Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1913
(1913)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Kardinaal Newman‘To have seen Tyrol is a responsability’, zegt Faber ergens in een zijner brieven, en dit woord is waar. Alle edele aandoening, veroorzaakt door 't zij welk verheven schouwspel: de machtige zee of de hooge Alpentoppen, de Sixtijnsche kapel of den Keulschen dom; door 't zij welke geniale uiting: Beethoven's laatste sonaten, kwartetten of Missa Solemnis, Shakespeare's King Lear of Dante's Divina Commedia - al wat den geest eene wijding geeft, het hart eene veredeling, is een gunst waarover men rekening moet geven, legt plichten op, die verantwoordelijkheid meebrengen. En dit is even waar van den omgang, persoonlijk of door middel hunner werken, met uitgelezen geesten, met genieën of heiligen. Zulk eenen omgang verleent ons het boek verleden jaar in Engeland verschenen: ‘The life of John Henry Cardinal Newman bij Wilfrid Ward.’ Lacordaire heeft Vauvenargues eens nagesproken: ‘Tôt ou tard on ne jouit que des âmes.’ En inderdaad is er voor den mensch geen boeiender studie dan die zijner medemenschen. Daarom is de geschiedenis zulk eene bekoorlijke wetenschap; daardoor wordt zoo gretig gegrepen naar de talrijke mémoires, autobiographieën, briefwisselingen, die thans aan 't licht komen. Die schriften brengen ons iets van het diepe mysterie waarin ieder persoonlijk leven zich omhult, enkel een tip van den sluier oplichtend, en daardoor eene verrassing insluitend, want het volle geheim levert eene ziel zoo min als de Schepper zijn onmeedeelbaar geheim. Ten minste als het geldt buitengewone zielen, en wie verdient dien naam beter dan een der meest veelzijdige, kiesch-voelende, fijn-denkende verschijningen van dit Engeland, waar oorspronkelijkheid en individualiteit tot hare uiterste grenzen worden gedreven? Hoe Newman zich eene biographic voorstelde, weten wij van hem zelf. Hij schrijft in 1863 aan zijne zuster, Mrs John Mozley: ‘Het was altijd een stokpaardje van mij, | |
[pagina 230]
| |
- of is het wellicht een truism, geen stokpaardje? - dat het ware leven van een mensch in zijne brieven ligt... Niet enkel in het belang der biographie, maar om de kern zelf der zaken te bereiken, is het uitgeven van brieven de ware methode. Biographen dikken aan, geven inzichten, veronderstellen gevoelens,.... maar gelijktijdige brieven zijn feiten.’ Handelend naar die overtuiging, bewaarde en klasseerde Newman zelf de brieven die hij geschikt achtte om een trouw beeld te geven van zijn afwisselenden levensloop; maar, met die uiterste kieschheid, die een zijner aantrekkelijkste eigenschappen was, wilde hij het protestantsch gedeelte ervan vertrouwen aan protestantsche handen. Zoo gaf hij in 1884 aan Anne Mozley heel het materiaal dat zij wist te benuttigen in de twee bundels: ‘Letters and Correspondence of John Henry Newman, during his life in the English Church’. Eene korte autobiographie had hij als inleiding geschreven. Boeiend is de lezing dier brieven. Stap voor stap ziet men dien hoogera geest, dat diep godsdienstig wezen vorderen op den weg der waarheid, dan langen tijd aarzelen en drentelen op den dorpel, niet uit persoonlijke bezorgdheid of wijken voor opoffering, maar uit nauwlettende vrees van te kort te doen aan de rechten van plicht en geweten. Sarrend komt soms dit dralen voor. Wij, gewoon aan Fransche klaarheid en logiek, in menschelijke overhaasting misschien, wij zouden den naderende willen zien spoed maken en veilig aanlanden op den vasten bodem der onfaalbare waarheid, waaraan wij gewoon zijn van kindsbeen af; maar Newman zelf heeft ons de verklaring zijner houding gegeven in het werk dat hij veel later schreef, in Callista. ‘Zij stond’, zegt hij daar, ‘halfweg op de baan van 't onderzoek, die even veel tijd vergt om ze af te leggen, ten zij in geval eener wonderdadige tusschenkomst, als er tijd noodig is om van hier tot daar te gaan. Gij ziet iemand tot u afkomen, en gij spreekt ongeduldig: “Waarom komt ge niet sneller? - waarom zijt ge niet reeds hier?” Waarom? - Omdat het tijd vraagt. Zien dat het heidendom logen is, - (Callista is eene heidensche). Zien dat het christendom waarheid is, - zijn twee daden, die twee gedachtengangen. | |
[pagina 231]
| |
insluiten. Deze kunnen weliswaar op eens geschieden, zoodat de waarheid de plaats inneemt van de dwaling; maar zij kunnen ook verscheiden blijven’. Misschien ging nooit een geest zoo diep in de ontleding der gedachten van andere geesten, daalde nooit eene ziel grondiger in de kennis der nauwkeurigste bewegingen van andere zielen, dan de groote geest- en zielekenner Newman. Geen wonder zoo iemand gewoon aan zelf-ontleding en studie der wijsheid onder alle opzichten, zich enkel besliste na rijpe overweging en in volle overtuiging van de noodzakelijkheid van dien stap. Maar hoe heerlijk genoot hij dan ook van het veroverd licht, het aanschouwde ‘Vredevizioen’! Tot aan den vooravond zijner bekeering, had Newman gewerkt aan een zijner gewichtigste werken, dit ‘Essay on the Development of Christian Doctrine’, dat nu nog een zijner vruchtbaarste gedachten behelst. Op de laatste bladzijde laat hij zijn zegegevoel juichen: ‘Zoo waren aangaande het ‘Zalig Vredevizioen’ de gedachten van iemand wiens aanhoudende bede was geweest dat de Allerbermhertigste het werk Zijner eigene Handen niet zou verwerpen, het niet aan zich zelven overlaten; - zoolang diens oogen beneveld bleven, diens borst beklemd; zoolang hij enkel naar de Rede luisterde in zaken van Geloof. En nu, lieve Lezer, de tijd is kort en lang de eeuwigheid. Verwijder van u niet wat gij hier hebt gevonden; beschouw het niet als een louter voorwerp van voorbijgaande controverse; wees niet bij voorbaat besloten het te weerleggen en zoek dat niet op de beste wijze te doen; wees niet uw eigen verleider met u in te beelden dat gij hier de vrucht hebt van teleurstelling, of rusteloosheid, of gekwetst gevoel, of overtollige prikkelbaarheid, of eenige andere zwakte. Omwikkel u niet in 't herdenken aan verleden jaren als met een mantel, en wil niet besluiten waar te vinden wat gij zulks wenscht. Maak u geen afgod van eigene verwachting. De tijd is kort, en lang de eeuwigheid. ‘Nunc dimittis servum tuum, domine, | |
[pagina 232]
| |
Wat Newman bezingt in deze pracht-uitboezeming, dat had hij gevonden: het bekorende ‘Vredevizioen’, de toelachende omhelzing van licht en luister, van ongeschapen licht en vrede-liefdeluister. Voortaan zou dat licht zijn pad beschijnen en, door alle stormen heen, de luister van 't ‘Vredevizioen’, van de Eeuwige Stad, het hemelsch Jerusalem, de baak zijn voor zijn oogen. Altijd had het licht een groote rol in zijn leven gespeeld. Toen hij nog jong was, vóór hij de dorre Anglikaansche kerk in beroering bracht door zijne Oxford-beweging, had hij zijn vriend Hurrell Froude op eene Italiaansche reis vergezeld. In Sicilië ziek gevalien, verzekerde hij aan den knecht, die hem verzorgde, dat hij niet sterven zou, daar hij ‘eene zending te vervullen had’. 't Was op den terugweg op zee, langs de kusten van Sicilië, dat hij de verzen dichtte die, in Engeland, op alle lippen staan: Lead, Kindly Light!... lead Thou me on.
Nu had dat licht hem gebracht, uit de dwaling van Evangelism en Anglicanism, uit de strikken van wereldomgang of verdorrenden wetensijver, langs de klippen van faamverblinding of roes van een ongemeen gezag, tot de veilige have der Eeuwige Waarheid. Wel mocht hij aanlanden met Simeon's woorden op de lippen: ‘Laat, Heer, in vree uw dienaar gaan, want mijn oogen hebben uw heil gezien, dat een licht is opgaande voor de volkeren.’ Doch de geschiedenis van dit leven in licht zou nu geschreven worden. Zooals Newman zijn loopbaan in 't Anglicanism had vertrouwd aan Anglicaansche handen, zou hij natuurlijk voor zijn Katholiek leven naar een Katholieken opsteller uitzien. De aangewezen man daartoe was de vriend die hem gevolgd had uit het protestantism tot in de Katholieke Kerk, ja tot in die orde der Oratorianen, die Newman uit Italië in Engeland overplantte; de vriend, die hem 32 jaar trouw ter zijde stond, door alle wisselvalligheden heen, dien het volk van Rome zijn Engelbewaarder noemde: Ambrose St John. Ongetwijfeld had Newman dezen in 't zicht, toen hij papieren verzamelde voor eene latere bio- | |
[pagina 233]
| |
graphie. Ongelukkig overleefde hij dien getrouwe, en Wilfrid Ward vertelt hoe hij, op het levenloos lichaam vallende, daar liggen bleef den ganschen nacht door. Een ander moest dus gevonden worden. Hoe de keus viel op Wilfrid Ward, zegt deze niet. De zaak heeft inderdaad een kieschen kant. Onder de groote schaar volgelingen en vrienden, die Newman met zich medebracht in den schoot der Katholieke Kerk, vormde zich later een kern tegenstrevers van zijne dierbaarste droomen en betrachtingen. George Ward, de vader van Wilfrid, was een hunner bijzonderste voormannen. Nu zou de zoon zijns vaders gedrag beoordeelen. Zeggen wij ineens dat hij dat onbewimpeld doet, en den heelen tijd aan de zijde staat van den grooten geest wiens wedervaren hij moet verhalen. Niemand trouwens was beter geschikt om de zware taak op te nemen: zijne merkwaardige vroegere boeken - twee op het leven zijns vaders: ‘William George Ward and the Oxford movement’ en ‘William George Ward and the Catholic revival’, en vooral zijn meesterlijk leven van Kardinaal Wiseman - waren de beste voorbereiding om nu den grootsten onder Engelands bekeerden voor 't publiek te brengen. Ten andere, door zijn huwelijk had Wilfrid Ward vergoed wat hem aan vaderszijde van vooroordeelen kon aankleven. Zijn echgenoote is immers de begaafde Mrs Wilfrid Ward, schrijfster van One poor Scruple en Out of due time, over wie ik het had voor eenige maanden, en die de dochter is van een van Newman's vroegste en intiemste vrienden: James Hope-Scott, den grooten jurist. Van kindsbeen af heeft Mrs Wilfrid Ward Newman gekend, met hem omgang gehad en is in een bij uitstek voor hem sympathiek midden opgegroeid. Door al die omstandigheden scheen de biograaf bijzonder uitgerust om goed werk te verrichten en inderdaad is de uitslag zeer bevredigend. Ik zal nochtans niet ontkennen dat Wilfrid Ward's vroegere boeken met vaster hand geschreven staan. Hier is het of de wijde omvang der te schilderen persoonlijkheid den greep op toestanden en figuren verflauwd heeft. In 't leven van Wiseman, onder andere, komt dezes cosmopolitische veelzijdigheid, Iersche pittig- | |
[pagina 234]
| |
heid en gulheid, zoo schitterend aan het licht. Jammer dat uit de nieuwe biographic nu eene schaduw valt op den aantrekkelijken Kardinaal die in 't eerst Newman zoo warm begrijpend was te gemoet gekomen. Hij viel daarna geheel onder den invloed van den inkrimpenden Manning en dezes aanhangers. De tweede Kardinaal van Westminster komt voorzeker niet vergroot uit de lezing van Ward's boek voort, en nochtans was ook hij een groote in zijn socialen arbeid bij de dokkers van Londen, in zijne democratische houding jegens arbeiders der wereldstad en Iersche nationaliteit. Maar onvergeeflijk blijft zijn achterdocht over de edele bedoelingen zijns vroegeren leiders en meesters Newman, de verdenking die hij in hoogere sfeer op hem zoekt te laten wegen, zijn heel en al on-Engelsche dubbelzinnigheid. Dát zijn vlekken door geen heilig leven wit te wasschee. Het bloed kookt in de aderen bij de lezing zulker bladzijden; en om het geschokt gemoed weer in evenwicht te brengen, moet men zich uit Montalembert's ‘Moines d'Occident’ menig twist en krakeel herinneren tusschen reuzig groote heiligen en helden uit den voortijd, op de Iersche of Schotsche kusten. Niet het verhaal dezer kleingeestigheden en de ontgoocheling die er 't gevolg van is, zijn Wilfrid Ward euvel op te nemen, want altijd blijft hij voorstaander van den grootste en edelmoedigste, van zijn held; maar misschien werkten vroeger herinneringen en familie overleveringen belemmerend op hem buiten zijn weten en waren oorzaak van den verflauwden greep dien men gewaar wordt. Wat er ook van zij, het pakkende van 't onderwerp zelf, het boeiende van figuur en omstandigheden was groot genoeg om een werk van eerste gehalte te weeg te brengen. Dit boek is eene verrassing en eene verklaring. Over het leven van Newman in de Katholieke Kerk hing inderdaad een nevel. Voor zijn Anglicaansch leven had hij zelf gezorgd én door de brieven en documenten aan Anne Mozley toevertrouwd én door zijn boeken: ‘Apologia pro vita sua’, ‘Loss and Gain’, enz. maar tot aan zijn dood zou men wachten om tot het innerlijke, beslissende van zijn katholiek bestaan te geraken. De tijdsomstandigheden brachten geen bescheid. Na zijn roemrijk overgaan | |
[pagina 235]
| |
in de volle rijpheid der mannenjaren, in den gulden luister eener weergalooze faam, waren jaren gevolgd die niets of bijna niets over hein vermeldden. Nog klonken in de ooren de smartkreten zijner geloofsgenooten over zulk een verlies dat het blijven bestaan zelf der Established Church scheen te bedreigen; nog de juichtonen der katholieken, zulk een aanwinst begroetend als de nakende verwezenlijking hunner stoutste droomen: Engelands bekeering. En daarna, jaren lang, stilzwijgen en raadselachtig halfduister. Een wolk hing voortdurend boven Newman's lotgevallen, een oogenblik opgelicht door zijne benoeming tot Kardinaal, maar nooit totaal uiteengedreven, - ten minste voor ons, vastelanders. Het is dat raadselachtige dat Ward's boek komt ophelderen, die wolk welke de nieuwe biographie oplicht, om de volle gestalte van Kardinaal Newman in heel haar onvergankelijker luister te laten stralen. Daarom is dat boek boeiend als de boeiendste roman, of liever de boeiendste bekeeringsgeschiedenis. Want wat is er trillender dan het verhaal van het wedervaren eener ziel, zich losworstelend uit de strikken der dwaling, ontsnappend aan de gevaren van afgrond en duisternis, en vorderend op den weg van licht en vrijheid. Ademloos volgt men zulke wisselvalligheden. Dat was het belang der boeken over Newman's vroeger leven: het tragische dat in ieder bekeeringsverloop schuilt. Men mocht vreezen dat zijn katholiek leven, in vredig bezit der waarheid, dit boeiende zou missen. Gansch anders is het geval, en dat door eene nieuwe tragische verwikkeling. Wat is de hoogste scheidsmuur tusschen heidendom en Christendom? Welk is de kloof die de wereldsche levensopvatting van de bovennatuurlijke scheidt? Waaraan dankt het geloof zijne diepst-pathetische kracht? Is het niet aan het Kruis? - Het Kruis van goddelijken oorsprong, heeft al het menschelijke verdiept, met 't geheim des lijdens op te lossen, met de liefde er als bestanddeel te laten in dringen. Sedert Christus, is niets menschelijks groots meer zonder het kruis, en met het kruis bestempeld, kan niets wezenlijk klein voorkomen. De hoogste levenstragedie blijft het Sacrificie van het Kruis, waaraan een God-mensch hangt. Het | |
[pagina 236]
| |
hoogste koningschap op aarde is dit welk de doornenkroon draagt. Dat is de toetssteen voor ieder menschenleven. Elkeen van ons kan koning zijn, zoo hij het verkiest; aan eenieder wordt de kroon geboden. Doch sommigen vinden ze te zwaar voor hun hoofd. Niet weinigen doen ‘il gran rifiuto’ waarvoor Dante eenen heilige naar de hel verwees, dat wil zeggen, staan den troon af, weigeren den diadeem, omdat hij offers vergt, verantwoordelijkheid meebrengt, plichten oplegt: omdat hij uit doornen is gevlochten. Lafhartigen en kleinmoedigen ontvluchten de smartenwijding. De grooten echter zijn gereed. Zoo stond een Athanasius bereid zijn leven lang te zwerven van land tot land; een Gregorius VII in ballingschap te sterven; Bene Jeanne d'Arc haar jeugdig lijf te laten verbranden; een Dante het brood van den banneling te eten; een Beethoven getroffen te worden in de bron zelve zijner overheerlijke kunst. Want let wel op dat het kruis vallen moet op de gevoeligste plek, wil het in volle vruchtbaarheid werken, in den hoogsten luister pralen. Dit was het geval voor Newman. Alles had hij veil gehad om de waarheid te vinden: rust, bestaansvermogen, invloed, vriendenomgang, cultuurvreugden, de levensgewoonten van gansch een leven. Hij vroeg enkel naar licht en vrede: het licht der waarheid voor zijne ziel, de bevrediging van 't plichtvolbrengen voor zijn geweten. En voorts de toelating om in den dienst der ware Moeder de wondere gaven waarmede de Schepper hem bedeeld had, te laten woekeren, nu hij ondervonden had dat de kerk van zijn doopsel enkel de stiefmoeder was. Wie had niet verwacht dat voor zulk eenen zoon de Moederkerk wijd hare armen ging openzetten? Dat hare bedienaars met juichkreten den godgezonden gezel gingen opnemen? Dat aanzien, roem, gezag den heldhaftigen stap gingen vergelden? Want ja, het was in de rijpheid der jaren, met heel een vruchtbaar verleden achter den rug, dat de neophiet zich aanmeldde, en uit de spijt zijner vroegere genooten kon men opmaken wat zijn besluit beteekende. Menschelijkerwijze scheen het enkel rechtmatig dat eer en roem den afstand van welvaart en aanzien zouden | |
[pagina 237]
| |
bekronen. Menschelijkerwijze, ja; maar hoe verschillen de ondoorgrondelijke oordeelen der Voorzienigheid van die onzer kortzichtigheid! - Newman had een edelmoedig offer gebracht, en God gaf hem het hoogste op aarde: een uitgelezen kruis. Hij liet achter zich eer en aanzien: miskenning en achterdocht werden zijn lot. Hij had vaarwel gezegd aan eene macht over de geesten, die gansch ongehoord was en hem in staat stelde oneindig goed te stichten; nu zou die bekoorlijkheid zelve die hem zoo onweerstaanbaar maakte, tegen hem worden uitgespeeld. En waren die miskenning, die achterdocht enkel gekomen van zijn nieuwe geloofsgeuooten, van hen die zijn invloed voor 't goed, het buitengewoon spel van denken en verbeelding in hem, de vereeniging van zielediepte en geestesschranderheid, van gemoedswarmte en gewetenskieschheid wantrouwde omdat zij ze niet kenden; maar neen, zij kwamen van hen zelf die hij tot de waarheid had gebracht, met zich, door zich, die hij tot op den drempel had gedragen, in zijne armen, op zijne minnende borst; zij kwamen van discipelen en vrienden, van een Faber, een Dalgairns, een Manning, een Ward. Uitgelezen kruis voorwaar, en enkel passend voor eene uitgelezen ziel. Maar Newman was zulk eene ziel, altijd attent op het minste gefluister der goddelijke stem, bevreesd den kleinsten wenk der Voorzienigheid voorbij te zien door gemis aan opmerkzaamheid. De eischen van 't geweten vonden hem immer even waakzaam als de zoekingen van 't licht. En nu had hij van beide licht en plicht de onfeilbare bron ontdekt, nu genoot hij Waarheid en Wijsheid in haren oorsprong. Was dat niet voldoende om al het andere tijdelijke te vergelden? Ook ontsnapte geen woord van klacht aan zijne lippen; dikwijls prees hij het geluk van zijne vorderende jaren, in afzondering en vrede gesleten. Wat hij enkel betreurde was zijne machteloosheid voor het goed. Zijne gaven wel bewust, den invloed die zij hem verleenden, kon hij niet ongevoelig blijven aan hun in schijn met dor- en barheid geslagen zijn. Dat kwam herhaaldelijk de wonde weer open rijten, telkens dat eene nieuwe poging tot vruchtbaren arbeid op den akker des geestenslevens mis- | |
[pagina 238]
| |
lukte. En van die gelegenheden kwamen er veel. Maar telkens ook was de mislukking, heldhaftig aanveerd, de bron van eene hoogere vruchtbaarheid - triumph in failure. Vooraleer op die mislukte pogingen uitvoeriger in te gaan, moet ik nochtans een onderzoek instellen over hunne oorzaak. - Waaruit sproot het misverstand dat Newman zoo bloedig deed lijden? Hemelsche bedoeling zoo men wil, maar in welk tijdelijk kleed stak deze? Welk was de menschelijke gedaante van 't goddelijk inzicht? Of, met andere woorden, hoe deed zich de beproeving voor? De eigenlijke oorzaak was geen andere dan de grootheid dier ziel. Newman deelde het lot van alle grooten: hij stond alleen. Zijn geest was te hoog, zijn betrachting te diep, zijn zichtruim te wijd voor de steeds talrijke mediocriteiten. Hij moest zijne gaven boeten. Was hij slechts een genie geweest, men had hem zijn schittering kunnen vergeven ter wille van de zwakke kanten die dikwijls zulk voorrecht vergezellen, maar hij was daarbij een heilige ziel, een vrome priester, immer strevend naar het hoogste doel; neen, waarlijk, zulk verschijnsel mocht niet zonder tegenspraak geduld worden. Dan weer gaf hem zijn boven allen staan, eene bijna uitdagende onafhankelijkheid - ten minste in de oogen van hen die altijd iemand moeten volgen, met eens anders oogen zien. En zijn dezulken niet legio? Nooit behoorde Newman tot een partij of coterie. Zijn wonder vermogen om de denkwijze van anderen te doordringen, stelde hem in staat deze te beoordeelen en vrij te blijven in de eigen overtuiging. Uit overtuiging was hij katholiek geworden en, met warm geloof, had hij al de dogma's aanvaard, tot het moeilijkste toe: die aanwezigheid van Christus in het Heilig Sacrament die hij tot aan zijn bekeering niet erkende. Hij ontving te Rome het priesterschap; maar naar de schoolsche vorming die de Romeinsche geestelijkheid te beurt valt, kon de reeds bejaarde zich niet plooien. Bijal daar lag zijn weg niet. In al zijne schriften verklaart hij geen theoloog te zijn. Zijn schrandere en lichtvolte geest ging een gansch andere baan op. Vandaar de oorspronkelijkheid zijner schriften, de plotse kijk die zij openen op zaken en zielen. Alles is eigen gewin, persoonlijk zicht, bij alle | |
[pagina 239]
| |
eerbiedige onderwerping aan de uitspraken der onfaalbaarheid. En, eigenaardig verschijnsel, zoo hij was op godsdienstig gebied, zoo was hij het in alle geestesopenbaringen. Zijne philosophie is niet die eener bijzondere school: hij is noch Thomist, noch Cartesiaan, noch Kantist; hij heeft de diepe philosophie des levens, ontsnappend aan alle formulen. En wat hij vooral is daardoor, dat is psycholoog. Zelfs zijne metaphysische beschouwingen knoopt hij aan de gegevens zijner diepe zielekennis - bij voorbeeld in dat wonder Grammar of Assent, zijn laatste boek, dat hij levenlang droeg en, als de plant der aloë, als stervensbloem schonk. Zelf een allereigenaardigste verschijnsel, wist hij de verborgenste roerselen der ziel bij anderen te ontdekken. In persoonlijken omgang het zelfde alleenstaan. Toen Newman katholiek werd (1845), was de groote strijd van 't liberalism op handen. Zelfs in de Kerk gingen twee partijen tegenover elkander staan: de Ultramontanen en de liberalen. Nu had Newman, van zijne jonge jaren af, het gemunt gehad op het liberalism. Met zijn zienersblik had hij vooruit ontdekt wat onze Kardinaal Dechamps noemde: de strijd tusschen alles en niets, tusschen de volledige waarheid en de totale negatie, tusschen het Katholiek geloof en het radikaal ongeloof. En van zijn protestantschen tijd af, was hij Ultramontaan geweest, zonder het te weten, de Engelsche kerk altijd dichter brengend bij dat Rome dat hij toen nog verafschuwde. En nu, Katholiek geworden, werd hij verdacht te heulen met de tegenovergestelde school, die van 't Liberaal Katholicism, met mannen als Lacordaire, Montalembert, Dupanloup, Gratry, Ozanam. Ongetwijfeld ging tot die uitstekende geesten heel zijn sympathie. - Hoe kwam dat? 't Is dat hij hier weer wist te onderscheiden, te begrijpen, te doorgronden. Wat hem aansprak bij die hooge gemoederen was hun liefde voor de waarheid, voor de zielen, voor de Kerk. Gingen zij te ver in de concessies die zij dachten te mogen doen aan den tijdgeest, dan kwam dat niet uit neiging tot de dwaling of de ketterij, maar uit hun vurigen wensch om de Leerares der waarheid te zien zegepralen in rechtmatigen luister. Niet met hun te | |
[pagina 240]
| |
ver-gaan sympathizeerde Newman, maar met hunne lichtkanten. De schriften van Lacordaire, aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen, werden nooit door eene veroordeeling geschandvlekt. Ozanam was gestorven voor dat de strijd voor goed losbarstte, en wie zou de vlekkelooze bedoeling van dien trouwen zoon der Roomsche Kerk in twijfel kunnen trekken? Met Montalembert en Dupanloup wordt de zaak kiescher, maar moet menig onvoorzichtig woord niet gebracht worden op de rekening van Veuillot en consoorten, die door gedurige ophitsing, door onbezonnen ijver, journalisten-smaadwoorden, door al wat meest terugstootend schijnt op den voorrang te brengen de gemoeder en schokten? Ozanam zelf heeft de twee strekkingen gekenschetst in de volgende woorden: ‘L'une école pré-tend mettre à sa tête M. de Maistre, qu'elle exagère et qu'elle dénature. Elle va chercher les paradoxes les plus hardis, les thèses les plus contestables, pourvu qu'elles irritent ]'esprit moderne. Elle présente la vérité aux hommes, non par le cóté qui les attire, mais par celui qui les repousse. Elle ne se propose pas de ramener les incroyants, mais d'ameuter les passions des croyants. - L'autre école a pour but de chercher dans le coeur humain toutes les cordes secretes qui peuvent le rattacher au christianisme, de réveiller en lui l'amour du vrai, du bien, du beau, et de lui montrer ensuite dans la foi révélée, l'idéal de ces trois choses auxquelles toute áme aspire; de ramener ensuite les esprits égarés, et de grossir le nombre des chrétiens.’Ga naar voetnoot(1) Newman behoorde zeker tot de warme harten die de waarheid voor allen wilden toegankelijk maken, aan allen zocht mede te deelen; van hem kon het niet gelden: ‘Ils présentent la vérité aux hommes, non par le ce.té qui les attire, mais qar celui qui les repousse.’ Maar evenzeer als op Veuillot, pasten die woorden op Ward, die iederen dag met zijn breakfast een onfaalbare uitspraak uit Rome had willen ontvangen, die met de groep donderaars en verketteraars, alle vrije kwesties in dogma's zocht om te zetten, en het gebied van 't in dubiis libertas zoo veel mogelijk inkrompen. - Zien wij tegenwoordig, onder vernieuwen | |
[pagina 241]
| |
vorm, niet de zelfde aanmatigingen oprijzen: monopool van orthodoxie, persoonlijke veeten als geestelijken ijver uitgewerkt, zucht om overal opstand en moedwillige dwaling te ontdekken? De menschelijke krankheid is van alle tijden. Uit harte-sympathie, uit geestesneiging, was Newman dan voorzeker met de Fransche liberaal-katholieken, maar geenszins uit redeneerende kracht. Het historisch standpunt had hem tot het Katholicism gebracht; uit de historie had hij geleerd dat de geestelijke vrijheid geen ergeren vijand kent dan het liberalism; dat het liberalism voor het ongeloof alleen de vrijheid duldt. Hij behoorde dus in het geheel niet tot de school der liberaal-katholieken, noch deelde hij hunne illusies aangaande de eindbedoeling van 't liberalism. Nog veel minder kon hij gerekend worden onder de aanhangers van Veuillot en Ward, wier geweldige taal en paradoxale neiging hij verafschuwde. Hij behoorde tot geene school, hij stond boven alle; het was hem genoeg een onderdanige zoon te zijn dezer Roomsche Kerk waaraan hij zooveel had ten offer gebracht. Maar zulk een uitgelezen geest, zulk eerie verstandskracht had ieder partij tot zich willen trekken; daarom was zijn onafhankelijk-blijven voor beide eene ontevredenheid en rezen er klachten op. Manning riep eens uit: ‘J.H.N. is een vreemd man. Wie kan hem begrijpen?’ Dat woord hadden velen herhaald. Wie kon iemand begrijpen, die altijd verder en dieper zag dan het gewoon der menschen, die zich niet bekreunde om loopende vooroordeelen, die vreemd bleef aan de kleine belangen, betrachtingen, beslommeringen der massa, en toch zoo levendig gevoelig was aan al het hopen en voelen zijner medemenschen? Newman was een uiterst zeldzame verschijning, een bij uitstek complex wezen. Hij moest alleen staan en, door den rijkdom zijner gaven zelf, verhinderd worden. Deze complexiteit, deze subtiliteit weet Ward voortreffelijk te doen uitschijnen in de inleiding van zijn werk, daarbij nog drukkend op den artistieken kant dezer veelzijdige natuur. In de donkere uren, in de drukkende stemming trouwens, nam Newman zijn toevlucht tot zijne viool - hij was goede vioolspeler - en vertroostte zich met Mozart of Beethoven. | |
[pagina 242]
| |
Van den veelvuldigen tegenslag, die zijn verlangen om goed te stichten ondervond, moet ten minste een denkbeeld gegeven worden. - De twee lijvige bundels door Wilfrid Ward uitgegeven, zijn niet te lang om dit wedervaren uitvoerig te verhalen; er kan dus geen spraak zijn hier in bijzonderheden te treden. - Uitgerust zooals Newman was door zijn jarenlang verblijf te Oxford, door den invloed dien hij er over geesten en harten wist te verkrijgen, zou hij natuurlijk aangetrokken worden door al wat de wetenschap, het universiteitsleven aanbelangt. Een geboren leeraar was hij, een uitstekend opvoeder. Het was ook op het gebied van het honger onderwijs dat zijne ondernemingen ten goede op de pijnlijkste wijze schipbreuk leden, namelijk te Dublijn en in de Oxford-kwestie. Ettelijke jaren van zijn leven verspilde Newman in eene mislukte poging om te Dublijn eene katholieke universiteit tot stand te brengen. - ‘Verspilde’, zeg ik, maar hier weer bloeide zijn offer op in twee heerlijke letterkundige gewrochten: ‘Rise and progress of universities’ en ‘Idea of a University’. Zonder gewag te maken van de stoffelijke bewijzen die hij achter zich liet van zijn verblijf in de lersche hoofdstad: de kerk van St Stephen's Green en het Medical School House. - Misschien viel hem nog pijnlijker het in 't water laten vallen van een plan om in Oxford zelf werkzaam te zijn, bij de universitaire jeugd, ten voordeele van 't geloof. Oxford, welks boombladeren hij gekust had in de hartverscheuring van zijn afscheid vóór zijne bekeering; welks torens en tinnen hij 32 jaren lang enkel uit de verte, van op den voorbijsnellenden trein, had aanschouwd; dat hij bezongen had als de moeder zijner ziel, de kweekster zijner vermogens, den zetel van wetenschap en beschaving, in ‘Loss and Gain’ en ‘Apologia’; Oxford, het voorwerp van zijn onverdelgbaar herdenken en vurigste liefde! Herhaaldelijk scheen die droom op het punt verwezenlijkt te worden; in Rome zelf was men hem gunstig. Telkens wisten zij die Newman verdachten en die vijandig waren aan alle vermenging van katholieke en protestantsche elementen bij de studeerende jeugd - Manning en Ward vooraan - de zoete hoop te verijdelen. En Newman zweeg. Hij bleef gelaten; hij droeg ge- | |
[pagina 243]
| |
duldig zijn kruis, het zware kruis van zijne wondere gaven te laten braak liggen waar hij zoo veel goed had kunnen stichten. Nog meer: hij prees zich gelukkig niet getrokken te worden uit zijne dierbare eenzaamheid, zijne serene afzondering. Heldhaftige deugd inderdaad van een heldhaftig-heilig gemoed! Toch zou de voortdurende wolk eens opgelicht worden,,zou het vernederd en verdonkerde leven eindigen in weergaloozen luister. I )it geschiedde toen op den Petruszetel een paus was gestegen die Newman's evenknie was in geestesomvang, in gaven van 't verstand. In 1879 verhief de groote Leo XIII den grootsten Engelschen denker tot het Kardinalaat. - Geerne zou men vergeten dat, toen nog, Manning al het mogelijke deed om de benoeming te verhinderen. ‘De tijd der wonderen was weer aangebroken’, zegt Ward. ‘Het lang geduld van vele jaren bleek te zijn de voorwaarde tot vervulling zijner echte zending, en deze zending zou nu hare vrucht dragen. Een Kardinaal kon spreken in den naam van Rome. Nu kregen Newman's schriften de aureool die zij tot dan toe gemist hadden. Zij ontvingen de onmiddellijke goedkeuring van den stedehouder Christi. Lang had Newman's leven het driemaal twintig en tien oversprongen der jaren aan den gewonen mensch beschoren.’ - In 1879 was Newman 78 jaar oud. - ‘Hij had, als laatste woord in zijn dagboek, zijn dank tot God om zijne goedheid geschreven, en zijn gelatenheid over zijn kruis - de koelheid der geestelijke overheid. Dit kruis was zwaar om dragen, beide door 's dragers diepe loyaliteit tegenover Rome en omdat zijne macht voor 't goed er grootelijks door verminderd werd. Toen de wolk op eens verdween, was het haast of de hemelen opengingen en de vergelding uitspraken van een levenslange onderwerping’.Ga naar voetnoot(1) ‘Die zonnige en gelukkige oude dag’, gaat Ward voort, ‘geeft aan het drama een volledigheid die het werkelijk leven doorgaans mist. Zelfs op deze aarde was | |
[pagina 244]
| |
voor hem “de nacht voorbij”. In de geluk-ademende brieven van dit tijdvak schijnt hij de verzen van zijn eigen hymne te herhalen’. Een ander stuk, door Newman gedicht op de zelfde reis als ‘Kindly Light’, laat gedurig als een referein klinken de gedachte: ‘Weakness is aye Heaven's might’. Dat moest het leven van den schrijver zelf bewaarheiden. Verzwakt, verdrukt én in zijn genie én in zijn godsdienst zelf, zou Newman toch zegevieren over achterdocht en kleineering, en als genie en heilige overgaan tot het nageslacht.
M.E. Belpaire.
21 Februari 1913ss. |
|