| |
| |
| |
Allerlei
Een zelf-karakteristiek van August Strindberg
In de maand Mei van het jaar 1897 zond de Deensche schrijver Georg Bröchner aan den vermaarden onlangs gestorven Zweedschen schrijver August Strindberg een lijst met 29 vragen met het verzoek die te willen beantwoorden. Strindberg gaf aan dit verzoek gaarne gevolg, ofschoon hij wist dat Bröchner het plan had de antwoorden te publiceeren. Door verschillende oorzaken geschiedde dit tot dusver echter niet. Thans, na Strindberg 's overlijden, heeft Bröchner het document weer voor den dag gehaald. Door bemiddeling van bevriende zijde gewerd den heer Frederik van Monsjou een afschrift van het merkwaardige papier, welks inhoud genoemde heer in nauwgezette vertaling doet volgen.
1. | Wat is de voornaamste trek in uw karakter?
Antwoord: Een zeldzame vermenging van diepste melancholie en verschrikkelijkste lichtzinnigheid. |
2. | Welke eigenschap acht u het hoogst bij een man?
Antwoord: Dat hij niet kleingeestig is. |
3. | Welke eigenschap acht u bij een vrouw het hoogst?
Antwoord: Het moederlijke in de vrouw. |
4. | Welke bekwaamheid zou u het liefst willen bezitten?
Antwoord: Te weten wat het wereldraadsel en het doel van ons leven is. |
5. | Welke fout zou u het minst gaarne bezitten?
Antwoord: Kleingeestigheid. |
6. | Wat is uw liefste bezigheid?
Antwoord: Het schrijven van drama's. |
7. | Wat is het hoogste geluk dat u zich kunt denken?
Antwoord: Niemands vijand te zijn en ook geen vijanden te hebben. |
8. | Welke positie zou u het liefst willen innemen?
Antwoord: Een tooneelschrijver te zijn die altijd gespeeld wordt. |
9. | Wat zou u als uw grootste ongeluk beschouwen?
Antwoord: Den vrede van het gemoed en de rust van het geweten te missen. |
10. | Waar zou u het liefst willen wonen?
Antwoord: In den Stockholmschen archipel. |
11. | Wat is uw lievelingskleur?
Antwoord: Zinkgeel en ametist-violet. |
12. | Wat is uw lievelings-bloem?
Antwoord: Het alpenviooltje. |
13. | Wat is uw lievelings-dier?
Antwoord: De vlinder. |
14. | Van welke boeken houdt u het meest?
Antwoord: Van den Bijbel; Chateaubriand: Génie du Christianisme; Swedenborg: Arcana Coelestia; Victor Hugo:
|
| |
| |
| Les Misérables; Charles Dickens: Kleine Dora; De Sprookjes van Andersen; Bernardin de St. Pierre: Harmonies. |
15. | Van welke schilderijen houdt u het meest?
Antwoord: Th. Rousseau: Paysages Intimes; Böcklin: Het doodeneiland. |
16. | Van welke muziekstukken houdt u het meest?
Antwoord: Van de sonates van Beethoven. |
17. | Welken Engelschen schrijver stelt u het hoogst?
Antwoord: Charles Dickens. |
18. | Welken Engelschen schilder stelt u het hoogst?
Antwoord: Turner. |
19. | Welke mannen der geschiedenis stelt u het hoogst?
Antwoord: Hendrik IV in Frankrijk en Bernhard van Clairvaux. |
20. | Welke vrouwen der geschiedenis stelt u hoogst?
Antwoord: Elisabeth van Thüringen en Marguerite de Provence, de gemalin van Lodewijk den heilige. |
21. | Welk historisch karakter veracht u het meest?
Antwoord: Men heeft niet het recht iemand te verachten. |
22. | Welke verdichte mannelijke figuren behagen u het meest?
Antwoord: Louis Lambert van Balzac en de bisschop in Les Miserables van Victor Hugo. |
23. | Welke verdichte vrouwelijke figuren behagen u het meest:
Antwoord: Margaretha in Faust en Serapita van Balzac. |
24. | Welken naam vindt u het mooist?
Antwoord: Margaretha. |
25. | Welke fout kunt u bij anderen het best door de vingers zien?
Antwoord: Verkwisting. |
26. | Welke maatschappelijke hervorming zou u het liefst zien?
Antwoord: De ontwapening. |
27. | Wat eet en drinkt u het liefst?
Antwoord: Vischgerechten, bier. |
28. | Van welk jaargetijde en welk weder houdt u het meest?
Antwoord: Van zomerweder na een warme regen. |
29. | Wat is uw zinspreuk?
Antwoord: Speravit Infestis.
(N.R. Ct.) |
Over de 10e uitgave van Jacques Perk, Gedichten, S.L. van Looy, Amsterdam, schreef F. Erens in De Groene als volgt:
Het is een heele toer voor een menschelijke persoonlijkheid, een eigen individueele stem te doen hooren, en de eerste te zijn in het zingen van een nieuw lied, wanneer de medezangers zich nog laten gaan op de uitstervende melodiën van een heengaanden tijd. De initiator heeft eindelijk het gevoel, dat hij niet meer mee kan, hij laat de caravaan haar weg vervolgen en wanneer hij het stof tegen de ondergaande zon nog ziet wolken in de verte, grijpt hem aan de onweerstaanbare drang om zijn geluid te doen hooren, half uit berouw en half uit zucht naar zelfbehoud. En nu blijkt het hem, dat hij een andere was, dan zij die heengingen en nu van allen druk en dwang ontdaan en
| |
| |
bevrijd, slaat hij de vleugelen zijner ziel uit in volkomen vrijheid. Geen bloote oppositiegeest, die zich doodloopt en verteert in vijandelijk streven, geen zucht naar ijdele vertooning, maar drang van noodzakelijkheid en zelfbehoud van de eigen ziel deden de bron komen uit den grond en hare wateren zenden naar de hoogte.
In deze tiende, niet lang geleden verschenen uitgave hebben wij eene zeer volledige. De uitgever. Van Looy, wiens smaakvolle boekenstoffeeringen niet ten onrechte worden geroemd, heeft ze in een handig en aangenaam te lezen boekdeel het licht doen zien en zooals uit de inlichtingen van Willem Kloos, daarin vervat, blijkt, heeft de uitgever zich veel aan het werk van den dichter Perk gelegen laten liggen. Hij heeft er op gestaan een zoo compleet mogelijken en keurigen tekst te leveren. Het publiek is niet achtergebleven in belangstelling, want het is iets ongehoords, dat in onzen tijd van onverschilligheid tegenover gedichtenverzamelingen in weinige jaren reeds een tiende uitgave noodig werd. En geen wonder, Perk is een zanger voor iederen fijnbeschaafde, al zijn er daaronder slechts weinigen welke tot de hoogte van zijn voelen zich weten te verheffen. De positieve tinteling zijner natuurvisioenen, en de realiteit van de aanbiddingen zijner vrouwenliefde, geven aan de litteraire neigingen van het fijnvoelend publiek een houvast, zoo stevig, dat wie nu en dan zijn ziel wenscht te verkwikken door een teug uit een kristalheldere fontein niet kan nalaten er naar te grijpen en zich even te verfrissen in het koortsig levensgedoe.
De verzen van Perk zijn er geene die zoo maar over de ziel heenglijden, die aangenaam streelen als een zoele wind in de lente, zooals dat zooveel verzen doen der talrijke dichters van den huidigen dag, maar de verzen van Perk doorploegen de ziel en waar zij die hebben doorsneden laten zij sporen achter phosforesceerend van licht. Niet dat hij een werelddichter mag heeten, een dichter van groote concepties, van een oneindige varieteit van hartstochten. maar hij was een voortreffelijke binnen zijn grenzen. Zijne horizonten waren niet wijd, zijn blik niet die van een profeet, maar hij was een troubadour van volmaakten zang en uiting. Hij was een beperkte, maar op zijn terrein een meester, doch niet alleen dat, maar iets veel meer dan dat, hij was een baanbreker. En kan men aan iemand, die voorop gaat in den stoet, verwijten, dat hij alleen vooruit durft zien in dichte nabijheid voor zich uit? Door meer te verlangen, zou hij zijn evenwicht in gevaar brengen. Genoeg zij het den dichter, volmaakt te zijn, te drinken uit zijn eigen glas, al is dat niet groot. Is Verlaine soms een zoo breede, is hij soms een profeet? Ook Verlaine was een beperkte, een verfijnde, maar die met het scherpst lancet den meest voelbaren snit kon doen bij den fin-de-siècle mensch. Bij het lezen van Verlaine staat men verwonderd de fransche taal zoo geschikt te vinden tot uiting van waar sentiment. Bij Perk is dit evenzoo met de onze. Hier staat de mensch zoo onmiddelijk, zoo vlak voor de natuur, zoo vlak voor boom en berg en beek en rots ziet hij den mensch, verheerlijkt, verzacht, verhelderd door die lichtvolle impressies, en wederkeerig van den mensch gaat de dichter naar de natuur, naar boom en berg en rots. Daarin stort
| |
| |
bij zijn voelen, bij den evenmensch opgedaan, en verjongd treedt hij den evenmensch weer tegemoet. Perk is in onze letteren eene schoone figuur. Een zekere glans omstraalt hem. Hij heeft niet den tijd gehad veel te zondigen en men heeft hem niets te vergeven. Hij laat geen wrok na door het vlekkelooze streven zijner onbewustheid. Als een meteoor is hij weggeschoten in het duister. Zijn stem verklonk als die van een vogel eenzaam in den nacht. Want toen waren de tijden nog stil, al broeiden en gonsden in de verte de geluiden van den nieuwen dag. Het is dat schuldelooze van Perk, dat hem genade heeft doen vinden bij vriend en vijand. Doch al ware hij blijven leven, hij zou zijn vijanden hebben beschaamd door de oppermacht van zijn talent. De vorige richting van dichtkunst en proza was doodgeloopen in leegen vorm. De afschuw voor het leege dwong hier en elders in Europa den mensch tot volte van uiting. Men kon niet blijven zijn armen uitslaan in de ijle luchten der ijdele woorden en de geest zocht zich te vestigen in het reëele gevoel. Zoo kwamen nieuwe golven van menschelijk wee en genot nieuwe beelden en indeeën brengen aan onze stranden. Nieuweren zijn er daarna gekomen, die in de tachtiger jaren nog maar kinderen waren of nauwelijks geboren. De meesten dier nieuweren beginnen te verwijten aan de tachtigers wat deze aan de vroegeren verweten, doch slechts nu en dan klinkt eene eigen stem, een eigen klank boven den bekenden koorzang uit.
De recensent van Perk's bundel kan moeilijk aan het suggetieve daarvan ontkomen. De zaden door dien dichter uitgestrooid groeien naar alle zijden om ons heen en men zou geneigd zijn over hem kolom op kolom te vullen van het groene weekblad, dat bij zijne stichting het eenige orgaan was, waarin de richting van den dichter werd voortgezet en dat den vuurdoop te aanschouwen gaf van de jonge voorvechters.
Sinds het eerste verschijnen van Perks verzen is er nog weinig gezongen ten onzent, zooals hij heeft gedaan Dat diepinnige, scherpe, niet verdoezelde, welige en melodieuse, spontane, echt hollandsche geluid hebben slechts weinigen bereikt. Het is vooral aan het echt doorleefd zijn, dat de ‘Mathilde’ de onsterfelijkheid te danken heeft. Dat doorleefde gezeefd door de zeef van een werkelijk dichter, heeft het goud aan den dag gebracht en den schitterenden edelsteen.
Deze uitgave is eene keurige, zij brengt niet alleen de ‘Mathilde’, maar nog veel andere gedichten en fragmenten, die niet in de eerste edities waren opgenomen. Ook de voorrede van Vosmaer met zeer waardevolle en fijn psychologische aanteekeningen van Willem Kloos; de Inleiding en een precieuse Narede van dezen: dat alles vooraf gegaan door eene voortreffelijk geschreven historische et aesthetische beschouwing van den vriend, die meer dan eenig andere de tolk van Perks bedoelingen kan zijn. Van de ‘Inleiding’ die met de Voorrede van Vosmaer in de eerste uitgave aan de gedichten van Perk voorafging, zeide Dr. Doornbos, dat ze het beste prozastuk der laatste jaren was. Niet ieder gezaghebber van de toenmalige republiek der letteren waardeerde den nieuwuitgekomen bundel en ik herinner me nog, hoe de anders zoo scherpzinnige en groote stylist Coenraad Busken Huet met eene zekere geringschatting
| |
| |
sprak van de nieuweren ‘Jacques Perk en Willem Paap.’ Later heeft Huet zijn opinie veranderd en beduid zijne verwachtingen van de ontbloeiende litteratuur der tachtigers.
Daar ginds dus aan de boorden van de Ourthe, in het vredige Laroche met zijn welig begroeide rotsen zijn de nieuwe letteren van Holland geboren. Daar ginds aan de welvoorziene tafel van den hotelier Meunier tusschen la poire et le fromage borrelden de ideeën uit het onbewuste, die de nevelige vlakten van Holland voor langen tijd zouden verblijden. Maar de enkele bron maakt niet de breede rivier en de wateren verkrijgen eerst hunne kracht, wanneer zij hunne bronnen van alle zijden te zamen voegen, zooals het gebeurde, toen in de achterkamers der nieuwe of in aanbouw zijnde Amsterdamsche buurten de stroomingen zich voegden tot vaste samengang, toen tot ver in den nacht de verscheurde behangsels en de kreupele stoelen der Amsterdamsche kamerverhuursters moesten getuigen zijn van de hevig en stevig gesponnen discussies. Maar vóór dat de beweging van het nieuwe litteraire leven begon stierf Perk. In de dagen, dat zijn heengaan iederen dag werd verwacht, passeerde des morgens een vriend bezield met onrustbarende voorgevoelens langs zijn huis en toen hij de jalousieën van den gevel allen zag neergelaten, schelde hij aan en kreeg van de meid de boodschap, dat de ‘jongeheer’ dien nacht was verleden.
Den slag is de hollandsche-poëzie te boven gekomen, zooals de uitdrukking luidt, maar al moge zij gelijkwaardige woordvoerders hebben gevonden jaren daarna, een meer gevoelvolleu heeft zij niet gehad. De dichters van het laatst der vorige eeuw trekken nog op heden meer de belangstelling dan die van het begin der twintigste. En nog zwijgen zij niet, de dichters van de tachtiger jaren, al zwijgen zij meer dan in den tijd hunner jeugd. Den bundel van Perk heb ik gezet naast de weinige boeken van hollandsche litteratuur, die ik heb in mijn bezit en verwonderd ben ik zelf te constateeren, telkens en telkens, wanneer ik lees en herlees met tusschenpoozen van maanden en maanden soms, dat die gedichten mij interesseeren, ik er blij door word en verheugd.
| |
Futuristen.
FUTURISTEN. - De futuristen, die een expositie hielden in den Haag, zijn thans ook naar Amsterdam gekomen. In een der nieuwe, helderverlichte veilingzalen der firma Roos op 't Rokin hebben ze met hun vieren de ruimte en wordt den bezoeker de kennismaking met deze curieuze schildersgroep op alle manieren vergemakkelijkt. Wie dan ook de zaal een keer aandachtig is rond geweest zal moeten toegeven, dat het futurisme, - na de laatste neo-impressionistische en cubistische uitspattingen, - hem is meegevallen: zoo erg buitensporig als hun luidruchtige manifesten voorspelden stellen deze arti stieke beeldstormers, die de musea plunderen en de bibliotheken platbranden willen, zich hier waarlijk niet aan. Wel voelt ge dadelijk 't stuurlooze en overdrevene, 't aanstellerige en verdwaasde in hun doen; maar om ze deswege van alle cultuur en geestelijk contact met grooter voorgangers uit te sluiten lijkt me toch wat al te voorbarig.
| |
| |
Om de beteekenis van het futurisme als artistiek tijdsverschijnsel te schatten, moet ge de lyriek, die de leider en woordvoerder Marinetti erover heeft losgelaten en waarvan de catalogus een kostelijk staal bevat, niet al te letterlijk opnemen; noch bij 't bekijken der schilderijen naar de toelichtingen luisteren, die in drie-talig proza onder de titels staan afgedrukt. Dat alles is litteratuur. Den schilder kent ge 't best aan wat hij in eigen schoonheidstaal: die van vormen en kleuren, heeft te zeggen.
Er is hier, zooals 'k zei, werk van vier schilders, allen Italianen. Want het futurisme is een roes, een haat, een hartstocht, een waanzin, een woede, die nergens zoo fel als in dit land van klassieke tradities en eeuwenlange, rijk-vertakte schoonheidscultuur den hedendaagschen mensch bevangt. Er moet in die steden vol musea, vol monumenten en vol echo's van langverstorven zang, geen stap zijn te doen zonder den roem en den luister van het verleden te voelen wegen als een wanhoopslast op eigen wil en verlangen; daar moet voor de meest-weerloozen en -wondbaren een moment komen, dat de ziel, ziek van woelen en de contrôle over eigen krachten kwijt, verbijsterd aan 't gillen slaat, - en 't is die gil en die verbijstering welke de futuristen vasthouden en verbeelden willen: maar waartoe eer woord- en toon- dan schilderkunst zich leent.
Ge vindt deze zielsgesteldheid het zuiverst uitgesproken in het werk van Carra, den krachtigst-begaafde van het viertal. Na hem komen Severini en Boccioni, wier aanleg meer op t uiterlijke en zuiver-schilderlijke is gericht, terwijl de vierde, Russolo, me meer een meelooper dan een overtuigde lijkt.
De eenvoudigste manier om deze vreemde fantasieën begrijpend te naderen is deze: ze aan te zien als ingevulde vlakken kleur, als decoratieve combinaties. De schoonste kleurschikkingen bereikt Carra in zijn groote schilderij De begrafenis van den anarchist Galli en in zijn kleinere De beweging der maan en Het Station te Milaan. De kleur in deze werken is niet enkel als decoratief, maar ook als geestelijk, als gedachte-dragend element van waarde. Naast hem is Severini een veel lichter en luchtiger persoonlijkheid: als hij in De zwarte kater het angstgevoel uit Edgar Poe's bekende vertelling wil oproepen, dan schildert hij een mozaïek van schoone kleuren, in driehoekige of ruitvormige figuren uitgelegd, waartusschen op twee plaatsen een fluweel-donkere katerkop met gele of groene flonkeroogen te voorschijn komt. Maar van de obsessie, waarin na lezing de litteraire kunstenaar ons laat, worden we bij den schilder niets gewaar.
Voor zijn groote stuk Pan-pandans wordt veel gelachen, en terecht; want die warreling van kleur-vlekken, neerklaterend in hun rammelend groen en blauw en rood als lukraak uitgestrooide fragmenten van en legkaart of blokkendoos die zwervende beenen en botsende koppen hebhen zoo iets oer-komieks, dat de menschen in de zaal erbij moeten gaan zitten om 'n beetje op hun verhaal te komen van 't onbedaarlijke pleizier. Maar als ge, met wat aandacht en veel goeden wil, in de wentelende en schokkende chaos van deze verongelukte film de vast en fijn-verantwoorde details hebt gevonden en iets van de geestkracht begrepen, welke aan de samenstelling van dit buitenspo- | |
| |
rige werk is besteed, - dan zult ge inzien, hoe achter dit zotte mom van futuristische malligheid een mensch schuilt, die wel geen wonder van hartstocht of diepzinnigheid, maar niettemin een echte schilder is.
Hartstocht en stijlverlangen toont alleen Carra. Al wat in de futuristische beweging aan diepere, naar de toekomst groeiende motieven verborgen ligt, zoekt een uitweg in de wilde en smartelijke fantasieën van dezen zonderling. Van de eigenlijke voorstelling, een begrafenis, is op zijn groote schilderij niets te zien: 't is een wirwar van snelle lijnen en duistere kleuren, daarbij nauwelijk iets wat op een menschelijke gestalte lijkt, zich loswikkelt uit de rosse kolk van vliegende vanen, vlammende kogels en flitsende schichten, te midden waarvan twee drommen donker aanstortende duivels op elkaar schijnen te botsen. Midden in 't geweld houdt een blauw-zwart, fosforiseerend monster stand, en zwaait zijn wapen met het gebaar van een satan of van een aartsengel in 't Gericht.
De tweeërlei neigingen, die door 't pogen der futuristen loopen: die naar de beweging, de koortsige, in duizel-snelle wenteling gegrepen en weergegeven beweging, gelijk ze ook bij de neo-impressionisten (denk aan Toorop) gevonden wordt, - en die andere: naar het stijlvolle en decoratieve effect, vertoonen zich duidelijk in Carra's schilderij; doch niet zóó, dat ze harmonisch samenstroomen tot schoone natuurlijkheid. Het futurisme is te fel om harmonisch, te rusteloos om schoon en te zelfverloren om natuurlijk te zijn, om iets voort te brengen dat zuiver is en van vaste, kalm-verwonnen macht. Het is een zoeken en tasten, een grijpen en grissen, tot ver over de grenzen der schilderkunst heen, naar het ijlende moment der sensatie en van het verbijsterde aanschouwen.
Er hangt van Carra een kleinere schilderij De beweging der maan. De voorstelling is de futuristische van tuimelende huizen en zwenkende boomen op een waggelend terrein. Maar er is daarin een stuk muur, met de vensters, maan-verlicht onder een blauwen nachthemel; en in den brand dier zacht en bloeiend saâmgestroomde kleuren leeft dat wondere, wat in woorden haast niet is weer te geven, maar dat denken doet aan het lachen eener ziel, zacht en wanhopig, wijl ze lijdt en niet wil breken.
Dit is de macht en het ontroerend vermogen eener kleurentaal, gestameld door een wel verward en opgewonden, maar echt en innig-bewogen mensch.
Lijkt het nu niet, die met mij deze allermodernsten zagen, of sommige kunstenaars van vroeger als Breughel, Jeroen Bosch en die romantische Albrecht Altdorfer, - droomers allen op den drempel eener nieuwe cultuur, - dezelfde temptatie's hebben doorstaan, dezelfde schrikgezichten en angstgedachten uitgestuipt en neergestort in voorstellingen, wier kinderlijke en vaak zoo kostbare verbeelding ons, moderne menschen, nog boeit en verrukt?
't Is waar, dat hun werken rustiger waren en vol van edel evenwicht: in den brand en 't koortsig dooreenflitsen van lijnen en kleuren, figuren en allegorieën, aan-werkelijkheid- en aandroom-ontleende vormen en vindingen schokten hun vizioenen niet uiteen. maar groeiden samen tot een ongebroken, organisch
| |
| |
schoon, waarvan, na zóóveel eeuwen, de volledige zin ons dikwijls, - de hartstocht, die de verbeelding bezielde, ons zelden ontgaat.
Zonen van een tijd, toen de groote overtuiging der middeleeuwen nog al-omvattend en hecht genoeg was om in de ziel der gemeenschap en in het hart van den mensch de geestelijke draagkracht te onderhouden, die de niet te verzoenen tweespalt der innerlijke dingen met kalme gelatenheid aanvaardt, - zonen van dien nog door geen eeuwen van twijfelzieke bespiegeling ondermijnden tijd hebben de oude meesters voor de wedergave van hun vlijmendste mijmeringen en hun wildsten schrik den wankelloos-klaren stijl gevonden eener wijde en onverstoorbare levensrust.
In het futurisme is veel dwaasheid en aanstellerij, veel overdrijving en artistieke dronkenschap; maar in de vizioenen van dien éénen, van Carra, woelt iets dat, wortelend in aller tijden menschelijkheid, hem verbindt met degenen, die het onzienlijke hun ware werkelijkheid wisten en het schrikwekkende hun liefste schoon.
Maria Viola,
in Van onzen Tijd, 15 Sept. '12. |
|