Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |||||||||||||
[Nummer 12]Een en ander over meisjesscholenGa naar voetnoot(1)Wat mij voor dit gehoor zeer praktisch en tegelijk overeenkomstig de bedoeling dezer jaarlijksche leergangen lijkt, is de ontwikkeling van eenige gedachten over de taak der Meisjesscholen. - Ofschoon ik daarbij de lagere school niet uitsluit, en ook een woord wil zeggen over hooger onderwijs voor dames, heb ik voornamelijk het oog op de middelbare scholen, met of zonder Staatsprogram, scholen voor meisjes van 12 à 13 tot 19 à 20 jaren. Onnoodig te verklaren, dat gij in het geloof aan de juistheid mijner op- en aanmerkingen niet behoeft te leven en te sterven. Het doel is maar eenige ideeën wakker te slaan, en al sla ik misschien erg onhandig, als ze maar wakker zijn ben ik tevreden.
De school moet zijn de voorbereiding tot het leven. Die voorbereiding omvat twee dingen: de vorming van het karakter, de opvoeding en de ontwikkeling van het verstand, het onderwijs. Nu is onderwijs zoowel als opvoeding per se ouderenplicht: de school is er maar, om, wat de ouders niet kunnen, aan te vullen, en wat de ouders verkeerd doen te verbeteren. Feitelijk komt daarmee de opvoeding grootendeels, het onderwijs geheel en al ten laste van de school. Dus is het zaak voor de schoolbesturen met aandacht rond te zien, welke eischen het latere leven aan de volwassenen stelt, ten einde van hún school een deugdelijke opleiding tot dat leven te maken.
Nu kan men terstond met de wet in de hand op mij afkomen en zeggen: filosofeer maar niet langer, hier is het program, dat hebben wij te volgen, - uit is de praat. Uit is de praat nog niet. | |||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||
Vooreerst zijn veel besturen aan dat Staatsprogram niet gebonden; stellen hun eigen vakken en lesuren vast; kunnen dus, onder dat opzicht, van hun school maken wat zij willen. Maar ook wie, gedwongen of vrijwillig, dat Staatsprogram volgen, hebben nog wat anders te doen dan eenvoudig te prijzen wat de heeren in Brussel wijzen. Zij immers dragen voor hun leerlingen de onmiddellijke verantwoording; mogen dus minstens wel eens nagaan, of het voorgeschreven program beter kon en dus moest zijn. De overheid heeft recht, zeker, om tegenover bepaalde tegemoetkomingen van haar kant, ook bepaalde eischen te doen gelden; om tegenover het recht op subsidie van harentwege, de vervulling van enkele plichten te stellen; in casu het volgen van een bepaald program. Doch daarmee is niet gezegd, dat die overheid ook metterdaad een in allen deele goed en verstandig program voorschrijft. Dat is zelfs dadelijk aan twijfel onderhevig, wijl ze eenzelfde program voorlegt aan scholen voor kinderen van allen stand en van alle streek, terwijl toch elke stand en elke streek eigenaardige eischen stelt. Men kan ook gereedelijk toegeven, dat zoo 'n program is voorgedragen, bediscussieerd en eindelijk goedgekeurd, door knappe advokaten, doktoren, ingenieurs, oeconomen en wat er verder aan honorabiliteiten in de Kamers zit; dat het door een excellente Excellentie aan Z.M. den Koning ter onderteekening is voorgelegd; dat het ten slotte met al de ontzagwekkende gewichtigheid van een wettig geboren Wet in den Moniteur verschijnt, - men kan dat alles toegeven en zich tegelijk heel goed voorstellen, dat nuchterverstandige en degelijk-praktische huismoeders het ding met een skeptisch hoofdschudden ontvangen. Want ieder in zijn vak. Een medicus zal u vertellen hoeveel kubieke meter lucht elke leerling noodig heeft en aan welke hygienische eischen de banken moeten voldoen; een ingenieur levert dan met passer en teekenhaak een aannemelijk plan en raamt de kosten; de oeconoom zoekt nu, uit welke bronnen de benoodigde gelden kunnen worden opgepompt; de advokaat eindelijk stelt de regelen vast, volgens welke Schoolbestuur en Staatstoezicht het gemakkelijkst met elkander in conflikt kunnen komen. Maar, - | |||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||
immers ieder in zijn vak: wat volwassen dochters en gehuwde vrouwen van een bepaalden stand noodig hebben te kennen en te kunnen, dat weten alleen de moeders het best. Die hebben het doorgaans uit eigen ondervinding. Of en in hoever de vrouw in de politiek meezeggenschap kan of moet hebben, blijve hier een open vraag. Maar zeker, dunkt me, heeft zij het recht gehoord te worden, wanneer haar belangen besproken worden en in de wetten des lands een bindende formuleering krijgen. Ook ziet niemand in waarom arbeidsters, waar het hun loonen en rusttijden geldt, zich wèl - en moeders, waar het de belangen hunner dochters raakt, zich nièt zouden doen hooren. Dat behoeft niet te gebeuren op socialisten manier of op de wijze der Londensche suffragetten. Doch waarom zouden zij géén succes hebben, als zij met gepaste bescheidenheid en - dat moet er helaas bij - met bescheiden geduld hun gegronde wenschen aan de bevoegde overheid te kennen geven? | |||||||||||||
IEn welke dan die wenschen in zake meisjesscholen zoo al konden zijn? Geheel overeenkomstig met datgene wat in onze dagen van volwassen burgerdochters en gehuwde burgervrouwen wordt verlangd. Tenzij immers de genade dringt of de omstandigheden dwingen, gehoorzaamt ieder meisje vroeger of later aan de stem der natuur, die haar roept tot levensgemeenschap met een man; en ik spreek van burger-dochters en burgervrouwen, omdat uit de burgerklasse het groote contingent der leerlingen onzer middelbare meisjesscholen voortkomt. Welnu, hiermee is reeds terstond een hoofdpunt van het program dier scholen gegeven: huishouden. Men versta dit woord in ruimen zin; begrijpe er onder al wat tot keuken en kleerenkast behoort; daar zijn dingen bij, die ieder meisje moet leeren, en andere dingen die slechts te pas komen aan meisjes van zekeren stand. Het onderwijs omvat de theorie en de praktijk; zij op de lagere school reeds elementair, op de middelbare school echter uitgebreid; en | |||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||
worde vergezeld door de opvoeding tot de vier kardinale deugden der huisvrouw: zuinigheid en vlijt, orde en overleg. Men zegt: er bestaan huishoudscholen; de ouders, die willen, kunnen dus naar wensch bediend worden. Huishoudscholen zijn er. Ik onderstel, dat zij goed zijn. Zeker zijn ze goed voor mij, want ze bewijzen juist wat ik wil beweren n.l. dat op het gros der meisjesscholen niet genoeg huishouden wordt geleerd. Ze zijn ontstaan doordat steeds meer de behoefte werd gevoeld, waarin de bestaande scholen maar niet wilden voorzien, de behoefte aan huishoudonderricht. Men moge dus eindelijk eens beginnen met wat reeds lang had moeten gebeuren, en elke meisjesschool in zekere mate hervormen tot een huishoudschool. Tachtig à negentig procent der leerlingen immers hebben later een huishouden te besturen; en allen moeten later min of meer in een huishouden behulpzaam zijn! Het is bovendien niet alleen in het belang der leerlingen; maar ook in dat der scholen zelf. Komt de gewenschte verandering niet, dan zal het getal huishoudscholen toenemen en de concurrentie met de bestaande inrichtingen wordt nog scherper.
Nu zal iemand bij het nagaan der aanbevelende advertentiën, die in deze Augustus-maand bijzonder talrijk in de kranten staan, bemerken, dat op veel pensionaten ook huishouden, een ‘école ménagère’, op het program staat. Jawel, maar 1o staan daar zooveel andere vakken omheen, dat voor huishoudingsonderricht wel weinig, tè weinig tijd moet overschieten; huishouden moet echter geen bijvak maar hoofdvak zijn; - 2o zijn die andere vakken dikwijls van zulk een aard, dat men het vermoeden niet van zich kan afzetten, dat het huishouden, gelijk het op zulke scholen wordt geleerd, ver uit gaat boven den stand der meeste leerlingen.
Maar de ouders zijn toch vrij, beweert men verder. Bevalt ons prospectus hun niet, dan kunnen ze een andere school voor hun kinderen kiezen. Antwoord: 1o de overdrijving, daareven gesignaleerd, | |||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||
is een nagenoeg algemeene kwaal; een algemeenheid die uit de coucurrentie heel goed verklaarbaar is, maar die voor de keus der ouders niet zoo 'n groote ruimte overlaat; 2o de school moet ook voorkomen wat onverstandige ouders willen misdoen, en aan moeders, die maar burgervrouwen zijn, doch van hun dochters mevrouwen willen maken, geen gelegenheid bieden, om dien socialen moord op hun stand te plegen. Het is inderdaad die zucht naar hooger-dan-zijn-stand-leven, die zich overal en in alles uit, maar voor alle klassen van den burgerstand een waarlijk doodelijke kwaal mag heeten, die zich ook bij het samenstellen der programs van de meeste burgerpensionaten duidelijk openbaart; maar die door de School, waarin telkens nieuwe geslachten hun vorming krijgen, niet mocht bevorderd, maar met alle kracht en eensgezind moest worden tegengewerkt.
Vraagt dus een schoolbestuur, waar het den tijd vandaan moet halen om uitgebreid huishoudonderricht te geven, dan is het antwoord gereed: schrap, of besnoei ten minste, andere vakken die minder nuttig, vaak niet noodig zijn; vakken, die op het program van een burgermeisjesschool even dwaas pareeren als een echte struisveer op een dienstmeidenhoed. We hebben toch bitter weinig aan die meisjes, die na hun pensionaatsjaren met smaak een Franschen roman kunnen verslinden doch volstrekt onmachtig zijn om met fatsoen een Vlaamschen aardappel te schillen en te koken. We hebben bitter weinig aan de meisjes, die zich met gracie langs de straten kunnen bewegen en ontzettend vinding- en woordenrijk zijn op het stuk van japonnen en blousen, maar totaal onmachtig om een kous te stoppen en hun eigen rok niet kunnen verstellen die zij met hockey of lawn-tennis hebben gescheurd. Toch zijn zulke exemplaren geen zeldzaamheden. Nu spreek ik nog niet van het voornaamste, van de gevolgen die het leven in zulke pensionaten voor de zedelijke vorming heeft: die kinderen, als ze later in hun kring zijn teruggekeerd, weten zich niet te beperken, te behelpen; eischen wat zij in de hun natuurlijke levenssfeer niet kunnen vinden. Dat wreekt zich dan ook weer in het maatschappelijk | |||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||
leven. Dat de huwelijkskansen voor burgermeisjes dalen is een feit. Een feit van allertreurigste beteekenis; voor die meisjes, natuurlijk; maar tegelijk voor de gansche samenleving, die de oeconomische gevolgen ervan te dragen krijgt. Welnu, hoe verklaart ge dat feit? Uit het overschot aan vrouwen alleen niet; dat is tamelijk constant. Ook de zedeloosheid der mannen, die om minderwaardige redenen ongehuwd willen blijven, heeft niet dien omvang, dat zij oorzaak zou kunnen zijn van het gedwongen celibaat van zóó veel meisjes. Zeker is niet de minst vruchtbare oorzaak hierin gelegen, dat degelijke jonge mannen, die met een bescheiden maar toch toereikend kapitaal een burgerzaak moeten drijven en kinderen moeten grootbrengen in hun stand, te weinig meisjes ontmoeten wier huishoudelijke kennis en huishoudelijke deugden waarborg genoeg bieden voor een flink burgerlijk bestaan. Nog eens, dit is niet de eenige oorzaak; doch het is er óók een en de middelscholen zijn daarvan grootendeels de schuld. Werd op hun program, ten koste van een massa ballastvakken, aan theoretisch en praktisch huishoudonderwijs een ruimer plaats gegund, dan zouden die scholen ongetwijfeld veel meer gewilde huishoudsters, veel meer bekwaam hulppersoneel in moeders eigen gedoetje, en veel meer, ook onder huishoudelijk opzicht, huwbare dochters afleveren dan thans het geval is.
Mocht men willen opwerpen, dat keukenmeiden en naaisters óók moeten leven, dan zeg ik: ja, maar zoo min mogelijk op kosten van een burgerbeurs. Het groot aantal dier kunstenaressen - vaak martelaressen - van de naald, is trouwens juist een symptoom dier verwoestende weeldeziekte van onzen tijd. Wij meenen echter, dat een volwassen burgermeisje en een gehuwde burgervrouw, ook uit de meer gegoede klassen, zich zelf, om het zoo uit te drukken, moet kunnen benaaien en bekoken. En heeft ze in drukke tijden of in dagen van ongesteldheid een noodhulp van doen, dan moet ze kunnen zeggen niet alleen, doch ook kunnen wijzen: dát moet zus en dát moet zoo. Een waarheid, die, hoe elementair zij moge wezen, toch als le tout dernier cri op 't stuk van normaal burgerleven dreigt | |||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||
te gaan klinken; en veel jonge dames zullen er met hautaine minachting hun neusje voor optrekken. Doch ik herinner mij steeds de klacht van een weduwnaar, die, toen zijn jonggestorven vrouw en later zijn moeder het huishouden bestuurde, zich finantieel vrij ruim kon bewegen; maar die sinds zijn nichtje - een pensionaatbloem - de sleutelmacht in handen kreeg, zijn jaarlijksch budget met vier à vijfhonderd franken zag verhoogd. Waaruit deze conclusie valt te trekken, dat onhuishoudelijke vrouwen de grootste belastingen zijn, die een man kunnen drukken, en dat de eerste belastinghervorming die ter sprake komt, gerust mocht heeten en zijn: een grondige verbetering van het program der middelbare meisjesscholen. | |||||||||||||
IIMet betrekking tot hetgeen een vrouw als echtgenoote en moeder te wachten staat heeft ook de middelbare school niets te onderwijzen. Wel op te voeden, en ter dege. Doch niets te onderwijzen. Wij raken hier het teere punt der ‘Sexuelle Aufklärung’, dat ik om zijn actualiteit niet geheel kan voorbij gaan. Ge zult echter wel willen bekennen de mogelijkheid, om een bepaalde persoon over een bepaald punt van goeden raad te dienen, maar tegelijk de onmogelijkheid, om in het openbaar en in het algemeen iets meer te zeggen dan dit:
Opvoeding echter is, vooral op dit punt, van ongelijk grooter waarde dan onderwijs. Sterk staan tegenover eigen en anderer hartstocht is niet alleen, noch vooral, een zaak van het verstand, maar van het hart; geen kwestie van | |||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||
weten maar van willen. Zelfrespekt en zelfbeheersching, dát zijn de beste preventieven. En geen beter middel tot beide deugden dan de veelvuldige, de dagelijksche Communie. Zij is de bron der kracht; en om een kind eerbied voor het eigen lichaam in te boezemen lijkt me geen motief hooger en krachtiger dan het diep besef der waardigheid, waartoe dat lichaam door de H. Communie wordt gewijd. | |||||||||||||
IIIZonder godsdienstigen ondergrond trouwens is alle zedelijke vorming een bouwen op drijfzand. Een bewijs voor deze stelling wordt hier wel niet verlangd; de resultaten overigens der zoo gezegde godsdienstlooze opvoeding spreken al te luid. Doch een verklaring is wellicht niet overbodig. En zoo zijn we aan een tweede punt van het program: Godsdienstonderwijs. Een geregelde cursus van meer uitgebreid godsdienstonderricht na de Katechismusjaren is in onzen tijd, ook voor meisjes, ten hoogste gewenscht. Die hoogste wenschelijkheid moge blijken uit de volgende overwegingen: In veel gevallen is het eerste, lagere, Katechismusonderwijs zeer gebrekkig. In 't algemeen gesproken, niet door een tekort aan ijver bij de docenten, maar door een tekort aan medewerking bij de ouders en door het overgroot aantal leerlingen. In groote parochiën staat de geestelijke, na alle mogelijke splitsing in parallelklassen, soms nóg voor 80 en meer kinderen. Doch gesteld, dat het katechetisch onderricht was wat het zijn moest, dan blijft nog de kennis, den kinders daarmee ingegeven, uit den aard der zaak heel oppervlakkig. Daartegenover staat, dat ook de opgroeiende meisjes tegenwoordig veel meer hooren en lezen dan in de dagen onzer grootmoeders; dat ook in meisjeshoofden vragen rijzen naar het hoe en waarom der waarheden en voorschriften onzer geloofs- en zedeleer. Een deugdelijk fondament nu, waarop een overtuiging staan kan, vast en veilig, moet in de leerjaren worden gelegd. Daar is echter aan uitgebreider en ietwat grondiger godsdienstkennis, meer dan een persoonlijk heil verbonden. | |||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||
De meisjes van nu, vooral de pensionairen van wat hoogeren stand, worden later de echtgenooten van meer ontwikkelde mannen, voor wie zij dan ook in het godsdienstig en zedelijk leven een ‘hulpe’ moeten zijn; die zij dus in hun godsdienstig en zedelijk denken en doen moeten kunnen begrijpen; met wie zij moeten kunnen praten. Paulus, de Apostel, die den vrouwen in de Kerk het zwijgen gebood, dringt erop aan, dat zij hun mannen in huis over godsdienstige dingen onderhouden. Preeken zijn daarmee natuurlijk niet bedoeld; dan liep de man, en terecht, het huis uit. Maar op zijn tijd en op zijn plaats een opwekkend woord, in toestanden van twijfel en onverschilligheid een degelijken steun - niet door lamenteeren maar door redeneeren - dát moet de vrouw den man kunnen bieden, en van niemand neemt hij het gemakkelijker en dankbaarder aan. Die meisjes eindelijk worden de moeders van het volgend geslacht; van zonen en dochters, die op hun beurt steun zullen noodig hebben in hun godsdienstige meeningen, in hun zedelijke princiepen. De meesten maken een Sturmund-Drangperiode door, waarin de hartstochten losstormen en waarin behalve de tien geboden, ook de twaalf artikelen in het gedrang komen. Tot wie zullen die kinderen met hun angst en hun twijfel en hun schuld, tot wie zullen ze dan liever gaan dan tot hun moeder? Doch als moeder dan niets anders ter beschikking heeft dan wat gemeenplaatsen en wat flauwe Katechismusherinneringen? Dan gaan die kinderen weg of komen niet eens bij hun moeder, die hen niet begrijpen, zeker niet met verstandig redeneeren helpen kan. Dat is hard voor zoo 'n moeder, maar voor de kinderen zelf hard en gevaarlijk. Bij moeder moet een kind nooit te vergeefs om hulp komen in zijn nood, vooral niet in zijn zielenood. ‘Als een kind ziek is, heeft iemand gezegd, en 't is niet bij zijn moeder, dan is het bij vreemden.’ Dat is vooral waar voor ziekten van de ziel. Want zonden vergeven dat kunnen de biechtvaders, maar zielewonden genezen dat kan moeder alleen. Nu ben ik wel zeker, dat op het program van alle katholieke scholen godsdienstleer bovenaan de rij der vakken prijkt. Moge echter vragen of die eereplaats op sommige scholen niet een klein beetje te veel tot het gedrukte | |||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||
prospektus bepaald blijft. Voor leerlingen van 15 jaar en ouder, die voor 't overige een onderwijs en een opvoeding krijgen die hun alle lektuur en alle kringen toegankelijk maakt, is één uur godsdienstonderwijs per week volstrekt onvoldoende en zijn twee uren nog niet te veel. Intusschen is godsdienstonderricht niet genoeg, is eigenlijk maar middel tot het doel: een diepgevestigde overtuiging en een krachtig, welbewust godsdienstig leven. - Het zij me vergund hier nog even buiten mijn boekje te gaan en een woord te zeggen over een program van opvoeding. - Twee uitersten dienen hier gemeden. Van den eenen kant lijkt me zoo' n krachtig godsdienstig leven niet te worden bevorderd door overdreven vromigheid, die met de eigen zoetelijke sentimentjes bij Onzen Lieven Heer en zijn Heiligen coquetteert, en au fond een ziekelijke zenuwtoestand of geestelijke hoogmoed is. Niet te worden bevorderd door het voorhouden van onnavolgbare voorbeelden en het voorschrijven van op den duur onuitvoerbare maatregelen; - geen moraal in de wolken, maar een moraal onder de voeten, waarop men staan en gaan kan! Niet te worden bevorderd eindelijk door het kind te omschansen met alomtegenwoordige waakzaamheid en te wapenen (?) met hypervoorzichtige wereldvrees. De deugd, die altijd moet bewaakt worden, is de bewaking niet waard! Al te dikwijls zien wij die teere kasplantjes, wier fleur en geur jarenlang tusschen vier pensionaatsmuren werd beschut, tegen de stormen van het later leven niet bestand. Degelijk dus moet de godsdienstige vorming zijn; ernst moet heerschen in alle oefeningen van godsvrucht, vastheid van wil gekweekt tegenover alles wat het jonge leven op school reeds brengt en het later leven nog brengen zal. Sterke vrouwen moeten gevormd, die, ook op godsdienstig-zedelijk gebied, willen wat is recht en ook weten wat zij willen. Van den anderen kant dient opgepast voor een laissezaller en laissez-faire, zoodat men tevreden is als de kinderen het niet àl te grof maken. Het godsdienstig leven ontaardt dan in een ziellooze sleur, een soort mechaniek, waarbij het hart niet warm wordt en de blik zich niet verdiept en verbreedt over het eigen innerlijk bestaan. Voor het zede- | |||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||
lijk leven echter heeft het niet tijdig ingrijpen, omdat het ‘nog maar kleinigheden’ geldt, de meest betreurenswaardige gevolgen. Evenwel niet ontijdig ingrijpen. En - hier onderstreep ik nog eens de gedachten, die Fr. Van Cauwelaert voor u ontwikkelde - altijd het eergevoel eerbiedigen, zoodat het persoonlijkheidsbewustzijn niet gekrenkt en daarmee de groote hefboom tot groote daden, ook tot groote daden van zelfbeheersching en zelfopoffering, niet verzwakt of gebroken worde. Zietdaar twee hoofdstukken in het program der meisjesscholen: huishoudonderricht en godsdienstleer. Beide theoretisch en praktisch te geven. | |||||||||||||
IVNog enkele punten wenschte ik ter overweging voor te stellen, die meer bijzonder door onze tijdsomstandigheden worden aangegeven. De vrouw staat tegenwoordig in velerlei openbare betrekkingen naast den man, is zijn oekonomische gelijke geworden, gezwegen van de vrouwen die in de nijverheid werkzaam zijn, 't zij thuis, 't zij in de fabriek. - Wij zien vrouwelijke advokaten en vrouwelijke artsen; wij zien vrouwelijke docenten in lager, middelbaar en hooger onderwijs; wij zien vrouwen op de kantoren der handelsfirma's en op de bureelen van Rijk, provincie en gemeente; wij zien vrouwen van Regeeringswege belast met belangrijke zendingen, als het onderzoek naar woningtoestanden, levensvoorwaarden, kindersterfte enz. 't Is waarlijk niet meer ‘cherchez la femme’; de vrouw dringt zich op, In België is dat nog niet in zoo 'n voelbare mate het geval, doch, als alle teekenen niet bedriegen, dan krijgt ge hier die overstrooming ook. Overstrooming! Want het feit dat de vrouw buiten het gezin, zelfstandig, een beroep uitoefent, heeft een veel te grooten omvang en duidt op een ongezonden socialen toestand. Naar de oorzaken vorschen ligt buiten de bedoeling dezer voordracht. Zeker is, dat die toestand niet op stel en sprong kan veranderd worden; en verstandig zal het zijn | |||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||
zich in het onvermijdelijke te schikken en de gewenschte maatregelen te beramen.Ga naar voetnoot(1) Zetten wij de princiepen voorop. Drie algemeene waarheden gelden als beginsel in zake uitoefening van een beroep door de vrouw.
We hebben nu voornamelijk met de twee eerste stellingen te doen. De derde volgt overigens uit de eerste. - Is het waar dat de vrouw menig beroep uitoefenen kan en mag en dikwijls moet, dan is het noodig:
Voor ons is alweer alleen het eerste punt van belang; nl. dat de vrouw gelegenheid moet hebben zich tot een vrouwelijk beroep te bekwamen. Welnu, te dien einde | |||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||
lijken mij vakscholen het eenige goede middel. Laat me deze gedachte wat breeder uiteenzetten. Voorop sta, dat op vakscholen, zoowel als op scholen die meer een algemeene ontwikkeling beoogen, huishoudonderricht en godsdienstleer steeds op het program moeten blijven. En vooraan! Ingericht natuurlijk volgens den leeftijd der leerlingen en volgens den maatschappelijken stand die het beroep, waarin zij zich komen bekwamen, meebrengt. - De meeste tijd en zorg zal overigens aan de theoretische studie en de praktische beoefening van dat beroep gewijd worden. Om dat hoofdvak heen de bijvakken die ermee in nauwer verband staan: niet te veel! Niet wat wèl èens tè pàs zòu kùnnen kòmen, noch wat zich casu quo van zelf wijst en oplost. - Vakscholen zijn gewenscht niet enkel voor hoogere doch ook voor meer gewone, daarom echter niet minder noodige vakken: naast scholen voor onderwijzeressen, ziekenverpleegsters, fraaie en nuttige handwerken, mogen inrichtingen gelijk de boerinnenpensionaten bloeien en groeien! - Eindelijk zouden die beroepen, die een langere studievoorbereiding eischen, geleerd moeten worden op middelbare en hoogere vakscholen. B.v. het beroep van apothekeres, inspectrice van den arbeid en dergelijke. En hier raak ik de kwestie van universitair onderwijs voor dames; waarbij wat langer dient stilgestaan.
Veel mannen en vrouwen zijn daar op tegen. Veel mannen omdat zij het land hebben aan concurrenten; die gaan we voorbij. Andere mannen en al de vrouwen, die zich tegen universitair onderwijs voor meisjes verklaren, wijl zij vinden, dat het deels uitgaat boven wat het meisje kan, deels omgaat buiten wat het meisje past. Voor hun bezwaren voel ik wel wat; doch zij dunken mij niet overwegend. Vooreerst ligt het niet in de bedoeling der voorstanders, om de meisjes bij zwermen naar de hoogeschool te drijven. In Nederland stonden in het pas gesloten academisch jaar voor de 4 universiteiten en de technische hoogeschool niet minder dan 686 vrouwelijke studenten ingeschreven. In Duitschland 4532. Dat is abnormaal. Zulke cijfers wijzen op nog andere factoren dan oekonomische wantoestanden; | |||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||
ook op een ongezond feminisme; ook op modezucht. Men vraagt zich af hoeveel van die meisjes physiek en, in nauw verband daarmee, intellektueel-sterk genoeg zijn om het academisch curriculum ten einde te loopen; en dan, hoeveel doctoressen van hun gediplomeerde kennis, ik zeg niet: een basis voor verderen wetenschappelijken arbeid, doch nuchterweg: een kostwinning zullen maken. De meesten hunner trouwen immers later toch en hadden dus beter gedaan met wat anders te leeren en zich anders te vormen. Want - de voorstanders ontveinzen zich dit euvel óók niet - op de universiteit gaat de huishoudelijke geest eruit, al heeft die er vroeger ingezeten. Men is en pension; men heeft zijn tailleuses, tailleurs en modisten; men heeft van al wat op huishoudelijke zorg lijkt geen andere zorg, dan rond te komen met de toegestane gelden; men is studente enfin. Blijft men nu ongetrouwd, dan is dat zoo 'n ramp niet. Maar ik zal den man niet zalig verklaren die zoo 'n Minervakind tot vrouw neemt, noch de kinderen die haar tot moeder krijgen. Huisvrouwelijkheid en moederlijkheid eischen deugden, tot wier ontwikkeling het studentenleven juist niet het voortreffelijkst milieu is. - Eindelijk mag er iets waar zijn van de bewering dat de fine fleur der vrouwelijkheid, dat eigenaardig charme der echt vrouwelijke manier van doen en optreden, min of meer plaats maakt, niet voor iets mannelijks, doch in ieder geval voor iets onvrouwelijks dat onsympathiek aandoet. Een verlies, waarover men zich niet luchtig moet heenzetten met te verklaren, dat dit een kwestie van smaak is en over smaak niet valt te twisten, of een zaak van conventie, die, goed bekeken, geen reden van bestaan heeft. Neen, aan die uiterlijkheden zit een heel stuk der vrouwelijke psyche vast, een stuk natuur; en die wordt nooit verminkt of verkracht zonder schade. Maar tegenover dit alles valt het beginsel niet. Gegeven nl. de geschiktheid van een meisje om een beroep uit te oefenen waartoe hoogere studies noodig zijn; gegeven ook de vereischte gezondheid en talenten om die studie met succes te volbrengen; gegeven eindelijk de geringere of grootere kans dat zoo 'n meisje langeren tijd voor zichzelf of anderen den kost zal moeten winnen, wel - dan zie ik niet in waarom zij geen hoogstudente zou mogen worden. Bezwaren en gevaren blijven er altijd; trouwens bij welke onder- | |||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||
neming ter wereld ontmoet men ze niet? Zijn ze o.a. ook niet verbonden aan het hoogeschoolleven der jongens?
Aan veel bezwaren intusschen zou te gemoet gekomen en veel gevaren zouden worden ondervangen, als dat meisje zich kon inschrijven aan een damesuniversiteit. Veel is er te zeggen voor een afzonderlijke hoogeschool voor meisjes. Onder de vele theorieën, die in het laatste kwart der vorige eeuw soms al te voorspoedig ter wereld kwamen, is er geen zoo spoedig door de praktijk doodgedrukt dan de zoogenaamde coëducatie. Wij zien af van grovere sexueele excessen; wijzen echter terloops hierop, dat vele lessen in de theorie en praktijk der medische wetenschap, waarin beide seksen tegenwoordig zijn, allerminst geschikt mogen heeten om het fijn gevoel, dat tusschen de geslachten ten opzichte van elkander moet bestaan, onverlet te bewaren, laat staan te ontwikkelen. Doch in alle faculteiten zal gelden, dat de interseksueele aantrekkingskrachten schade doen aan de gewenschte oplettendheid bij het onderwijs. Voor dit feit is men zelfs in het land der breede opvattingen en royale proefnemingen, in Amerika, niet blind kunnen blijven. Ook moest men daar de ondervinding opdoen dat van het goede gevolg, hetwelk men van coëducatie voor de mannelijke jeugd verwachtte: minder ruwheid en meer kieschheid, heel weinig te bespeuren viel. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat deze twee resultaten der coëducatie openbaar werden gemaakt door een votum van leeraren bij het middelbaar onderwijs; doch dat men aan de hoogeschool zeker geen betere gevolgen kan verhopen is duidelijk; uit gelijke praemissen volgt eenzelfde besluit; aan de universiteit zijn de ‘praemissen’ echter nog heel wat ruimer. In Duitschland trouwens, waar men met coëducatie nog al wegliep, doch waar nu zelfs stemmen opgaan voor scheiding der geslachten op de laatste klassen der lagere school, - in Duitschland is men door ondervinding wijzer geworden en verleden jaar tot de stichting eener afzonderlijke universiteit voor meisjes overgegaan. Het eerste schooljaar opende met 500 leerlingen. De pogingen, sinds eenige jaren in Engeland aangewend, om tot een meisjeshoogeschool te geraken, bewijzen dat men ook dáár | |||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||
de gemengde universiteit niet algemeen als het beste beschouwt. Over de inrichting van zoo 'n damesuniversiteit - of zij externaat of internaat zou moeten zijn, of het onderwijs geheel of gedeeltelijk door vrouwelijke professoren zou worden gegeven, over den omvang van het program en der afzonderlijke vakken, en over andere vraagstukken zou men kunnen disputeeren.Ga naar voetnoot(1) Veel zou in den beginne als proef moeten gedaan, ten einde later definitief geregeld of veranderd te worden. Er is en blijft ook: de finantieele moeielijkheid. Hoe dan ook, zoolang zulk een inrichting er niet is, sta de universiteit ook voor meisjes open. En de katholieken moeten niet wachten met hun dochters erheen te zenden totdat de beste en meeste der baantjes, die op vertoon alleen van een doctorsdiploom toegankelijk zijn, aan andere, niet katholieke dames zijn vergeven. In Beieren is dit gevaar reeds niet meer denkbeeldig; en dat zulk een vrijwillig achterblijven voor de katholieke zaak van onberekenbaar nadeel is - oekonomisch niet alleen - ligt voor de hand. De bezwaren zijn van katholiek standpunt uit, niet principieel; de gevaren zijn voor een goed deel te vermijden of te verminderen b.v. door dat de dames eigen corporaties vormen, eigen kosthuizen hebben, en door andere instellingen, die rijper wijsheid dan de mijne goed en oorbaar acht. Dit is mij duidelijk: dat meisjes-hooger-onderwijs niet langer is te weren of te keeren; en dit andere: dat het een algemeen katholiek belang is van groote beteekenis, dat aan katholieke meisjes met bekwamen spoed gelegenheid gegeven worde om de hoogere studiën in katholieken geest en in een katholiek milieu te beginnen en te voltooien. En nu weet ik zeer wel, dat bij anderen, die het gezag dragen, de beslissing rust, waaraan allen zich zullen onderwerpen; maar de wensch moge mij van het hart, dat de tijd niet verre zij, waarop onze Alma Mater, die tot hiertoe niets dan zonen voortbracht, ook met fierheid haar dochters aan het Vaderland kan toonen. | |||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||
Dit over de hoogere studiën. Tot de middelbare school terugkeerend zou men, in verband juist met de tijdsomstandigheden, die ook zooveel meisjes naar de universiteit voeren, deze vraag kunnen stellen: zou op het program der middelbare meisjesscholen niet een uur per week kunnen worden uitgetrokken voor het onderwijs - althans in de hoogere klassen - in de sociologie? Dat klinkt vreemd. Maar we leven en bewegen ons in de sociologie. De wetenschap van onzen tijd, van de naaste toekomst is sociologie. De hoofdinhoud der kranten is sociologie. De praktische geloofsverdediging is grootendeels praktische sociologie. Ja, men kan de wereld, die der mannen ten minste, in twee groote groepen deelen: ze zijn allemaal, min of meer, òf socialist òf socioloog. Moet nu de vrouw bij de beweging van geesten en gemoederen louter lijdend, hoogstens belanghebbend voorwerp blijven? Mag zij ook niet een beetje belangstellend en bedrijvend onderwerp zijn? Er zijn - aldus ongeveer een boek dat ik overigens niet aanbeveel (Hilda van Suylenburgh) er zijn vrouwen, die u desgewenscht met tranen in de oogen zullen verzekeren dat zij zielsveel van hun man houden, en tegelijk volmaakt onverschillig zijn voor de sociale toestanden waaronder die man zucht en zwoegt. Niet uit gebrek aan hart, maar uit gebrek aan verstand, aan begrip van die toestanden. En de moeder die waarachtig belang stelt, niet in de rokjes en broekjes van haar lievelingen, maar in hun toekomst, mocht zich toch wel wat warm maken voor de groote vragen wier oplossing in dezen of genen zin op die toekomst van zoo 'n geweldigen invloed kunnen zijn. En ook om zich zelfs wil, mag de vrouw wenschen een beetje begrip te hebben van de vrouwenbeweging en haar gronden en doeleinden; van het feminisme met zijn verschillende stroomingen; van tientallen andere zaken, waarin ze middenin staat, maar waarvan zij niets begrijpt en waarvan de kennis toch heusch voor een beschaafde, ontwikkelde vrouw van veel grooter belang is dan de regelen volgens welke een ‘grande révérence’ moet worden gemaakt. Ik durf nog wat verder gaan, en vragen of zelfs de politiek niet wat meer meisjesaandacht waardig is. Niet om zichzelf, maar om de omstandigheden. Om dezelfde redenen die voor de kennisneming van de sociologische beginselen | |||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||
en toestanden pleiten: die meisjes worden de vrouwen van mannen die aan politiek moeten doen, de moeders van kinderen wier toekomst van alle politiek den gevoeligen weerslag zal ondervinden. En voor haar zelf is de politiek evenmin een ding dat zij langs haar koude kleeren kan laten heengaan: van de wetten, die tot stand komen, d.i. van den uitslag der verkiezingen, draagt ook zijzelf de gevolgen. Nog meer: uit beginsel kan iemand tegen alle actieve deelneming van de vrouw aan het politiek leven zijn; maar toch niet minder de teekenen des tijds verstaan en van den nood een deugd maken. Welnu, vrouwenkiesrecht hangt in de lucht. In sommige staten is het; in alle staten spreekt men ervan; en of het ooit in België komen zal - actief of ook passief, algemeen of beperkt, onder socialistisch regiem of zelfs zonder socialistischen drang, wie kan het zeggen? In geen geval moet men met alle politieke scholing der vrouw wachten totdat wij voor het voldongen feit staan. Dan zitten plotseling eenige duizenden vrouwen met hun stembriefje te kijken als een man b.v. met een haakpen. Om deze en boven aangehaalde redenen komt het mij niet zoo dwaas voor om aan de meisjes der hoogere klassen van de middelbare school een elementair begrip te geven van de geschiedenis der politieke partijen, van hun beginselen en de naaste gevolgen daarvan voor het sociaal-oekonomisch leven. Dit kon gedeeltelijk in de lessen over de Geschiedenis des Vaderlands gebeuren. Doch het veiligst ware voorloopig indien de priester, die godsdienstonderricht op de school geeft, te gelegener plaatse de beginselen der katholieke Staats- en maatschappijleer in zijn katechetisch onderwijs invlocht. | |||||||||||||
VWat echter alle onderwijzeressen - en ik richt me hier in 't bijzonder tot het bestuur der pensionaten - voor het welzijn van hun land en de gezondheid van dat deel der maatschappij dat binnen België's grenzen leeft en strijdt, - wat zij alle doen kunnen en doen moeten is: van Vlaamsche meisjes maken Vlaamsche vrouwen; dat is: den Vlaamschen geest in Vlaamsche meisjes aankweeken, en dien niet verdringen door den Franschen geest erin te duwen, - o | |||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||
zoo zacht, maar o zoo zeker! Op welke wijze dit moordproces op het Vlaamsche volk geschiedt kan ik niet in détail aangeven; doch jarenlang moest men het beleven, en nóg heeft die ramp geen einde, dat duizenden meisjes, die als Vlaamsche kinders ter kostschool kwamen als franskiljonsche jonge dames naar huis keeren. Moeten dááruit de echtgenooten groeien van mannen, die Vlamingen zijn en Vlamingen willen blijven, maar die het niet zullen en niet kunnen blijven, dan aan de zijde van een Vlaamsche en Vlaamschvoelende vrouw? Kunnen dàt de moeders worden van het oprecht Vlaamsch geslacht, waarop het land voor zijn volle herleving reeds té lang heeft moeten wachten? O, wat verschilt de geest der opvoeding op zoovele onzer pensionaten van dien echten Vlaamschen geest, die zich kenmerkt door zoo'n diepen degelijken godsdienstzin, zoo 'n natuurlijke kieschheid, zoo 'n ongekunstelden eenvoud, zoo 'n hoog besef van eer en plicht! Voorwaar, de Vlaamsche questie - d.i. de questie of een volk herleven zal of sterven moet, - de Vlaamsche questie zou al een groot eind verder bij haar oplossing zijn en in haar diepste hart reeds zijn beslist, indien al de Vlaamsche pensionaten hun taak beter hadden begrepen, als zij meer Vlaamsche vrouwen en moeders hadden opgevoed! De vervlaamsching der Gentsche hoogeschool zou reeds een voldongen feit zijn, als krachtiger Vlaamsche geest geleefd had in de Vlaamsche zonen der Vlaamsche moeders - die hun kinderen echter niet konden geven wat zij zelf niet hadden - dank zij hun pensionaatopvoeding! Ik weet wel, de schuld dat Vlaanderen nog niet weer Vlaanderen is, weegt niet alleen op U. Er zijn ook kostscholen voor jongens - nog al te veel - waar de Vlaamsche leeuw zijn tanden niet mag laten zien, tenzij om deemoedig te glimlachen tegen de fransche Marianne, en geen klauw mag roeren, tenzij geganteerd met een fransch glaceetje! Ah, ik denk immer aan die instituten, als ik onzen portier bezig zie met pekel te gieten over de keien van ons kerkpleintje, ten einde allen groei van gras en onkruid in de kiem te dooden. Tonnen van pekel over die kweekvelden van Vlaamsch onkruid! De vloek der onvruchtbaarheid over die scholen... scholen? Waar een volk wordt opgevoed? 't Zijn abattoirs, waar een volk wordt vermoord! Langzaam; maar zeker. | |||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||
Doch wijl de moeder ongelijk veel meer aan het kind geeft dan de vader geven kan, drukt het grootste deel der schuld op de meisjespensionaten. Gij dus, die de vrouwen en moeders vormen moet, begrijpt toch eindelijk eens den plicht jegens uw land! Onttrekt den edelen Vlaamschen stam niet langer zijn beste levenssappen, zijn levensmerg, zijn Vlaamsche vrouwen! Vergiftigt niet langer met vreemd venijn dat krachtige, reine bloed, waaruit de Leeuwen moeten spruiten! Verbastert niet langer het schoonste wat de goede God onder zijn zonne wassen doet, het lieve Vlaamsche kind! En mocht ge onverhoopt in de liefde tot uw land en volk de kracht niet vinden om te breken met de traditie, krachtens welke fransch en Frankrijk synoniem zijn met fijn en beschaafd, doch Vlaamsch en Vlaanderen eensluidend met onbeschaafd en grof; met de traditie, volgens welke Vlaamsch en Vlaanderen alleen maar deugen voor boeren en boeven, voor mijnwerkers en lagere ambachtslui, voor dienend personeel, voor armen aan geest en aan geld, - als ge, zeg ik, in de liefde tot uw eigen stam den moed niet kunt vinden om met die vervloekte traditie te breken, dan doe ik een beroep op uw liefde tot God en tot Christus' Heilige Kerk. Dit toch hebben de verkiezingen allerduidelijkst getoond aan wie het tot dan toe nog niet zagen, dat, indien het katholicisme hier in België nog een toekomst heeft, het alleen is in het Vlaamsche land en door den Vlaamschen geest! De prachtige leuze echter: ‘Vlaanderen voor Christus’ wordt geen werkelijkheid, tenzij eerst vervuld worde door al wat Vlaming is: ‘Alles voor Vlaanderen’. Laat dus die ‘Section flamande’ van uw programs geen stiefkind blijven eener valsche fransche werkzaamheid! Geeft den u vertrouwden kinderen zooveel mogelijk Vlaamsche lessen, leert ze Vlaamsch bidden, leert ze Vlaamsch denken, leert ze Vlaamsch voelen; maakt er door-en-door-Vlaamsche vrouwen van, die, na de hooge eerzucht om God te dienen en te beminnen bovenal, geen edeler hartstocht kennen, dan eens de fiere vrouwen te worden van onvervalschte Vlaamsche kerelen en de vruchtbare moeders van rasechte klauwaarts. R. Ligtenberg, o.f.m. |
|