Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 293]
| |
Hooger onderwijs voor katholieke vrouwenZullen de vrouwen aangenomen worden om de lessen te volgen aan onze katholieke hoogeschool? Dit is, mogen we wel zeggen, eene vraag van den dag. In de bladen werd met nadruk gewezen op de raadpleging der verschillende faculteiten der Leuvensche hoogeschool. In haar maandblad, Le Féminisme chrétien de Belgique, van Januari laatstleden, schrijft Louisa Van den Plas een geestdriftig artikel, beginnende met deze woorden: ‘La fin de l'année 1912 a porté au féminisme catholique belge une victoire précieuse: l'Université de Louvain a enfin ouvert ses portes aux femmes’. Dit is niet zoo; tot hiertoe werd volstrekt geene beslissing genomen; de Rector vroeg daaromtrent de meening van de verschillende faculteiten en, zoo die een gunstig advies hebben uitgebracht, toch staat dit niet gelijk met eene beslissing; deze moet genomen worden door HH. DD. HH. de Bisschoppen, van wie de hoogeschool te Leuven rechtstreeks afhangt. Die bijna-eensgezindheid van de professors te Leuven is in alle geval een teeken des tijds: vijftig jaar geleden was zulke raadpleging niet denkbaar en zulke bijna-eensgezindheid nog minder.
***
Wanneer gehandeld wordt over hooger onderwijs voor vrouwen mag men niet uit het oog verliezen wat vooraf gaat en wat achterna komt: vooraf hebt ge de inrichting van het middelbaar onderwijs voor vrouwen en achterna zijn het de openbare ambten of althans sommige daaronder die voor de vrouwen moeten opengesteld worden. Men zou nog kunnen bespreken, - en dikwijls is deze zaak te berde gekomen onder Hollandsche katholieken - of die openbare ambten moeten open staan voor alle vrouwen, zoowel getrouwde als ongetrouwde, ofwel of alleen niet-getrouwde vrouwen daartoe moeten worden toegelaten. | |
[pagina 294]
| |
Hier hebben we ons enkel bezig te houden met hooger onderwijs voor vrouwen, en wat we te zeggen hebben kunnen we samen vatten als antwoord op deze drie vragen: Wat valt er daarover te denken, de zaak ingezien op haar eigen? Wat denken wij, als katholieken, daarover? En Hoe wordt best gehandeld wanneer vrouwen tot de katholieke universiteit worden toegelaten?
***
Moeten de poorten van de katholieke hoogeschool opengezet worden voor de vrouwen? Sommigen denken dat het beter is dat de vrouwen geen hooger onderwijs genieten en dat ze blijven bij wat men wel eens de vier k's heeft genoemd, waar de Duitsche keizer Wilhelm II over sprak: Kirche (kerk), Küche (keuken), Kinder (kinderen) en Kleider (kleederen). Laten we zien welke beweegredenen worden ingeroepen en hoe zwaar die wegenGa naar voetnoot(1). De vrouw, zegt men, is eerst en vooral moeder; wat haar daarvan afleidt is tegen het algemeen welzijn. Welnu, wanneer ze hoogere studiën doet en daarna een beroep uitoefent of een ambt vervult, zal ze minder goed hare moederplichten kunnen waarnemen; denkt maar eens na op de artsen: elk oogenblik van den dag en van den nacht kunnen ze uit huis worden gehaald; ze kunnen zelfs geroepen worden voor kinderziekten, en ziet eens welk gevaar dat is, waar het besmettelijke ziekten geldt, voor hun eigen kroost! In die opwerping ligt er zeker waarheid. De vrouw is eerst en vooral geroepen om moeder te worden, maar we mogen toch de oogen niet sluiten voor de werkelijkheid: zoo het waar is dat door hoogere studiën en door meer omgang met mannen er meermalen van de zachtheid van | |
[pagina 295]
| |
't vrouwelijk karakter iets verloren zal gaan en er misschien minder vrouwen geneigd zullen zijn om te trouwen, toch blijft het eene waarheid dat er, bijna in alle landen van Europa, en voornamelijk onder de burgerij, meer vrouwen zijn dan mannen; benevens deze physieke onmogelijkheid om te trouwen worden ten andere nog al jonge vrouwen gevonden die trouwen om van huis weg te zijn en een onderkomen te hebben. Natuurlijk zijn er daarmee ook goede huwelijken, maar gebeurt het niet dat men, om die redenen, het aanzoek zal aannemen van een man die, in andere omstandigheden, de deur zou gewezen worden? Er zullen minder vrouwen zijn dan nu, die trouwen, 't is mogelijk, maar nu toch ook zijn er een heele hoop die niet trouwen, omdat zij geen lust hebben daartoe. En mogen die niet behoorlijk hun brood verdienen? Nu kunnen ze onderwijzeres en regentes worden, wanneer ze katholiek zijn kunnen ze bij gebrek aan diploma's veelal niet hooger geraken; waarom moet dit zoo blijven? Men geeft het voorbeeld van artsen, maar er zijn toch zoovele beroepen waar dit gevaar niet bestaat: denkt eens op leeraressen, apothekerinnen, hoogere ambtenaressen in den gezondheidsdienst, in den armendienst, in de politie, in het arbeidstoezicht, enz.! En dan nog de artsen! Zou het, over het algemeen gesproken, de vrouwen niet beter staan dan de mannen, vrouwen- en kinderartsen te zijn en zouden geene maatregelen kunnen genomen worden tegen het gevaar voor besmettelijke ziekten? En zouden vele jonge vrouwen, die het diploma van arts bezitten, eens dat ze trouwen, het beroep niet opgeven? Sedert wanneer zijn hoogere studiën alleen goed om later een beroep uit te oefenen? Zou voor den man het feit dat zijne aanstaande echtgenoote een diploma bezit in de geneeskunde geen bewijs zijn dat hij te doen heeft met een ernstig persoon? Zou de kennis, tijdens de studiejaren verworven, in het huishouden niet goed kunnen te pas komen? Zouden zulke moeders op hunne oudere zonen niet meer invloed hebben dan de meeste moeders nu? Zou die kennis niet goed kunnen gebruikt worden in den dienst der christelijke liefdadigheid, waarin, Goddank, | |
[pagina 296]
| |
vele onzer gegoede vrouwen eene zoo nuttige bezigheid vinden? En als een ongeluk overkomt, als de man sterft, eene weduwe laat met verscheidene kinderen, zou dan de vrouw, om op behoorlijke wijze voor de opvoeding der kinderen te kunnen zorgen, misschien niet gelukkig zijn het beroep, waartoe haar diploma haar machtigt, te beginnen of te herbeginnen? Maar nu reeds, hoort men soms zeggen, bestaat er overvulling en intellectueel proletariaat! Zal het nog niet veel erger worden? Overvulling, ja, in zekeren zin. Maar wanneer het er op aankomt te zoeken naar iemand die voor deze of gene plaats wel schikken zou, hebt ge, spijts die overvulling, toch meest altijd nog moeite! Het zijn maar de verstandigen, de werkzamen, de meest karaktervollen die stand houden en dat er van die te veel zouden komen, hebben we nog zoo licht niet te vreezen. Om hen die achteraan staan en toch een diploma van hoogere studiën bezitten, hebben we ons minder te bekommeren. Maar zullen de studiën, aan de hoogeschool, niet slapper worden, daardoor dat men als toehoorderessen vrouwen zal hebben, minder goed opgeleid en daardoor ook, dat men wellicht de aandacht der mannelijke studenten, door het feit zelf dat er vrouwelijke studenten aanwezig zijn, zal zien verminderen? Zulks wordt wel eens gezegd. Eenige maanden geleden nog verscheen een vlugschrift van den jongen academischen leeraar van Heidelberg, Dr. Adolf Ruge (Das Wesen der Universitäten und das Studium der Frauen, Felix Meiner, Leipzig, 1912), waarin beweerd wordt dat ge nu reeds aan de Duitsche hoogescholen dit kunt bemerken. ‘De Universiteiten dragen meer dan het wellicht, oppervlakkig gezien, zou schijnen, op het voorhoofd den Kaïnstempel van de verweeklijking en van de inwendige verrotting.’ Maar dat is eene meening, dat zijn woorden. Evenals het slot van het vlugschrift ‘de kleine economische voordeelen aan de vrouwen door de studiën geboden, wegen niet op tegen de schade voor hunne eigene ziel, en voor onze beschaving en voor ons gezamenlijk volk’. Welk bewijs wilt ge ten andere nu reeds daarvoor brengen? | |
[pagina 297]
| |
In Duitschland is men zeer langen tijd opgekomen tegen het hooger onderwijs voor vrouwen, althans in sommige vakken. Zou misschien Dr Ruge nog onder dien indruk staan? Hij zou toch zeker niet meer zeggen met Lessing: ‘Eene vrouw die denkt is zoo belachelijk als een man die zich blanket!’ Aan de hoogeschool hebt ge twee soorten van studenten: voor velen, ongelukkig genoeg, vormen ze de groote massa, is de hoogeschool niets anders dan eene hoogere beroepsschool, waar men arts, advocaat, ingenieur, apotheker, enz. wordt; zij volgen de lessen van den leeraar, studeeren wat hij hun heeft voorgezegd en trachten alzoo op het einde van het schooljaar minder of meer goed door het examen te komen. Maar er zijn ook andere studenten, die hunne beroepsstudiën doen, jawel, ze zullen immers hun brood moeten verdienen later, maar in zich de zucht dragen om meer te weten en verder te zien dan hetgeen hun de leeraar zegt of wijst. Zij willen de wetenschap dienen, en waar zullen ze dit nu doen? Is het in een algemeenen leergang? Volstrekt niet. In het laboratorium van den professor of in zijn seminarium, in de bibliotheek van de hoogeschool, in de boeken die ze zelf bezitten of die zij in openbare instellingen kunnen raadplegen zullen ze die meer-kennissen opdoen. Men zou kunnen aan Dr Ruge antwoorden dat het aan den professor zelf liggen zal, wanneer zijn algemeen onderwijs minderwaardig wordt of men zou ook kunnen zeggen dat de voorbereiding der vrouwen, die hoogere studiën willen doen, ernstig moet zijn, zoo ernstig als die der mannelijke studenten. Toch blijft het altijd waar dat het niet in de algemeene leergangen is dat die uitgelezene studenten hunne meer-kennis opdoen en wat de bijzondere werking van studenten betreft, zij kome nu van mannen of van vrouwen, is dit niet hetzelfde? Hebben wij in ons land ten andere niet meer dan eens gezien dat in of lcieele prijskampen onder de verschillende universiteiten vrouwen eersten werden geklasseerd? Laten we hier ten andere de meening aanhalen van den bekenden pater Sertillanges, leeraar in de zedenleer aan het Katholiek Instituut van Parijs, die handelende over zijn leergang van wijsbegeerte, | |
[pagina 298]
| |
zegt: ‘Nous avons actuellement des jeunes filles qui suivent nos cours de philosophie à l'Institut libre de Paris et qui s'y comportent fort bien. Quelques-uns s'en étonnent naïvement. C'est une découverte! Pourquoi, je vous prie, la femme studieuse serait-elle inférieure à une discipline, sévère, j'en conviens, mais si profondément humaine?’Ga naar voetnoot(1) Maar de vrouwen, zegt men, zijn minder krachtig, minder volhoudend dan de mannen! Er zijn voorbeelden genoeg van het tegenovergestelde! Maar laat dit nu nog waar zijn over 't algemeen. Is daarin eene reden om de vrouwen, die hoogere studiën willen doen, zulks te verbieden? Die de noodige kracht daartoe niet hebben, zullen afvallen, dit is alles. Er wordt soms op gewezen dat er geen voldoende ontspanning is voor de studeerende vrouwen nu, zoodanig dat vele normalisten aan bloedarmoede lijden. Maar is er werkelijk geen middel om daarin te voorzien? En zal, wanneer de studie meer door vrouwen wordt beoefend, alleen het examen in 't oog gehouden worden, zoodanig dat men zich daar voor opjaagt, of daartoe wordt opgejaagd? Nu is het veelal zoo, maar zal dit zoo blijven? De ondervinding in den vreemde opgedaan komt die verschillende beweegredenen tegen universiteitsstudiën voor vrouwen ingebracht, niet staven. Laat er nu wel mode bij zijn en snobisme, toch is het zeker aan den eenen kant dat meer en meer vrouwen gaan studeeren, en aan den anderen kant dat er niet te veel geklaagd wordt over de kwalijke zijde van die studiën. In alle landen hebt ge vrouwelijke studenten aan bijna al de hoogescholen, en voor bijna alle vakken. Laten we hier maar twee, drie voorbeelden aanhalen: In de Nederlandsche universiteiten waren er verleden jaar 686 vrouwelijke studenten. Sedert, nu een veertigtal jaren geleden, juffrouw Ellata Jacobs het diploma van arts veroverde, is het getal vrouwelijke gediplomeerden rap toegenomen. Van 1871 tot 1909 waren er 240 die het einddiploma behaalden, waaronder 59 artsen, 27 tandmeeste- | |
[pagina 299]
| |
ressen, 97 apothekerinnen, 16 dokters in de rechten, waarvan eene te Berlijn verbonden is aan de Jügendfürsorge (Kindervoorzorg), 4 dokters in politieke wetenschappen, 16 dokters in de letteren, 13 in de wetenschappen en 8 ingenieurs. In den Wintersemester 1911-1912 waren er 2,795 vrouwen in de Duitsche universiteiten ingeschreven; dat was 1108 meer dan drie jaar vroeger. In den Wintersemester 1912-1913 waren er aan de Berlijnsche Universiteit alleen 904 vrouwelijke studenten. Welke zijn de studiën, zal men misschien vragen, in Duitschland door vrouwen gedaan? Zij bereiden zich voornamelijk voor het onderwijs en voor de medecijnen: onderwijs in de letteren, in de geschiedenis, in de rekenkunde, in de natuurwetenschappen en doen ook studie der medecijnen. Opmerkelijk is het dat voor een beroep dat uit zijn aard zelf een vrouwenberoep schijnt, dat van apotheker, niet al te veel vrouwen zich laten inschrijven. Volgens de Soziale Kultur (November 1912, blz. 668), waren er toen maar in Duitschland 87 apothekerinnen, waarvan te Berlijn alleen 23, en daarna werd gezegd dat de ondervinding had geleerd dat, geldelijk gesproken, de vrouwen als apothekerinnen beter lukken in kleinere landelijke gemeenten dan in steden. Bij die 2.795 vrouwelijke studenten waren nog te rekenen de 1.737 vrouwen die alleen sommige lessen volgden, Höhrerinnen, zooals men in Duitschland zegt. De bladen hebben gemeld dat in 1911, te Leipzig, eene universiteit opgericht werd voor dâmes en dat het eerste schooljaar opende met 500 studenten. Laten we hier nog wijzen op Zwitserland, waar veel vrouwelijke studenten zijn, ook aan de katholieke hoogeschool te Freiburg. Zwitserland was ten andere het eerste land waar vrouwen hoogere studiën deden. De laatste cijfers die we willen aanhalen zijn die betrekkelijk de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Het Duitsch-katholiek tijdschrift Soziale Kultur, in zijn nummer van Januari 1813 (blz. 43), vatte hieromtrent een artikel samen van prof. Carl Barnes der Leland-Stanford-Junior-universiteit in het tijdschrift Atlantic Monthly. In 1908 waren in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika onder de stu- | |
[pagina 300]
| |
denten 56% vrouwen en nu heeft men er 61%. In 1880 waren er nog maar 19% van de bezoekers vrouwen. Deze groote verhouding vrouwen moet nu niet in dwaling brengen. Allegaar doen de 110.249 vrouwen geen echte hoogere studiën. Onze normalisten zouden er ook wel gerekend worden als hoogstudenten. Opmerkelijk is het dat, volgens de daar gegeven inlichtingen, het onderwijs in de Amerikaansche grootsteden bijna een monopolie geworden is van de vrouwen: in New-York en Boston zijn er 89% vrouwen onder de onderwijzers; in Philadelphië, 91,4% en in Charleston 99%. Het bericht van den Board of education noemt 46 steden van 4 tot 8.000 inwoners met alleen vrouwelijke onderwijzeressen. Natuurlijk zijn de groote meerderheid der vrouwen leeraars in het lager onderwijs: daar vormen ze 65% van het onderwijzend personeel; in de hoogere scholen zijn 54% en in de eigenlijke hoogescholen 17,6% van al de leeraars vrouwen. Als slot van deze eerste reeks beschouwingen mogen we zeggen dat er voornamelijk drie redenen zijn die pleiten ten voordeele van hoogere studiën voor vrouwen: voor sommige beroepen schijnen de vrouwen meer geschikt dan de mannen: de vrouwen- en kindergeneeskunde, de apothekerij, het onderwijs in sommige vakken en voor vrouwelijke studenten, het toezicht over den arbeid van vrouwen, de zedenpolitie, althans sommige onderdeelen daarvan, het toezicht op de woningen, enz. Zijn dit niet aangewezen vrouwenambten? Nu kunnen de katholieke vrouwen, die willen zelfstandig zijn, dikwijls niet hooger geraken dan onderwijzeres of regentes. Is dit een ideaal? En zelfs voor vrouwen, die zich geroepen voelen tot den huwelijken staat, is hoogere studie geen ernstige voorbereiding? Zullen ze daarin niet veel onafhankelijkheid vinden en zullen ze later misschien niet blij zijn van het verworven diploma te kunnen gebruik maken? En zouden we hier de woorden van Mgr Dupanloup in La Femme studieuse niet mogen aanhalen: ‘c'est un grand malheur quand le niari bâille en écoutant sa femme’.
*** | |
[pagina 301]
| |
Maar we zijn katholieken, en moeten we, als dusdanig, ook wenschen dat de vrouwen tot de hoogere studiën zouden toegelaten worden? Al waren we niet geestdriftig daarvoor, zelfs waren wij er tegen, in se, dan nog, meen ik, zouden wij, als katholieken, best handelen ons tegen het doen van hoogere studiën door vrouwen niet te verzetten. Die vraag is gesteld, wij moeten ze niet stellen, en waarom tegen den stroom opvaren? Natuurlijk, door het feit dat de katholieke hoogeschool toegankelijk wordt voor vrouwen zal er bij katholieke familiën een geheele ommekeer op dit gebied plaats hebben. De overgroote meerderheid der katholieken dacht er tot hiertoe niet op dat er belang kon bij zijn voor eene vrouw, te studeeren. Voor eenige jaren naar een minder of meer gekend pensionnaat gaan, goed Fransch studeeren, piano kunnen spelen, een beetje kunnen teekenen of schilderen, zich voornaam houden, dit was het voorbehoudene voor vrouwen. Maar wie, onder katholieken, dacht aan hoogere studiën voor haar? Wanneer eene katholieke vrouw toch wilde hoogere studiën doen, dan moest ze naar de hoogescholen te Luik, te Gent of te Brussel, op het gevaar af haar geloof er minder wel bewaard te zien. Want dit mogen we niet vergeten, er zijn vrouwelijke studenten te Gent, te Brussel en te Luik. Te Luik zijn een groot deel der studenten vreemdelingen, ook voor de vrouwen is dit zoo; te Brussel zijn dit jaar 92 vrouwelijke studenten ingeschreven, waarvan 48 voor natuurwetenschappen, ig voor geneeskunde, 11 in de faculteit van wijsbegeerte en letteren, 10 in de school van staats- en sociale wetenschappen, 2 in de faculteit van rechtswetenschap; daarenboven zijn er nog 2 die studeeren in de toegepaste wetenschappen. Ook aan de hoogeschool te Gent zijn er dâmes. Om de drie niet te noemen die den vrijen leergang volgen van de geschiedenis der muziek, hebt ge 21 vrouwelijke studenten, die leergangen volgen in de faculteit van wijsbegeerte en letteren, in de faculteit van wetenschappen, in die van medecijnen, enz. Waarom zou de katholieke hoogeschool te Leuven ook geene leergangen hebben voor katholieke vrouwen? Of is er misschien daarbij een zedelijk gevaar? Dat de vrouwelijke studenten eenigszins hunne zacht- | |
[pagina 302]
| |
heid van karakter en hun meer vrouwelijken aard kunnen inschieten bij hoogere studiën hebben we reeds toegegeven, maar dit zal nu wel, hopen we, geen reden zijn. Karaktersterkte hebben we eerst en vooral in onzen tijd noodig, en meer studie zal, is te hopen, daartoe bijdragen. En dan de mannelijke studenten! We zullen nu niet zeggen, met Goethe: ‘Der Umgang mit Frauen ist das Element guter Sitten’. Er zijn andere bestanddeelen voor de zedelijkheid. Maar zouden onze studenten uit den omgang met beschaafde jonge meisjes geen gemanierdheid, geen deftigheid meedragen die hen in hoogere mate dan nu, tot menschen zou maken? In 't begin, natuurlijk, zou wel eens opgekeken worden: alle nieuwigheden hebben dat in. En als het waar kan zijn dat voor de middelbare studiën jongens en meisjes niet moeten bijeengebracht worden, dan heeft de ondervinding toch in de lagere en in de hoogere studiën op geen misbruiken daaromtrent gewezen. In zedelijk opzicht kan het zelfs zijn goeden kant hebben studenten die zouden geneigd zijn naar herbergprincessen of andere lichtere kost om te zien, in betrekking te brengen met wel opgevoede vrouwelijke studeerenden. Maar we meenen veel meer: ons middelbaar vrouwenonderwijs en ons kloosteronderwijs zouden wel degelijk uit het openzetten der katholieke hoogeschool voor vrouwen groot voordeel trekken: ons middelbaar onderwijs voor vrouwen is soms te eng, de gezichteinder is te beperkt, wat in boeken staat heeft men geleerd, maar met de werkelijkheid heeft men weinig voeling. Is dit soms niet te ver gedreven en, om een voorbeeld te nemen, mogen we niet staan houden dat we redenen hebben om het landbouwonderwijs beter te wenschen in onze middelbare onderwijsgestichten voor meisjes? Hoe is 't mogelijk verbetering daar te brengen, tenzij met het openzetten der poorten van de katholieke universiteit? Daardoor krijgen we betere leeraressen en, als gevolg daarvan, beter onderwijs. Dat andersdenkenden nu niet gaan schermen met deze woorden: wij, katholieken, bekennen dat onze onderwijsgestichten voor meisjes beter zouden kunnen zijn en we | |
[pagina 303]
| |
meenen dat de toegang der universiteit voor de leermeesteressen onzer onderwijsgestichten het beste middel ware om verbetering te brengen. Maar denkt ge dat in het staatsonderwijs het beter gesteld is? In zeer vele zaken, die het onderwijs onzer meisjes betreffen, is men ten achter, juist omdat op het eigenlijk onderwijs voor meisjes, tot hiertoe, veel te weinig werd gelet.
***
Wij meenen dus dat ook onze katholieke vrouwen toegang zouden moeten hebben tot de katholieke universiteit. Maar hoe zou dit nu best gebeuren? Immers op twee wijzen kan het geschieden: ofwel zouden de vrouwen doodeenvoudig naar de lessen komen, nu reeds gegeven voor de mannelijke studenten, ofwel zou men voor de vrouwen afzonderlijke lessen kunnen inrichten. Er wordt soms beweerd dat de ondervinding in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika tegen dat gezamenlijk onderwijs voor mannelijke en vrouwelijke studenten zijn zou, maar dat wordt betwist, en ware het nog zoo, we weten werkelijk niet of zulke ondervinding mag ingeroepen worden: in Noord-Amerika heerschen gansch andere toestanden dan hier, en daarenboven moet altijd rekening gehouden worden, zooals we 't reeds deden opmerken, met het feit dat hetgeen men daar noemt: hooger onderwijs, dikwijls hier maar middelbaar onderwijs zijn zou. In Duitschland hebben de katholieke bisschoppen, eenige jaren geleden, voor de kloostervrouwen en ook voor de wereldlijke dames die de lessen wilden volgen, met toestemming van den minister van Pruisen, te Munster in Westfalen, eene inrichting tot stand gebracht, waar lessen gegeven worden door professoren van de universiteit. Maar lang heeft dat toch niet geduurd; de ondervinding heeft geleerd hoe moeilijk, hoe feitelijk om zoo te zeggen, ondoenlijk de zaak is, en nu bezoeken de kloosterzusters deels de lessen aan de universiteit en deels lessen die voor hen nog afzonderlijk gegeven worden, maar dit is een voorloopige toestand; die bijzondere lessen zal men afschaffen. | |
[pagina 304]
| |
Ten andere moet niet gezegd dat bijzondere lessen voor vrouwen gegeven, zooals de meeningen nu zijn althans, minder ernstig zullen zijn? Zal men niet gemakkelijk denken dat voor vrouwen het allicht goed genoeg is? Er moeten echter maatregelen getroffen worden, om misbruiken te voorkomen. Zoo kan er b.v. worden bepaald dat de vrouwelijke studenten bij hunne familie moeten inwonen in stad, of zooniet dat ze in eene paedagogie moeten gaan; er moet belet worden dat vrouwen naar de lessen komen, wanneer ze niet regelmatig ingeschreven zijn, enz.
***
Men zou kunnen opwerpen dat het beter ware voor vrouwen een bijzonder programma te hebben van hooger onderwijs, dat vrouwen zich meer met huishoudkunde, met werken van liefdadigheid, met letterkunde, met kunst, enz. zouden moeten kunnen bemoeien. Voor haar die minder noodig hebben hun brood te verdienen is dit misschien wel waar, en 't is te hopen dat de hoofden der hoogeschool en dat de toekomstige wetgever daarin zal voorzien. Maar nu moeten we rekening houden met onze wet op het hooger onderwijs van 1890. Ook het middelbaar onderwijs dat toegang moet verleenen tot de hoogeschool, wordt door de wet nader omschreven, en naar die bepalingen zullen zich middelbare onderwijsgestichten voor meisjes die willen voorbereiden tot de hoogeschool moeten schikken; maar dat is, mij dunkt, zeer wel mogelijk. Laten wij, katholieken, maar niet te vreesachtig zijn. In den vreemde wordt soms daarover geklaagd. In Duitschland namelijk, wordt met reden er op gewezen dat veel meer protestantsche jonge dames de leergangen volgen dan katholieke. Op de 2,795 vrouwelijke studenten aan de Duitsche universiteiten, in den Wintersemester 1911-1912, waren er maar 8% katholieken.Ga naar voetnoot(1) Dit is niet de verhouding van de katholieken tot de andersdenkenden in Duitschland. | |
[pagina 305]
| |
De universiteiten van het Zuiden van Duitschland, dus van meer katholieke streken, hebben minder vrouwen dan die van 't Noorden. Daar is maar ééne uitzondering, namelijk te Münster. Op de 107 vrouwen, daar ingeschreven in den tweeden semester 1911, waren er 96 katholieken. Dit komt hieruit, zooals we 't gezegd hebben, dat de Pruisische bisschoppen daar eene bijzondere instelling hebben tot stand gebracht en dat onderwijzende vrouwenkloosters er zusters naartoe sturen om aan de hoogeschool graden te halen. Waarom zou dat ook in België niet kunnen gebeuren? Ons middelbaar onderwijs voor vrouwen zou er veel bij winnen en dat wij, katholieken, niet moeten bang zijn voor hooger onderwijs voor vrouwen, dat bewijst ons de geschiedenis. Het is zoo waar wat E.P. Sertillanges zei: ‘Jusqu'à la fin du moyen âge, les groupes ecclésiastiques mis à part, la femme fut plus instruite que l'homme. Par la suite, l'esprit palen de la Renaissance, la relégua; les families, c'est-à-dire les traditions viriles s'imposant, les éducateurs, même religieux, cédèrent en partie. Toujours est-il que ce furent les vices du milieu, non l'influence chrétienne authentique, qui retardèrent l'éclosion de l'àme féminine. Il fut un temps où des femmes enseignaient le droit aux universités de Padoue et de Bologne, les mathématiques a Milan et personne ne s'en étonnait. On ne s'étonne déjà plus en France, de cette tradition renouée. Ce n'est pas à nous, chrétiens, de protester. ‘Je voudrais vous montrer que, toutes precautions prises, toutes conditions morales remplies, l'instruction féminine la plus élevée possible est un voea de la religion autant qu'une nécessité de l'heure’.Ga naar voetnoot(1) E. Vliebergh. |
|