De vrouw kijkt op, verwonderd.
- Hoe is 't mogelijk! Haar eigen kinderen... en ze zijn nog zoo jong.
Hij lacht even, scherp.
- Ze is te zwak, te toegevend. Jìj zou ze in één dag onder den duim hebben.
- Natuurlijk, zegt ze kalm. Een paar wilde jongens, met fut erin, dat lijkt me juist... 't Is jammer voor je vrouw.
- Och weet je, Else is alleen goed met een baby: aankleeden, uitkleeden, baden, in slaap zingen, wagentje rijden, enfin, wat je zoo een ideaal-moeder vindt... op een plaatje... Maar verder....
Hij haalt de schouders op, voltooit niet; dan kijkt hij strak naar de groote blonde vrouw tegenover hem, zooveel jonger dan hij, zoo mooi en sterk.
Zijn oogen ontmoeten de hare, de kalme, rustige, bewogene, en ze zegt voor zich heen: ‘Arm vrouwtje’....
Hij is niet alleen, hij heeft twee zoons, hij is rijk: en zìj beklaagt zìjn vrouw.
Weer zitten ze stil; 't donkert al in de hoeken van den hof; lichte koelte verdrijft de geuren van de kamperfoelie.
Plotseling staat de vrouw op, loopt vlug den tuin in.
Wat is ze blond; wat lijkt ze gezond en onbezorgd....
En denken dat het nu tien jaar her is, dat ze twee-en-twintig was toen hij hun verloving verbrak.... Dat hij nu weer hier is en er niets veranderd schijnt, zelfs zij niet....
Halverwege den tuin blijft ze staan, klapt in de handen:
- Cesar!.... Cesar!.... Daisy!!! Waar zitten jullie weer!....
Ze komt naar hem terug. Was ze werkelijk altijd zoo groot en slank?....
Twee collies springen over de heg, hollen den tuin door naar binnen.
- Ho, ho jongens, stil! Stil dan toch!
Haar prettige lach doet weer vroolijk bij 't stoeien van de dieren.
- Kom nou jongens, niet zoo woest... niet zoo woest... allah Cesar, koest.... zoet beest! Daisy, kom 's hier!