viert en vonkt het zonneblozen,
fel, maar nog niet fel genoeg,
om het koele graf te ontsluiten,
waarin 't zaad geborgen ligt,
wachtende, om opnieuw te spruiten,
Lente, naar uw zonnelicht.
De Hollander, die dit leest, denkt bij doomt het eerst aan dommelen, dat een frequentatieve afleiding daarvan zou kunnen zijn. Het grondwoord zou dan slapen beteekenen en de dichter zou dan willen zeggen: de aarde ligt in haar winterslaap; na een kouden nacht gaat de zon prachtig op; zij doet al haar best om de aarde te wekken, maar heeft daartoe nog geen kracht genoeg.
Slaat men nu in het Wetb. het artikel dommelen op, dan vindt men daar, dat de afleiding onzeker is, en ofschoon er een vermoeden wordt geuit, is er van een grondwoord domen (dat een zachte o zou moeten hebben) geen sprake. Dus moet het Wvl. Idiot, er weer bij te pas komen. Daarin komt domen niet voor, maar wel doomen: uitwasemen, doomen (damp of stoom) van zich afgeven.
Wie dit werk niet kan raadplegen, kan het woord ook in het Ned. Wdb. vinden. Daar blijkt, dat het vroeger ook bij ons bekend was en nog door Bilderdijk in de eig. bet, is gebruikt. Later is het bewustzijn daarvan verloren gegaan en heeft men het in de bet, opdoemen gebruikt: ‘Waar de Briel haar torens opheft, 't kerkjen doomt van Zwartewaal’ (Schimmel). Nog later heeft men er de bet. ‘langzaam zichtbaar worden’ aan gehecht, zoodat Kloos kon schrijven: ‘Bij het doornen des bleeken uchtends.’
Nu zal men misschien meenen, dat zulke, voor Nederlanders onverstaanbare woorden alleen in de poëzie voorkomen, maar ook dit is niet waar: in proza treft men ze even goed aan, zij het ook niet zoo vaak. Een voorbeeld is al dadelijk Vlaschaard, titel van een welbekenden roman van Stijn Streuvels. Eerst wanneer men een eind in dat boek gevorderd is, merkt men, wat dat woord beteekent en hoe het moet worden uitgesproken; want het klinkt den Nederlander zoo vreemd, dat hij aanvankelijk niet weet, of hij moet zeggen vlasch-aard of vlas-chaard.
Behalve deze en andere Vlaamsche woorden, die voor ons klinken als woorden van een vreemde taal, zijn er een menigte. die wij ook hebben, maar anders gebruiken. De voorbeelden daarvan ontleen ik aan ‘Dorpslucht’ van Stijn Streuvels. in ‘De