Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] Och, die kinders! Blond- en bruingelokte kinders spelen in de zon. Hunne kanten kleedjes fladdren bij het rondedansen. Mollig zwelt een poezelarmke uit ieder mouwke, en op losgewoelde haren benglen kleurge krokuskransen. Hoor hun heldre lachjes luide liedren door de lucht! Al de stemkens klinken klaar, als ranklende kristallen, net of er uit ieder mondje in eene zilvren schaal vele fijne perels tinkelringelringend vallen. Hoe ze gichlen! Hoe ze hupplen! Hoe de rokjes waaien! Zoete zomerzonne ziet het leutig lonkend aan, kust hun krieken-lipjes als ze hijgend blijven staan, of ze zwirrelt, jong nog, meê wanneer ze verder draaien. Och, die kinders! Och, die kinders! Zie hun oogjes laaien, als ze komen aangedraafd, met bloemengarf belaân. Zie ze elkaar omhelzen en op perzik-wangen aaien, of dan schater-taterend weer stoeien door de laan. Blond- en bruingelokte kinders spelen in de zon. De oude boomen luistren naar 't uitspatten van die vreugde; en ze ruischen teeder, of den tijd hun nog geheugde dat ook hen geen levensleed bezeerend deren kon. Hoor ze fluistren... Zie ze nijgen... Knoestige armen, stram, reiken naar de kleinen, die zoo vinke-vroolijk zingen. En nu ze allen rond de diep-doorkorven linde kringen, vaart een vluchtig weeldetrillen door den stoeren stam. Vorige Volgende