Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Over maatschappijleerNuttig is het immer, in welken werkkring ook, nu en dan eens een kijkje te werpen in het verleden om den afgelegden weg te overschouwen, om klaarder in te zien wat nog te te doen staat en, door dit breede overzicht, beter de gedane misstappen te ontdekken, die in de toekomst te vermijden vallen. In dit opzicht moeten wij een zeer belangrijk werk vermelden: Arthur Verhaegen, volksvertegenwoordiger, Vingt-cinq années d'Action sociale.Ga naar voetnoot(1) Zooals gewoonlijk de boeken zijn, die bij Dewit te Brussel verschijnen, is dit alweer - als stoffelijke uitvoering - een prachtwerk versierd met een tiental kunstige afbeeldingen onzer bijzonderste sociale vóórmannen en werkers. De hoofdgedachte van het boek heeft graaf Albert de Mun aldus in de inleiding vertolkt: ‘Vijf en twintig jaar sociale arbeid! Deze enkele woorden bevatten de geschiedenis van een gansch tijdperk, van de diepe omwenteling die het in de gedachten bewerkte en van de sterke beweging die het in feiten verwezenlijkte. Het werk dat zij aanmelden schildert ons het tafereel van de groote sociale krachtinspanning door de Katholieken van België aan den dag gelegd sedert een kwart eeuw. Gedurende deze lange tijdruimte, hebben zij het bestuur in handen gehad; maar van hun werk van staatsbeheer is hier minder spraak dan van hunne werkzaamheid onder het volk en voor het volk, werkzaamheid die er het steunpunt van was en die, wat er ook voorkome, de grondvest van hunnen invloed blijven zal.’ Schrijver begint met ons den geestestoestand te doen kennen, die de Belgische Katholieken beheerschte vóór 1886, op het gebied der sociale werken. De gedachten waren tot dan toe bijzonder gericht naar onderwijs en liefdadigheid. Kenmerkend zijn, wat betreft dien toestand, de genootschappen van S. Vincentius a Paulo; later nam de schoolstrijd alle beschikbare krachten te veel in beslag dan dat men aan andere werking denken zou. Toch ging er reeds hier en daar eene stem op om de nieuwe richting aan te duiden maar ze sprak in de woestijn. Intusschentijd, van 1877 af, heeft het socialisme, te Gent bijzonder, grooten vooruitgang gedaan. Als tegenwicht ontstaat hier dan ook weldra eene antisocialistische beweging - eerst onzijdig, | |
[pagina 176]
| |
om later bij afscheuring der Liberalen uitsluitend Katholiek te worden, - die, na groote moeilijkheden in den beginne, zich langzaam maar zeker ontwikkelt. Na de groote onlusten van Maart 1886 gingen de oogen der Katholieken open; de nieuwe strooming, de sociale richting vindt hare uiting in het Congres der sociale werken te Luik in 1886, nieuwe richting die hare hoogere en definitieve bekrachtiging bekwam in 1891 in den beroemden wereldbrief van Leo XIII over den toestand der werklieden. De nieuwe gedachtenstrooming vond alras hare verwezenlijking ook in daden. Einde 1890 verschijnt voor de eerste maal te Gent het weekblad ‘Het Volk’. De antisocialistische werkliedenbond ontstond aldaar ook in 1890 uit eene samensmelting van verschillende reeds bestaande vereenigingen en telde van den beginne af rond de 6.000 leden. In andere steden ook was men niet werkeloos gebleven zooals blijkt uit Kapitel VI. Die verschillende afgezonderde werkingen, om steviger te staan tegenover den socialistischen stroom, hadden wederzijdschen steun noodig. ‘Het was M. Helleputte, voorzitter der ambachtgilde te Leuven, die het plan opvatte de sociale werken onderling te verbinden: hij riep eene voorbereidende vergadering bijeen, op 2den Februari 1891, van de afgevaardigden der werkliedenvereenigingen die aan den oproep beantwoord hadden.’ Het Belgisch Demokratisch Verbond werd gesticht den 30sten Maart 1891. In de volgende hoofdstukken volgen wij de ontwikkeling van het antisocialistische werkliedenverbond te Gent en zijne werkzaamheid op sociaal, politiek en godsdienstig gebied; in de hoofdstukken XI, XII en XIII hebben wij hetzelfde voor het Demokratisch Verbond; eindelijk als slot: Besluiten en Wenschen. In die geschiedenis der sociale werking in België heeft schrijver zelf een groote rol gespeeld. Hierin lag voor hem een middel om zeer nauwkeurig te zijn, maar ook een zeker gevaar. Dit gevaar heeft hij voorzien waar hij zegt in zijn voorwoord: ‘Moet ik mij verdedigen tegen het verwijt de geschiedenis te hebben aangevat van feiten waarin ik betrokken was? Ik geloof het niet. Elk getuige - als hij oprecht is - kan aan de voorstelling der feiten die hij beleefde bijzonderheden, persoonlijke indrukken toevoegen, die aan het verhaal meer leven bijbrengen.... Een grooter gevaar dan dit van zich zelf voor te stellen bedreigt misschien den geschiedschrijver der sociale werken in België sedert een kwaart eeuw. Zijn verhaal zal natuurlijk stooten op zeer kiesche persoonlijke toestanden.’ Ik | |
[pagina 177]
| |
geloof dat van dien kant er geene redenen tot klagen bestaan, maar toch heeft dit persoonlijk meêleven der voorgestelde feiten door den schrijver voor gevolg gehad, dat hij juist over datgene wat hem meest nabij stond ook veruit het meest heeft uitgeweid. De Gentsche toestanden en werken krijgen het leeuwenaandeel, andere plaatsen zijn wat al te karig bedeeld. Gent voorzeker mag wel als toonbeeld der sociale werking in België doorgaan, want daar waar het socialisme zijn hoofdkwartier reeds scheen te hebben opgeslagen, is het den Katholieken toch gelukt uiterst schoone uitslagen te behalen; dit kan misschien deels die breedere behandeling rechtvaardigen. Gent ook heeft den Katholieken klaar aangetoond het groote princiep dat geheel onze sociale werking moet beheerschen: ‘Zoo men duurzame werken stichten wil, die in staat zijn op de volksziel eene doorslaande werking uit te oefenen, zal men overal den werkman zelf moeten bekommeren met den dagelijkschen gang, het bestuur, de zedelijke en geldelijke verplichtingen der werken van heropbeuring die men te zijnen voordeele ontwerpt.’ Dit vergeet men nog al eens hier en daar! Moge dit boek dan ook het zijne er toe bijdragen, door de feiten die gedachten meer en meer te doen doordringen, ‘moge het bijzonder op het slagveld der sociale beweging nog meer en meer overtuigde Kristenen aanbrengen dan diegenen die tot nu toe hebben meêgestreden om de offervaardigheid te helpen richten naar het Kristen ideaal op sociaal gebied.
* * *
Tot vorming onzer sociale werkers, vooral onzer zoo noodige sociale propagandisten onder de werkende klas zelf, kan het werkje: Hendrik Heyman, Jan de Smedt, Victor De Leenheer pr. - Handboek voor sociale opleiding der jeugd in Patronaten, Werkmanskringen enz.Ga naar voetnoot(1) veel dienst bewijzen. Met recht schrijft E.P. Rutten in zijn vóórwoord: ‘Zelden of nooit werd een boek met meer ongeduld verwacht dan het werkje dat wij overgelukkig zijn aan onze propagandisten te mogen aanbieden... Het weze ons toegelaten aan onze dierbare vrienden onzen innigsten dank te betuigen voor den onschatbaren dienst dien zij aan onze propagandisten bewezen door hun voorbeeld, door hun onderwijs. Wij koesteren de vurige hoop dat hun voorbeeld vele navolgers vinden zal.’ Het is immer, bij gelijk welk onderricht, zeer onaangenaam den studenten geen degelijk handboek | |
[pagina 178]
| |
ter hand te kunnen stellen. De nota's bij het onderricht, zelfs door hoogstudenten opgenomen, zijn vaak van zoo weinig nut voor later; voor jongere studenten moet de leeraar, bij gebrek aan een handboek, zijn kostelijken tijd verspillen bij het langzaam dikteeren van eene zeer bondige samenvatting; voor werklieden is dit nadeel natuurlijk nog veel erger. Voor jonge geestelijken, voor hoogstudenten en ook voor andere leeken, die zich nuttig willen maken bij de opleiding onzer knapenschap in Patronaten, valt het dikwijls uiterst zwaar in de zoo uitgebreide Staathuishoudkunde juist die punten te onderscheiden, wier kennis voor den werkman meest nuttig is en daarbij dan ook den juisten toon, de echte wijze van voorstelling te vinden. Dit boekje vult die leemten aan. Dat de behandelde vraagstukken praktisch zijn daarvoor staat de naam in van Hendrik Heyman, den algemeenen secretaris der Sociale Werken in Waasland; dat de voorstelling op methodische en pedagogische wijze geschied mogen wij verwachten van de twee andere medewerkers, leeraars aan de Normaalschool van St. Niklaas. Om de taak van den lesgever te vergemakkelijken vinden wij in het begin eenige aanduidingen: ‘Hoe men de hiernavolgende lessen goed geven kan.’ Die praktische opvatting is ook de vrucht der persoonlijke uitwerking dier lessen in de Patronaten van St. Niklaas. De hoofdvraagstukken. eerst in dit werkje behandeld, - en ook veruit het breedvoerigst, - zijn de Vakvereenigingen, hunnen toestand in de middeleeuwen, hun verval, hunne afschaffing. Vooraleer te spreken over hunne heropbeuring worden eerst de omstandigheden en oorzaken die daartoe bijdroegen uiteengezet, namelijk de socialistische en katholieke opvatting der sociale kwestie, de laatste verpersoonlijkt in Mgr von Ketteleer, de andere in Lassalle. Als praktisch gevolg der katholieke princiepen, uitgelegd aan de hand van Rerum Novarum, komen wij terug tot de kristene vakvereenigingen in onzen tijd. - Waarom men ze overal stichten moet. - Hoe men ze inricht. - Over de moeilijkheden die men ontmoet. - Over de verbonden van vakvereenigingen. - Hoe men propaganda maken kan. - Over vakvereenigingen voor jonge werklieden. Nadat de jonge stielmannen aldus goed overtuigd gaan van het nut der vakvereeniging - het moeilijke punt - dan kan men hun heel gemakkelijk en ook veel korter spreken over de menigvuldige instellingen van vooruitzicht en andere, die in den schoot van eenen goed ingerichten werkersstand ontstaan. Werkstaking- en weerstandskas. - Verzoeningsraden en scheidsgerechten. - De werkeloosheid. - Middelen tegen de werkeloosheid. - | |
[pagina 179]
| |
Over de werkbeurzen. - Andere instellingen van vooruitzicht. - Vakmannen en vakschool. Als onze jonge werklieden deze reeks lessen met nut hebben doorgemaakt, en als zij daarbij hun handboek, dat zij in de les leerden instudeeren, ter hand bewaren voor later, dan mag men het beste van hen verwachten; dan zullen zij ook in staat zijn bij gelegenheid duchtig hunnen man te staan in redetwisten. In denzelfden aard hebben wij nog: Dr Otto Richter. - Staatsbürgerliche Erziehung der Schulentlassenen JugendGa naar voetnoot(1) Ook hier vinden wij weer aanduidingen - maar meer uitgebreid - over de wijze hoe men dit onderricht geven moet. Het eerste deel van het werkje ‘Methodik der Bürgerkunde’ omschrijft eerst wat die stof bevat, den keus die daarin hoeft gedaan, en handelt daarna over de wijze van voorstelling. De hoofdgedachte hierin is: den student eerst praktisch een werk te doen verrichten en dan aan dit praktische voorbeeld de theoretische uiteenzetting te verbinden. Of dit altijd mogelijk is valt te betwijfelen. Het tweede deel, veruit het grootste, is niets dan een breedvoerig uitgewerkt plan der stofverdeeling bij dit onderricht, uitgaande van de Familie tot aan den Staat. Het doel van het werkje is hoofdzakelijk een wegwijzer te zijn voor den leeraar. Minder geëigend is het voorzeker, jawel bijna in 't geheel niet geëigend, voor een onderricht in patronaten met het oog op de sociale kwestie; maar het zou kunnen van dienst zijn voor avondscholen, zelfs ook in patronaten waar kleine beambten komen en eenige leergangen zouden volgen om met de vraagstukken der Staathuishoudkunde wat bekend te geraken. Hier zelfs kon men het plan en de wenken over manier van voorstellen benuttigen, maar de stof zou op ons land moeten aangepast worden daar de openbare inrichtingen, gemeenten enz. in Duitschland en bij ons gansch verschillend zijn. Iemand die iets van Duitsche Staatsinrichtingen en Duitsch recht zou willen kennen zou hier ook eene bondige uiteenzetting vinden der hoofdlijnen. Om zich van de Duitsche groote politieke partijen eene kleine gedachte te vormen bestaat er in de verzameling ‘Kultur und Fortschritt eene reeks vlugschriften door Alexander Burger-Geschichte der Parteien des Deutschen Reichtags het zesde deeltje: Die socialdemokratische ParteiGa naar voetnoot(2) verscheen onlangs en komt de | |
[pagina 180]
| |
reeds bestaande reeks aan aanvullen: I. Das Zentrum und die ihm nahestehenden parteien. II. Die nationalliberale Partei. III. Die freisinnigen Parteien. IV. Die Parteien der wirtschaftlichen Vereinigung (Christlich-soziale Partei, Antisemiten, Bund der Landwirte) en ook nog Die Parteien des deutschen Reichtags nach ihren Programmen geschildert. Die werkjes zijn natuurlijk, om reden hunner bondigheid, enkel bij machte een algemeen gedacht te geven.
* * *
Eene der meest hedendaagsche kwestiën tegenwoordig in Duitschland en die ook bij ons meer en meer aan de dagorde komt is die der Privatbeamten. Een bewijs der sterkte dezer beweging en der stevige inrichting van dezen nieuwen middenstand aldaar vinden wij in het feit der stemming eener afzonderlijke Verzekeringswet voor Beambten door den Reichstag in December 1911. Die wet is grootendeels te danken aan het kranig optreden der verschillende beroepsvereenigingen die ook ernstig mêewerkten om de noodige inlichtingen te verschaffen aan het staatsbestuur om deze wet zoo degelijk mogelijk te maken. De tekst dier wet geeft ons Max Sabermann in: Versicherungsgesetz für Angestellte mit einer Einleitung und Erläuterungen.Ga naar voetnoot(1) In zijne inleiding geeft de verklaarder ons de geschiedenis van het onstaan der wet; hoe reeds in Oostenrijk eene beweging in dien zin onstond sedert 1888, en slechts bekroond werd door het in werking treden der wet met 1sten Januari 1909. Die beweging sloeg ook over naar Duitschland, waar zij na een tienjarig streven eindelijk de gewenschte wet ook bekwam. Na deze beknopte geschiedkundige inleiding vinden wij eene bondige uiteenzetting der hoofdgedachten der wet, gevolgd van den tekst zelf. In den loop van den tekst treffen wij de noodige verklaringen aan, alsook hier en daar iets over ontstaan en ontwikkeling van sommige artikels. Daar de wet nog te jong is kan natuurlijk op rechtspraktijk niet gesteund worden. Dr Karl Flesch und Dr Heinz Potthoff - Privatangestellte und ArbeitsrechtGa naar voetnoot(2) is eene samenvoeging van artikels reeds vroeger in tijdschriften verschenen of van voordrachten gehouden op Congressen en uitgegeven op aanvraag van den Bund der technischindustriellen Beambten. ‘Het arbeidsverdrag, schrijft Dr Heinz | |
[pagina 181]
| |
Potthoff, een der groote leiders der Privatangestellten Bewegung, is tegenwoordig de grondslag waarop meer dan 2 derden van het Duitsche Volk... hun stoffelijk onderhoud steunen. Eene betere regeling van het Arbeidsrecht dan die van het burgerlijke wetboek en van de ontelbare bijzondere wetten met het Arbeidsverdrag in betrekking, is eene onloochenbare noodwendigheid en zal in het middenpunt der toekomstige binnenlandsche politiek van Duitschland staan. De privatbeambten hebben aan de beweging voor een modern arbeidsrecht eenen nieuwen stoot gegeven door hunnen eisch van een eenzelvig arbeidsrecht. Het is klaar dat de grondvesten van hun recht met die van het arbeidsrecht over het algemeen overeenstemmen moeten... Daarom zijn de verhandelingen over beide vragen hier vereenigd.’ Dr Heinz Potthoff handelt eerst over de toekomst van het Privatbeamtenrecht. Voor de toekomst is, wat aangaat het huurverdrag der bedienden, eenheid noodig en ook kortelings te verwachten, ten minste voor de groote trekken, daar noodzakelijk de kleinere voorwaarden van verdrag tot verdrag verschillend zullen blijven. Daarbij moeten ook - zooals ten andere de gedachtenontwikkeling het reeds ten deele doet - meer bepalingen van dwangrecht voor de verdragen voorzien worden, daar altijd onder den drang van het persoonlijk belang de werkgever geneigd is de grootste werkzaamheid uit zijne bedienden te trekken zonder zich te bekommeren of de arbeidnemer er niet onder lijdt; de bediende, de werkman vertegenwoordigt immers geen kapitaal en dus bij krachtvermindering bestaat geen verlies voor den ondernemer. Dit uit het oog verliezen van het menschelijke en dit alleenlijk bekommerd zijn met het vrijwaren van den eigendom was het kenteeken van het moderne recht. Daarom moet in de toekomst dit moderne recht meer sociaal worden. Dr Flesch in een volgend deel handelt meer bepaaldelijk over het arbeidsverdrag. Dit verdrag speelt tegenwoordig in de maatschappij een uiterst belangrijken rol ‘daar onze moderne maatschappij op twee grondpijlers steunt, of beter door twee steunmuren recht gehouden wordt; het arbeidsverdrag en de armenverpleging. Neem het arbeidsverdrag weg, de vrije overeenkomst tusschen arbeider en ondernemer, in handel, nijverheid, landbouw staan stil; want de slavernij, het lijfeigenschap, de onderworpenheid bestaan niet meer, die vroeger aan den sterkeren of rijkeren toelieten de arbeidskracht van den zwakkeren tot zijnen dienst te dwingen.’ Hieruit blijkt genoeg de socialistische strekking dezer verhandeling die zeker veel waarheid bevat maar ook deels overdre- | |
[pagina 182]
| |
vene gedachten vooruitzet; zoo zegt zij onder meer, niettegenstaande de reeds bestaande wetten en gebruiken: ‘Voor de regeling van het arbeidsverdrag is nog alles te doen.’ Volgen als aanhang een wetsontwerp van Dr Flesch over het arbeidsverdrag - de wet van 1900 in het kanton Gent over de wettelijke regeling van arbeidstarieven en het slechten van moeilijkheden in betrekking met arbeidsvoorwaarden - het ontwerp Briand van 1910 in Frankrijk over den toestand der spoorwegbedienden en over de vreedzame regeling der collektieve moeilijkheden. Als slot een programma van gelijkmaking en hervorming van het arbeidsrecht. Over het gezamenlijk arbeidsverdrag in 't algemeen verscheen een zeer degelijk werk: Charles De Visscher, advocaat bij het beroepshof te Gent. - Le contrat collectif de travail, théories juridiques et projets législatifs.Ga naar voetnoot(1) Over ditzelfde onderwerp handelde schrijver reeds op de eerste sociale week te Leuven, les die daarna ook afzonderlijk verscheen; nu krijgen wij integendeel een lijvig boekdeel over de kwestie. Dit werk komt te gepaster uur bijzonder hier in België, daar de Hoogere Arbeidsraad de kwestie onlangs in zijnen 10den zittijd behandelde, - de verhandelingen dezer bespreking zijn ook voor korten tijd verschenenGa naar voetnoot(2) - en het dus best mogelijk is - als onze wetgevers in dezen nieuwen zittijd ernstiger kunnen doorwerken - dat dit Belgische wetsontwerp ook kortelings wet wordt. Het kollectieve arbeidsverdrag is nog heel jong en toch schijnt het reeds tot eenen grooten rol in de toekomst geroepen. Waar de wetgeving zich niet meer kan inmengen om reden harer te groote algemeenheid, waar de arbeider alleen staande ook zijne rechten niet genoeg kan doen gelden om reden zijner zwakheid, ofwel waar het doen gelden hunner rechten door de vereenigde werklieden tot zware botsingen met de patroons zou leiden, daar komt het kollektieve arbeidsverdrag hulp bieden. De grondeischen, die ten minste in elk verdrag - rekening houdend met de bijzonderste werkomstandigheden - ingelascht moeten zijn, zal het kollektieve arbeidsverdrag vaststellen. Van beide kanten zullen, de nijverheid aan eene zijde, de arbeidersinrichting aan de andere zijde, zich verbinden die overeenkomst te eerbiedigen. Maar die gezamenlijke overeenkomst is iets gansch nieuw in ons huidig recht en daaruit juist stroomen de meeste moeilijkheden. Welke voorwaarden zijn er | |
[pagina 183]
| |
vereischt tot de verplichtingskracht van dit verdrag? Hoeverre gaat die verplichting? Waarom kan dit kollektieve verdrag gesloten worden? Welk is de rechterlijke aard van dit gezamenlijk verdrag? Hierover is men het in 't geheel niet eens en bevindt men zich te midden der meest verschillende stelsels die achtereenvolgens onderzocht en beoordeeld worden. Welke zijn de rechterlijke gevolgen van dusdanig verdrag? en zoo de verbintenissen niet onderhouden worden welke straffen zijn dan toepasbaar? Eindelijk de zoo moeilijke kwestie der verantwoordelijkheid der werklieden in zake kollektief arbeidsverdrag. Tot slot hebben wij als aanhang het voor-ontwerp van wet door den Hoogeren Arbeidsraad van België aangenomen, waarvan schrijver getuigt: ‘Een der grootste verdiensten van dezen tekst is het gevaar te hebben vermeden dat elke proef van wetgeving op dit gebied bedreigt, van door eene te nauwe en voorbarige regeling der natuurlijke ontwikkeling de gezamenlijke verdragen te belemmeren’. In dien aanhang vinden wij ook nog verschillende vreemde ontwerpen. Dit werk, om zijne wetenschappelijke en breedvoerige behandeling van dit zoo hedendaagsch maar ook nog zeer netelig vraagstuk, moeten allen lezen, die voorzien later in hunne sociale werken, in hunne syndicaten, met het gezamenlijk arbeidskontrakt te hebben af te rekenen; aldus zullen zij van nu af een klaar inzicht in de zaak bekomen en hare latere ontwikkeling en uitwerking beter volgen kunnen. Het kollektieve arbeidsverdrag veronderstelt als vóórafgaande voorwaarde eene stevige inrichting van het beroep, eene behoorlijke ontwikkeling der vakvereenigingen. Hier in België is er gelukkiglijk op dien weg reeds veel gedaan en dat de Katholieke beweging, God zij dank, bij de socialistische niet meer ten achter blijft, bewijzen ten overvloede de laatste cijfers van het algemeen verslag van E.P. Rutten. En toch valt er nog meer, nog veel meer, in dien zin te werken, want de groote massa der werklieden is nog niet vereenigd. Om al het voordeel te knnnen trekken uit onze wet op de beroepsvereenigingen, moeten wij die wet eerst grondig kennen en daartoe kan het werkje: Th. Théate, doctor in de rechten. - Les Unions professionnellesGa naar voetnoot(1) van grooten dienst zijn; het is een uitgebreid kommentaar over de wet van 1898. Veel meer valt er hier niet over te zeggen, daar dit werkje reeds zijne vijfde uitgave beleefde en bijgevolg reeds genoeg bekend is. | |
[pagina 184]
| |
* * *
Augustin Lehmkuhl, S.J. - Die soziale Frage und die staatliche Gewalt.Ga naar voetnoot(1) Het is het 6de deeltje der reeks: ‘Die soziale Frage beleuchtet durch die Stimmen aus Maria-Laach’. De naam van den schrijver doet natuurlijk een diepdoordacht wijsgeerig werk verwachten en dit is het ook. De titel is wel wat breed opgevat want de inmenging van den staat in de sociale kwestie wordt niet zoo algemeen behandeld als men het zou verwachten, daar op de 80 blz. er 60 bijna uitsluitelijk handelen over de verplichtende verzekering. Het 1ste deel heeft het over Versicherung und Versicherungszwang. Is het verzekeringsverdrag wettig uit het oogpunt van zedelijkheid en rechtvaardigheid? Dit is eene vraag welke ons, die aan verzekeringen van allen aard zoo gewoon zijn, bij den eersten aanblik wat onverwacht voorkomt, want wie zou daar nog kunnen aan twijfelen; en nochtans als men de zaak wat op den keper beschouwt is de rechtvaardigheid van dit verdrag niet zoo opvallend en is het in meerdere gevallen niet altijd vrij van zekere woekerij aan den kant van den verzekeraar; aan den kant van den verzekerden, zelf, buiten menigvuldige bedriegerijen die dikwijls voorkomen, vind P. Lehmkuhl dat overdrevene verzekering tegen alle mogelijke rampen misschien wel een blijk is van te weinig betrouwen op de goddelijke Voorzienigheid; - zooverre zouden wij het toch niet gaan zoeken daar wij nog de spreuk kennen: help U zelven, zoo helpe U God. De verplichting tot verzekering zou kunnen gerechtvaardigd worden op grond van een staatsdwang tot sparen maar om tot sparen te kunnen dwingen moeten reeds buitengewone redenen er toe aanzetten om zoo erg op de menschelijke vrijheid in te grijpen. Reeds een beteren grond om de gedwongen verzekering op te leggen kon men vinden in eene bescherming van het algemeen welzijn daar anders de niet verzekerde ongelukkigen toch later ten laste vallen van de algemeenheid; maar nog volstaat die reden niet op haar eigen, daar aldus zekere arme lieden gedwongen zullen zijn tegenwoordig hunnen nood te vergrooten door de verplichte bijdragen om later aan anderen voordeel te bezorgen waar zij zelf niet zullen van genieten als zij vroeger komen te sterven. Het recht van den staat om zich met het regelen van het | |
[pagina 185]
| |
arbeidskontrakt te bemoeien schijnt de ware grond te zijn waarop men de verrechtvaardiging van de gedwongen verzekering kan steunen. In een volgend deel heeft schrijver het bepaaldelijk over de door den staat opgelegde ongevallenverzekering: ‘Tot hiertoe werd bijzonder de positieve taak van het staatsbestuur tot bescherming der werkende klas en tot verzekering derzelve tegen nood en gevaar grondig onderzocht. De volgende bladzijden houden zich meer met den negatieven kant dezer taak bezig en met de afbakening der tusschenkomst van den staat.’ In een vierde deeltje vindt P. Lehmkuhl gelegenheid nog wat bij te voegen over de grenzen der inmenging van den staat in de economische vragen, door het bespreken der theorieën over uitbating door den staat die Dr Schaffle ten jare 1889 bij de groote Westfaalsche werkstaking vooruit heeft gezet. Het werkje is zooals blijkt eene gansche theoretische, wijsgeerige studie, daarom zal het misschien voor mannen die in de praktische werking leven minder aantrekkelijk schijnen, maar het is toch immer nuttig en aangenaam de praktische werking op stevig bewezen grondvesten te kunnen steunen, het is des te aangenamer als men dit wijsgeerig onderzoek kan doen aan de hand van een methodischen leidsman als P. Lehmkuhl. Heinrich Pesch, S.J. - Liberalisme, Socialisme en Katholieke Staats- en Maatschappijléer, vrij bewerkt door Mr P.J. Aalberse. Deel I, Boek III,Ga naar voetnoot(1) De hoofdopsteller van het Katholiek Sociaal Weekblad zet moedig zijne taak voort der omwerking in het Nederlandsch van het bekende Duitsche standaardwerk van P. Pesch. Nu hebben wij 3 boeken van het eerste deel voltooid. Dit laatst verschenen deel handelt over Vrijheidssysteem en sociale ordening in de geschiedenis. ‘In dit boek, meer nog dan in het voorafgaande, moge men in 't oog houden, dat het doel niet is het geven eener vertaling, maar eene Nederlandsche bewerking van Pater Pesch' boek. Veel van hetgeen in onze bewerking voorkomt zal men in 't oorspronkelijke tevergeefs zoeken.’ Wij krijgen dus, wij Nederlanders en Vlamingen, nog wat meer dan onze Duitsche broeders, en dat dit toemaatje degelijk is, dat viel ook van Mr Aalberse te verwachten. Men zegt gewoonlijk, en met reden, dat het verkieslijker is een werk in zijne oorspronkelijke taal te lezen; hier is het toch het geval niet daar wij hier als voor een nieuw werk in 't Nederlandsch staan dat om zoo te zeggen ontstaan is uit de samenwerking van twee gekende schrijvers. | |
[pagina 186]
| |
‘Het goed verstaan van het heden wordt wezenlijk bevorderd door de kennis van het verleden... De fouten der menschen herhalen zich, gelijk ook de geneesmiddelen aan de ervaringen van den vroegeren tijd kunnen ontleend worden. Twee groote economische tijdperken liggen achter ons: de antiek-heidensche en de christelijk-germaansche aera. Zij zijn tot op zekere hoogte typen van het vrijheidssysteem en van het systeem der beperkte vrijheid. De bestudeering dezer twee strijdperken zal daarom zeer geschikt zijn om ons naar juiste waarde te doen schatten het tegenwoordige, zijn einde tegemoet snellende, liberaal-kapitalistische tijdperk, terwijl het ons evenzeer voor het groote werk der sociale hervormingen raadslagen van betee kenis zal geven... Vervolgens zal eene nadere studie van de opkomst, den bloei en het verval der Gilden uitstekend geschikt zijn, om ons een beter inzlcht te geven in de denkbeelden van hen, die als grondslag voor alle deugdelijke sociale hervorming voorspellen: de wederorganisatie der Maatschappij op den grondslag van het Christendom.’ In die enkele woorden hebben wij het doel en ook de groote indeeling van het nieuw verschenen boekdeel. De oudheid heeft natuurlijk in verband met onze huidige toestanden minder belang uit hoofde harer gansch verschillende inrichting op sociaal gebied door het bestaan der slavernij; zij wordt dan ook maar kort behandeld. Enkele bladzijden slechts over Griekenland; als kenmerk van dit tijdstip lezen wij: ‘Goud en zilver waren machtige goden geworden in Hellas, voor geld werd hoe langer hoe meer, alles bij allen veil.... Alles wat den vaderen groot en schoon en vereerenswaardig toegeschenen had, verweerde in deze verzengde lucht, en niets bleef over dan de rustelooze zelfzucht en het haken naar gunst en al de vernuftige sophistiek, waarmeè men de schrale spijzen des levens genietbaar trachtte te maken. Over Rome wordt langer uitgeweid omdat hier meer de weldoende invloed van het Kristendom op sociaal gebied kan uitblinken door de tegenstelling die zich opdringt bij het bestudeeren der maatschappelijke toestanden vóór en na de invoering der Kristene gedachten. In het tweede deel wordt de toestand van den boerenstand in de middeleeuwen afgeschilderd en aldus beoordeeld: ‘Neen, het feodale systeem is niet het ideaal van een juiste of volkomen maatschappij-ordening, maar het is geweest de met tijdsomstandigheden in overeenstemming zijnde, door deze te voorschijn geroepen verwezenlijking eener gedachte van de | |
[pagina 187]
| |
hoogste beteekenis, van een grondbeginsel, dat het fondament is van iedere gezonde economische en sociale onderneming in alle tijden en dit ook voor alle tijden blijven zal van het grondbeginsel, dat orde, maatschappelijk geluk en voldoende stoffelijke verzorging voor allen slechts ontstaan kan door de menschelijke individueele willekeur ondergeschikt te maken aan het algemeen belang.’ Een der grootste mistoestanden door de Fransche Omwenteling teweeggebracht, was het afschaffen van het gildeleven en het in de plaats stellen van het theoretisch zoo aanlokkeiijke maar praktisch zoo utopistische vrijheidssysteem. Daar het heropbloeien van het vereenigingsleven ook nog ten huidigen dage op verre na nog niet volledig is, wordt over dit laatste punt ook zeer breedvoerig gehandeld: Ontstaan der gilden, - Inrichting en bestuur, sociale en politieke beteekenis der gilden - Economische en zedelijk-godsdienstige taak der gilden - Organisatie der gilden - Verval der gilden en opkomst van het vrijheidssysteem. Die korte samenvatting zal genoeg betoond hebben dat, zelfs onder diegenen die met praktische werking bezig zijn, al wie zich niet beperken wil tot een of anderen kleinen kant van de sociale kwestie, maar die er een breederen algemeenen blik wil op hebben, dit samenvattende werk zou moeten lezen. Zoo wordt er veel geklaagd over het verdwijnen van het gildeleven der Middeleeuwen, maar de kennis van het juiste waarom dier klachten gevonden in een helder inzicht in dit vroegere leven schiet soms wel eens te kort, zoo ook de echte wijze van toepassing van die oude inrichting op onze moderne omstandigheden. Johann Bapt. Pierron. - Die Katholischen Armen.Ga naar voetnoot(1) Die titel zou wel doen denken aan eene studie over den toestand van de armen die het Katholiek geloof behouden hebben, hij doet reeds eene tegenstelling verwachten tusschen het grootere geluk, de vreedzame tevredenheid der armen, gesteund door de Christi-leer, en de hatende misnoegdheid, de onrustige genotzucht der aanklevers der sociolistische grondbeginselen. Alzoo opgevat zou dit werk een sociologisch karakter dragen, nu is zijn karakter in werkelijkheid meer geschiedkundig; het is eene bijdrage over het ontstaan der bedelorden. Daar de echt christelijke princiepen in deze Orden praktisch zijn uitgewerkt, heeft de studie ook wel eenig belang voor een socioloog. | |
[pagina 188]
| |
W.T. Layton. - An Introduction to the study of pricesGa naar voetnoot(1) is eene samenvatting van de ‘Newmarch Memorial Lectures’ gehouden in het ‘University College’ te Londen. Het is niet opgevat als een handboek voor studenten, noch als een wetenschappelijk werk voor specialisten, neen, schrijver wil voor het algemeen publiek de studie over het klimmen en dalen der prijzen wat meer toegankelijk maken. Dat zulks van pas komt, bijzonder tegenwoordig, valt niet te betwijfelen, wanneer men slechts nadenkt hoe weinig de menschen van die zaken af weten; het treffendste bewijs hebben wij nog gehad in den verloopen kiesstrijd hier in 't land, gedurende denwelken de minderheid zoo schaamteloos met het dure leven geschermd heeft. Dat het boek eene samenvatting van leergangen is, kan men terugvinden in de klare methodische wijze van voorstelling, hetgeen bij een zoo ingewikkeld vraagstuk van groot belang is. In een eerste deel krijgen wij wat algemeenheden om met de vraag bekend te geraken; in de vier volgende hoofdstukken een overzicht der prijsveranderingen in de 19de eeuw: van 1820 tot 1849 vallen de prijzen, van 1849 tot 1874 klimmen zij, van 1874 tot 1896 nieuwe daling, van 1896 tot 1910 nieuwe prijsverhooging; op het einde eenige opmerkingen over het dure leven in 1911. In elk dier tijdvakken worden ook de gevolgen dier prijsveranderingen op den algemeenen welstand ontleed. Eene der grootste oorzaken dier prijsveranderingen - misschien wordt zij wel als wat al te invloedrijk voorgesteld - is het verschil der goudvoortbrengst op de verschillende tijdstippen. Zij is toch op verre na de eenige niet, maar eene gansche reeks omstandigheden doen hunnen invloed in die ingewikkelde kwestie gevoelen, dit besluit trekt schrijver uit zijne historische voorstelling. Na eene samenvatting der besluiten over de oorzaken en gevolgen van de prijsveranderingen vinden wij nog eenige aanhangsels met diagrammen en statistische tabellen die zekere begrippen uit de voorgaande studie moeten ophelderen. Het werk is aldus in staat eene klare gedachte over de kwestie der prijsveranderingen bij den lezer op te wekken.
J. Buelens. |
|