Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
La peinture en belgique(Les Primitifs flamands), door Fierens-Gevaert. - Uitgave G. Van Oest, Brussel Ik heb vóór mij liggen een heel mooi werk, waarvan in 't begin van Maart 1912 de laatste aflevering is verschenen en dat ik eerst nu bespreken kan, hoewel de uitgave er van over vier jaar heeft geloopen. Vier jaar geleden in Brussel zijnde, zag ik bij den heer G. Van Oest een werk, dat vooral om 't onderwerp, maar niet minder om de mooie verzorgde uitvoering, mijn aandacht trok, dat tot titel had: Les Primitifs Flamands, par Fierens-Gevaert, en waarvan de eerste aflevering, die ik in handen had, de voorloopers en de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck behandelde. Op ongeregelde tijden volgden de overige nummers en nu eindelijk met het twaalfde, is het werk volledig.
Zooals de schrijver zelf in het voorbericht van de laatste aflevering zegt, heeft hij zich niet geheel aan het voorgestelde plan gehouden: J'avais fait dans ma préface maintes promesses que je n'ai point tenues. Les Primitifs Flamands devaient être terminés en un an. Il y a quatre ans que leur publication a été entreprise!
Ai-je décrit pour le XVe et pour la première moitié du XVIe siècle le Guide que j'avais concu et annoncé? Je ne sais.. Les additions auraient pu être nombreuses - les primitifs flamands exercent une sorte de fascination sur la critique, j'ai consigné dans les lignes qui précèdent et qui suivent, l'essentiel des recherches récentes.’ - En dit heeft de schrijver inderdaad gedaan. In eenvoudige, duidelijke taal (een groot voordeel bij een Fransch schrijvenden Belg) gaat hij heel de statige reeks der Vlaamsche Vroegmeesters na, beginnend met de Van Eycken - langs Rogier Van der Weyden, Petrus Christus en Jacques Daret (den meester van Flémalle), Hugo van der Goes, Le Maître de la Légende de Sainte-Lucie, Simon Marmion, enz.: - tot Lambert Lombard, de beide Rillaerts en Antonio Moro toe. Om de grootere belangrijkheid der eerst behandelde kunstenaars, zijn dus de eerste afleveringen uitteraard het best. Voor de reproducties, die zoo faultless mogelijk en zeer overvloedig zijn, heeft de schrijver meerendeels in België voorkomende kunstwerken gekozen, hoewel hij bijvoorbeeld bij van der Goes ook de mooie Aanbidding in de Uffiziën heeft gegeven, niet echter het in mijn oog even aantrekkelijke stuk in het Kaiser Friedrich museum te Berlijn. | |
[pagina 289]
| |
Over Memling is hij zeer uitvoerig. Volgens de traditie neemt hij aan, dat Memling een leerling van Rogier geweest is - naar men weet werden beide meesters vroeger dikwijls met elkaar verward - het kleine Mansportret in de National Gallery te Londen bijv. (1462), dat door sommigen als een Zelfporiret van Van der Weyden werd beschouwd, is volgens den heer Fierens wél degelijk een werk van Memling zelf. Later hoopt hij in een vervolg op dit boek, zijn onderzoek tot op het gebied der Renaissance uit te strekken - van Van Eyck tot Van Dyck - zooals ook oorspronkelijk in zijn plan had gelegen. Dit eerste, reeds verschenen deel, is echter, vooral voor katholieken, het belangrijkst, - de vroeg-christelijke (ten onrechte primitieve) kunst, is bij uitstek de Katholieke; toen de hervorming kwam, was 't gedaan en Rubens, Van Dyck en Jordaens, waren Grieksch-Paganisten, al hebben ze ook nog zoovele vleezige Madonnas voor katholieke kerken gepenseeld. Zooals Mej. Belpaire eens terecht heeft gezegd, na de Hervorming werd de Katholieke Kerk nooit meer dezelfde, wat uit een kunstoogpunt te betreuren valt en wat ook door alle kunstenaars betreurd wordt. Daarom zullen de Katholieke priesters vooral, wel doen om met dit boek in zijn geheel kennis te maken - De prijs 40 frank, valt binnen veler bereik. De geheele wijze van uitvoering is, zooals we dat van de firma Van Oest, die zeer veel kunstwerken en werken over kunst uitgeeft, gewend zijn (Druk. Wed: Mommsen).
Eveneens als uitvoering zeer goed, is het geëtst portret, dat ik zoo even van den heer Jan Boucherij, Hopland. 22 te Antwerpen ontving, - een geëtst portret van Guido Gezelle!.... Over de gelijkenis kan ik niet oordeelen, want ik heb Gezelle helaas nooit gezien, - de blijde, sereene uitdrukking van den zegevierenden christen - strijder, zooals die lag op het doode gelaat, dat jaren geleden in de Vlaamsche school gestaan heeft, mis ik echter op dit potret geheel. Er ligt een uitdrukking van werry op, van onrust en gejaagd-zijn, zooals ik me bij Gezelle niet denken kan. - Hoeveel leed hem ook trof, hoeveel miskenning hij ook heeft geleden - de erkenning kwam eerst na zijn dood - och een man gods, als Gezelle was, is daar overheen Wat ging dat aardsche gewroet en geknoei hem aan? Hij was de grootste dichter die niet enkel Vlaanderen maar die Europa in de laatste tientallen jaren heeft gekend, als woord-beheerscher veel grooter dan Ibsen bijvoorbeeld: ‘ten zal geen een verloren,
geen een te kwiste gaan,
voor altijd hergeboren
die dood nu zijt,
zal elk van u. die viel
de zonne weer ontwekken,
zal met uw groenen dracht
de groene landen dekken
te zomertijd.’
| |
[pagina 290]
| |
Dit portret heeft echter als kunstwerk waarde. De uitvoering is verzorgd, zooals al 't drukwerk, dat door de firma Boucherij wordt geleverd. De prijs is veertig frank. A.W.S.v.L. | |
Pennetrekken uit denemarken,door A. Coussens. - Bij J. Lannoo-Maes, Thielt. Pr. 2 fr. Reisindrukken hebben gewoonlijk dit gemeen dat ze ons niet veel leeren; zeker wel bekende menschen en zaken met een eigen blik gezien en naar eigen zienswijze voorgesteld en beoordeeld leveren veelal hoog belang op, vooral wanneer de zienswijze deze van een meester is en de blik die van een ziener. Edoch dan zelfs beperkt zich die belangstelling tot een zeker slag van menschen, 't zij kunstkenners, 't zij politici, 't zij letterkundigen. Welnu, ik geloof dat dit boek op dusdanige reisverhalen veel vóór heeft: nevens bladzijden die vroolijke reize zijn van een goedgehumeurden stamgenoot of lieve schilderingen van eigene deensche landschappen, krijgen we een blik op de geschiedenis van 't deensche land met ergens eenige voorstellingen der grooten uit het deensche volk; en we treden nu eens binnen bij een paardenfokkenden boer of een boterveilendenden burger en luisteren dan weer naar den sympathischen schrijver van Franciscus bij wien we in huis komen. Kopenhagen en Jutland, de zee en de eilandjes, 't heden en 't verleden, godsdienst en kunst alles even aangenaam en leerrijk geschetst. Zie, we kennen Frankrijk van boven tot onder met geschiedenis, kunst, menschen en boeken; niemand onzer die niet eenige werken gelezen heeft over Italië, zijn kunstenaars en kunstwerken; in Duitschland hebben we gereisd of nemen wel voor het te doen, en bereiden ons door studie en onderzoek omtrent den Rijn en Zwitserland; en zoo we Marten's Op Vacantie in Engeland in onze jonge jaren niet gelezen hebben, zullen wij het nu niet meer doen, omdat we zeker zijn er niets nieuws over een tocht in Engeland te zullen vernemen. Edoch wie van ons kent Denemarken, ik zeg niet half zoowel als die voornoemde landen, maar wie kent Denemarken? Denemarken, dat overbeschaafd, ultramodern landeke? Wat de schrijver over het vrij algemeen valsche denkbeeld zegt, moeten we haast beamen. ‘Reizen we nu eens om leeren’ als 't liedje luidt. Hier hebt ge een best, vroolijk gezelschap; veel zult ge zien, hooren en leeren; binnengeleid worden waar ge alleen nooit zoudt geraken; kennis zult ge maken met persoonlijkheden, uit de letterkunde vooral, die wel verdienen dat wij ze beter kennen; en uit de kennis en den omgang dier uitgelezenen zult ge adel en schoonheid leeren, evenals uit de hooge beschouwingen en heerlijken ernst die 't boek verrijken. Lees het boek, en doe die reis: weinig tijd vraagt ze, zij is zonder gevaar en zonder kosten. Dat is de raad dien ik u geef;. volg hem en ge zult den schrijver dankbaar zijn. J.F. | |
[pagina 291]
| |
Annuarium van de apologetische vereeniging,Petrus Canisius. - Wed. J.R. Van Rossum, Utrecht, C.N. Teulings, 's Hertogenbosch, 1913. Steeds blijft het jaarboekje wat het was in zijn besten tijd; want dit annuarium dat nu zijn 5de jaar is ingetreden is de voortzetting van het jaarboekje van Jos. Alberdingk Thijm, en is als zoodanig nu 62 jaar trouw op zijn post. Het jaarboekje heeft een steviger, wetenschappelijker indeeling dan vroeger. Instee van de letterkundige bijdragen, jaarlijks aan de gedienstigheid van dezen en genen afgevraagd, krijgen we in 't Annuarium vaste kronieken, geleverd door erkende specialisten. Na de meedeelingen van huiselijken aard over de ijverige apologetische vereeniging, krijgen we de volgende bijdragen te lezen, te bestudeeren en te genieten: ‘De regressieve methode in het historisch-theologisch argument’. Dr. W.J. M Mulder eischt het recht op, bij het onderzoek naar de oude kerkelijke instellingen, gebruik te maken van deze nieuwe methode die in de historische wetenschap reeds zoo veel goeds heeft uitgewerkt. - ‘De Geschiedenis der Apologie in de Christelijke Oudheid’. Jos Schrijnen geeft hier de vrucht van zijn grondige studie, vooral wat betreft de verhouding van de apologie tot de Grieksche wijsbegeerte in het algemeen en tot de Gnosis in het bijzonder. - ‘De Veredeling van den Volkszang’. De uitmuntende musicus J.A.S. Van Schaik betoogt hoe de specifiek-Roomsche beweging voor den volkszang uit het Zuiden naar Holland is gegaan. Haar bakermat is het zangerige Limburg. - Het sociologisch overzicht van Mr. A. Tepe somt een verheugende reeks ‘Werken en feiten’ op, en bespreekt onder de ‘geschriften’ vooral Aengenent's ‘Leerboek der Sociologie’, Deckers' ‘Landbouwers van den Noordbrabantschen Zandgrond’, Rats ‘De Priester en de Sociale Actie’ en de jongste uitgaven van ‘Politieke en Sociale Studiën’. - Dr. Van Koeverden, de kundige vertaler van Bijbelpoëzie, heeft het over ‘Hebreeuwsche Metriek’. - Zooals we van zijn fijne pen gewoon zijn schrijft Dr. Hoogveld een boeiend en zaakrijk ‘Wijsgeerig Overzicht’; het aandachtigst wordt stilgestaan bij Prof. Louweren's studie over de ‘Vrijheid van het menschelijk verstand bij De Mulder's verslag over Dunin-Borkowski's werk a Der jonge Spinoza’ en bij Dr. Van Ginniken's ‘Het gevoel in taalen woordkunst’; alle drie Jezuieten die de eer weghalen met dit verslag. - Breedvoerig en voor eenieder bevattelijk schrijft Pater Kothmann over ‘De Inrichting van een modern electriciteits-bedrijf’. Uit den vloed van boeken en boekjes over geschiedenis haalt pater Meyer in zijn ‘Historisch Overzicht’ er vooral twee naar voor: Pater Görris' ‘Denkbeelden over oorlog en de bemoeiingen voor vrede in de elfde eeuw’ en Dr Van der Velden's ‘Rodolphus Agricola’. - In zijn ‘Beknopt Overzicht der Christelijke kunst ‘heeft Dr E. Smits het vooral over de Bernulphusgilde en haar voortbestaan sedert het verdwijnen van Mgr. Van Heukelum. - Een feest is weer het ‘Letterkundig Overzicht’ van Pater Molkenboer: Onder de velen krijgen een klinkend compliment Mevr. A. Steenhoff-Smulders met ‘Een Abdisse van Thorn’, en Marie Koenen met haar ‘Witte Burcht’. Lang en sympathiek-doordringend gaat het | |
[pagina 292]
| |
over Binnewiertz en over Fr. Erens. - Van past. Sloet krijgen we een hoofsch en hartig woordje polemiek met Dr. Hoogveld over de kwestie ‘Is het heelal oneindig groot?’ - Een stevige politieke kroniek van A.C.A. Van Vuuren sluit waardig dezen keurigen en kernigen bundel rijk Roomsch leven in Nederland. Het bloeie steeds voort, en telken jare brenge Petrus Canisius een even heuglijk verslag. J.P. | |
Van palmzondag tot paschen,door Oscar Huff, S.J. Inleiding van J. Alberdingk-Thijm, S.J. Band- en Boekversiering van Eug. Lücker. Hymnevertalingen door Dr F. Rutten. 2e druk, met aanbeveling van Z.E. Kardinaal Mercier. - Malmberg, Nijmegen 1912 (xxiv-434 blz. Prijs ingenaaid fl. 0.95, gebonden in prachtband fl. 1.45. Bij getallen vermindering van prijs.)
Over het nut van dit boek kan niet getwijfeld, nu men overal aan 't ijveren is om het volk inniger te laten deelnemen in al de plechtigheden der Kerk: wenschelijk is dit en gemakkelijker wellicht te bekomen, voor de zóó aangrijpende diensten der ‘Goede Week’. Het boek van P. Huff moest daarom een echt vade-mecum worden: alle plechtigheden en gebruiken worden er zorgvuldig in beschreven, hun ritueele en symbolische beteekenis tot in de kleinste bizonderheden verklaard, dit alles doorweven en omluisterd door de schoonste teksten uit de Liturgie en de HH. Kerkvaders, die den lezer in de vereischte stemming brengen. Hoe gewetensvol P. Huff te werk ging, blijkt uit de talrijke bibliographie en het zeer interessante aanhangsel van meer dan honderd bladzijden, waar hij voor de belangstellenden alle mogelijke bizonderheden heeft samengegaard. Doch dit boek, zooals schrijver in de inleiding zegt, wil zijn bepaald en boven alles stichtend, en, we durven hem ervan verzekeren, dát zal het om den gloed van vurige liefde die door het gansche werk heenstraalt, en om den geur van innige vroomheid die er uit opstijgt. ‘Moge dit nuttig boek, schrijft Kardinaal Mercier, overvloedig verspreid worden en mogen onze hedendaagsche kristenen door hetzelfde de schoonheid en de verhevenheid onzer kerkelijke plechtigheden leeren hoogachten en liefhebben.’ J.H. |
|