Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |||||||||
Conscience en de politiekDat de vreedzame, vaak dichterlijke Conscience aan politiek heeft gedaan, eens eene candidatuur voor den Antwerpschen gemeenteraad aanvaardde, ja - want daaraan stelt de ‘politicus’ zich bloot - door zijne tegenstrevers om dienswille in de modder werd gesleurd: dat zal voor sommige zijner talrijke bewonderaars, misschien voor velen onder hen, eene verrassing heeten. Zóó verbeelden wij ons immers den schrijver niet van De Arme Edelman, Bavo en Lieveke, Zeemanshuisgezin, De Loteling en zooveel andere gemoedelijke werken, hoe strijdlustig ook de helden zijn van De Leeuw van Vlaanderen. Laten wij ons haasten hier echter bij te voegen dat de politiek slechts een onaanzienlijk deel van Conscience's leven innam. Tweemaal lokte de staatkundige beweging onzen toen nog jeugdigen schrijver in het strijdperk, telkens ter gelegenheid eener gemeenteverkiezing te Antwerpen: in 1845 en 1851. Het is in eerstgenoemd jaar dat de eerste poging werd aangewend tot het vormen eener Vlaamsche partij, onafhankelijk van de beide andere, en zulks te Antwerpen, alwaar, in 1845, de maatschappij De Toekomst het licht zag. Eene politieke kleur nam het nieuwe genootschap niet aan: men had begrepen dat de Vlaamsche beweging nog te zwak was, dan dat men had mogen hopen hare pogingen te zien slagen, indien men zich bepaald aan de eischen der programmas van deze of gene der gezindheden verbond. De Toekomst behield zich dan ook het recht voor, naar besten eisch der omstandigheden, haar jonge krachten ter beschikking te stellen van de partij, om het even welke, die 't meest zou geneigd zijn hare eigen desiderata in te willigen. De Toekomst - over wier geheimlievende strekkingen men in Pol de Mont's Conscience, zijn leven en zijne werkenGa naar voetnoot(1) belangwekkende gegevens zal aantreffen - wierf man- | |||||||||
[pagina 344]
| |||||||||
schappen aan te Gent en te Brussel. Conscience was het die de zaak op zich nam de Vlamingen uit de Arteveldestad aan te winnen. Rond hetzelfde tijdstip was er te Brussel, onder de Vlaamschgezinden, zeer ernstig spraak eene Vlaamsche afdeeling van de vrijmetselaarsloge tot stand te brengen. De Toekomst beijverde zich om het volvoeren van een dergelijk plan onmogelijk te maken. Dank zij den invloed van den Duitscher Wolff, werd besloten dat de Maatschappij voortaan zou bestaan uit een eersten graad, Heilig Verbond geheeten, en uit een tweeden, De Toekomst genaamd. Vier verschillende afdeelingen - meesterschappen betiteld - zou elke graad tellen, één te Antwerpen (het Rubenskamp), één te Gent (het Arteveldekamp), één te Brussel (het Agneessenskamp), één te Brugge (het Breydelkamp). Op 9 September 1845 werd voor de eerste maal de wensch geuit de Vlaamsche partij in den te herkiezen gemeenteraad vertegenwoordigd te zien. Er werd dus beslist dat men zich eerst tot de liberalen, in het toenmalige Antwerpen oppermachtig, zou wenden. Eene deputatie Vlamingen, samengesteld uit Conscience, de Cuyper, de Laet, van der Voort (Michiel) en van Kerckhoven, werd tot de hoofden der liberale partij afgevaardigd, ten einde voor Gustaf Wappers en Dr. Matthijssens eene candidatuur te vragen op hare lijst, die - men merke het op - niet minder dan 16 namen telde. Twee op zestien - bescheidener zijn ware moeilijk geweest, bemerkt met reden Pol de Mont. Doch als een schreeuwende onzin werd het van de hand gewezen. Op eigen verantwoordelijkheid en met eigen middelen gingen zij nu den strijd aan, en stelden, door middel van eene tusschenlijst, hunne candidaten aan het kiezerskorps voor. Manifest op manifest werd verspreid, dag en nacht werd er gezwoegd en geslaafd - doch met eene kleine minderheid bezweken de twee Vlamingen, en eerst vier jaar later, in 1850, mochten zij er in slagen den tweeden candidaat gekozen te krijgen.
Reeds toen werd Conscience als verdacht beschouwd, ja als vijand, als verrader, door hen die de eischen der Vla- | |||||||||
[pagina 345]
| |||||||||
mingen euvel hadden opgenomen. Bij zijne benoeming tot ridder in de Leopoldsorde, in Juni 1845 - onder het gemengd ministerie Nothomb - schreef l'Indépendance Belge dat deze vereering eene ‘stratégie électorale’ was. ‘Nous reconnaissons assurément que M. Conscience a tous les titres désirables à cette distinction, mais il est singulier que M. le ministre de l'Intérieur ne s'en soit souvenu qu'à la veille des élections.’ Luistert naar den Précurseur van 21 Oogst 1847: ‘Ceux qui ont soudoyé M. Conscience peuvent avoir eu à s'applaudir du résultat, mais la cause flamande point; que M. Conscience ait travaillé pour le ministère, c'a été un titre de plus ajouté à ceux que lui a valu sa trahison...’ Niet minder hevig waren de aanvallen waarvan Conscience het voorwerp was ter gelegenheid zijner benoeming tot leermeester van 's Konings zonen (onder het Katholiek ministerie de Theux): ‘Conscience, orateur de meeting, a préché des doctrines ultraradicales, schreef laatst genoemd blad in zijn nummer van 24 Juli 1847. Aujourd'hui Dubauf, demain Linguet, cela peut être tout ce que l'on voudra, excepté un titre de recommandation suffisant pour être un des précepteurs de la famille royale’. Op dezelfde manier betreurde Die Kölnische Zeitung deze benoeming: ‘Sedert lang’, schreef het Duitsch blad of liever zijn Belgische briefwisselaar, ‘heeft deze schrijver zijne oude loopbaan verlaten, om zich met lijf en ziel in de armen te werpen der achteruitkruipende partij.’ Conscience zond een langen brief aan den Précurseur, die hem liet verschijnen in zijn nummer van 26 Oogst 1847. ‘Nooit, zegde hij, heeft hij eene openbare politieke vergadering bijgewoond. Zijne redevoering, uitgesproken den 6 Februari 1839 ter gelegenheid der sluiting van het tooneeljaar der Hoop, nopens de 24 artikelen, is geen bewijs van republikeinsche noch radicale leerstelsels. Wat het verraden der liberale zaak betreft, nooit heeft hij tot eene der groote politieke partijen van België behoord. ‘Dès qu'un parti réellement national se formera en Belgique, je m'estimerai heureux d'être admis dans ses rangs; jusque-là je me renferme dans une sphère d'action, qui n'embrasse pas autre chose que la conservation des maeurs, des croyances et de la langue de nos pères, de tout ce qui nous distingue comme nation, de tout ce qui peut garantir | |||||||||
[pagina 346]
| |||||||||
notre indépendance morale et politique, de tout ce qui, enfin, peut contribuer au maintien d'institutions sous l'empire desquelles la littérature de mon pays a pu prendre de l'essor et du développement.’ Aangaande het gemis van vertrouwen vanwege zijn landgenooten, en van achting in den vreemde, wederleggen de bijval en de talrijke vertalingen zijner werken deze beweringen, voegde Conscience erbij. 's Anderdaags beantwoordde het zelfde dagblad den brief van Conscience, wien het zijne deelneming verweet aan gesloten politieke bijeenkomsten ten tijde der kiezingen van 1845 en 1847, inzonderheid te Niel. Hier moeten wij eenige regelen aanhalen van een ander Antwerpsch blad, het Journal d'Anvers. Sprekende van de ongunstige houding van Frankrijk ten opzichte van België's handel en nijverheid, dewelke tot eene duitschlievende strekking (meer letterkundig dan economisch) aanleiding had gegeven, schreef het Journal d'Anvers in zijn nummer van 11 September 1847: Un seul point nous paraît essentiel dans cet intermède à moitié politique: c'est le rôle actif que l'Allemagne s'y est tout de suite arrogé. M. Conscience et ses amis, vaincus par la réaction libérale, ont trouvé de chauds protecteurs au delà du Rhin, non pas toujours en leur qualité d'ardents catholiques, mais partout, en tant que flamands par excellence. De uitsluiting van Hendrik Conscience uit den Olijftak, ten jare 1847, was niet zonder verband met de politiek. Men weet dat Vleeschouwer met medehulp van Conscience en de Laet, te dien jare, het weekblad de Roskam stichtte, terwijl van Kerckhoven - almachtig geworden in de maatschappij Olijftak, die straks ter spraak zal komen - Karel Nijs en de gebroeders Jan en Theodoor van Rijswijck, den liberalen Schrobber in het leven riepen. De tweespalt was in de gelederen der Antwerpsche Vlamingen geslopen. Onder voorwendsel dat de uitgave van het weekblad de Roskam der vlaamsche zake schadelijk was, doch, volgens Ida von DüringsfeldtGa naar voetnoot(1), om reden van antipathie en afgunst, werden de drie vrienden, dank zij de kuiperijen van van Kerckhoven, in zitting van 4 December 1847, uit | |||||||||
[pagina 347]
| |||||||||
den schoot van de doctrinairgezinde rederijkkamer de Olijftak verbannen. De mannen van den Olijftak, of liever de drie invloedrijke leden, de secretaris van Kerckhoven, en met hem Nijs en Verbrugghen, die gezamenlijk het voorstel der uitsluiting hadden neergelegd, begrepen de noodzakelijkheid, hun gedrag tegenover de Antwerpsche bevolking te verrechtvaardigen, en gaven daartoe een lang manifest uit. Het was niet zeer behendig, om hier de woorden te gebruiken van Edm. Mertens, het opstellen van het manifest toe te vertrouwen aan hem die den maatregel had uitgelokt en die ten anderen bekend stond als een onverzoenlijke vijand van eenen der drie uitgeslotenen, van Conscience. Het bannen van de opstellers van de Roskam, wanneer men die van den Schrobber in den schoot der kamer behield en met geen enkel woord hunne handelwijze laakte, was eene schreeuwende onrechtvaardigheid. De hatelijke maatregel tegen Conscience en zijne twee vrienden genomen, toegejuicht door den Précurseur, werd gelaakt door het Journal d'Anvers en het Organe des Flandres, dat zulks het werk noemt van ‘une majorité de libérâtres fanatiques’. Het manifest van den Olijftak, door van Kerckhoven uitgegeven, werd door het gezonde deel der bevolking, zegt het Journal d'Anvers, met afkeer onthaald. De uitgebannen leden stichtten, nog hetzelfde jaar, met het doel den Olijftak te bevechten, de Maatschappij Voor Taal en Kunst. Zoo machtig groot, schrijft Pol de Mont, was in Antwerpen het getal der Consciencisten, dat Voor Taal en Kunst weldra meer dan 800 leden telde. Dezelfde maatschappij gaf het tijdschrift Het Taalverbond uit.
* * *
Men verkeert als in eenen droom, zegt Pol de Mont in zijne reeds genoemde schets van Conscience, als men heden, door oudere vrienden hoort ophalen van al den ongehoorden laster, al den hoon en smaad, den edelen mensch te dien tijde, in zijn eigen vaderstad, aangedaan. Niet enkel zijn talent, zijn onbesproken zeden, zijne recht- | |||||||||
[pagina 348]
| |||||||||
schapenheid werden kortweg geloochend, zelfs den zoon wierp men met slijk: Conscience, zoo strooiden ongenoemden rond, had de hand opgeheven tegen zijne moeder! Conscience was de moordenaar zijns vaders! zelfs uit het leger, waarvan hij op 21 Mei 1836 was ontslagen, omdat zijn vijfjarige dienst, op 7 April 1831 aangevangen, alsdan eindigde - was hij om zijn wangedrag weggezonden! Men stelde hem voor als eenen dronkaard, ‘en nog heden is menige anecdote, het totale gemis aan gronden van deze en andere lastertaal aanduidend, in omloop.’
* * *
Thans komen wij aan de Gemeentekiezing van 1851. De maatschappij Eikenkroon, in November 1850 gesticht, besloot in de gemeentekiezing van November 1851 het Vlaamsch grondbeginsel te verdedigen en de candidatuur van H. Conscience te ondersteunen, ‘als de Vlaamsche uitdrukking van 80.000 Vlamingen van Antwerpen.’ Conscience was candidaat voor de vijfde wijk. Als gevolg op deze beslissing werd door den Bond der Vlaamsche Maatschappijen, tot welken de Eikenkroon behoorde, een plakbrief opgesteld, inhoudende o.a.: ‘Onze tegenstrevers bevechten door alle middelen de candidatuur van den heer Conscience, omdat zij de welsprekendheid van dien voorstander der Burgerij en der Moedertaal vreezen. Wij, integendeel, wij hechten aan deze candidatuur het meeste gewicht, omdat wij hoop hebben in zijn uitstekend talent en in zijnen vaderlandschen moed.’ ‘Les flamands, schreef de Antwerpsche briefwisselaar der Indépendancc Belge (28 October 1851), regardent ce nom (Conscience) comme ayant la valeur d'un principe, les libéraux le considèrent et à bon droit comme celui d'un adversaire.’
De uitslag der kiezing was:
| |||||||||
[pagina 349]
| |||||||||
Deze laatste had dus 117 stemmen te kort om de volstrekte meerderheid te bekomen. Op de twee andere candidaten werd een voldoende getal briefjes uitgebracht om een herkiezing noodzakelijk te maken, waarop zij echter, met eene onmerkbare minderheid, het onderspit dolven.
Ed. Vlietinck. |