Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Wetenschap in het land der ‘Business Men’
| |
[pagina 54]
| |
studiën en de feiten bekijken bij het licht der wetten van de menschelijke ontwikkeling. Hij moet ook een meester zijn in 't perspectief: menschen en gebeurtenissen in hunne ware verhouding bezien, de eene periode niet te veel ophelderen tegenover de andere, niet den voorrang schenken aan den persoonlijken invloed alleen en de kollektieve krachten verwaarloozen. Dit wil nu niet zeggen dat een geschiedschrijver geene bepaalde periode of eene bepaalde kwestie mag behandelen, of dat b.v. levensbeschrijving of biografie niet mag gerekend worden als een vorm van historieschrijven. Wat vereischt wordt, is dat de historicus, binnen de grenzen van zijn arbeidsveld, de perspektief der zaken in gebeurtenissen vatte. En dat is niet altijd gemakkelijk, daar de schrijver soms moeilijk aan de bekoring kan wederstaan, zijn werk te beperken volgens het belang der hem ten dienste staande bouwstoffen, en niet volgens het werkelijk belang van het onderwerp zelve. Uit de opsomming van al deze vereischten zal iedereen graag besluiten, zooals Channing zelf besluit, dat er een groot verschil bestaat tusschen de ‘stielmannen’ - de uitgevers van dokumenten en de opstellers van speciale studies of monografies - en de ‘historians’ zooals ze door den amerikaanschen professor worden voorgesteld. En dit beeld van den waren, echten ‘historicus’ wordt dan verscherpt op volgende wijze: ‘Het eerste wat een geschiedschrijver te doen staat, als hij nauwkeurig zijn arbeidsveld overzien heeft, is zich in de feiten in te leven. Het is onvoldoende de feiten op een papier achtereenvolgens aan te stippen en met behulp dezer nota's zijn opstel te beginnen. Hij moet al die feiten door zijn brein doen voorbijtrekken, hij moet letterlijk met bijzonderheden doordrongen zijn (he must be satured with detail). Dagen, maanden, jaren moet hij het onderling verband der feiten beschouwen en bepeinzen: dan alleen mag hij de pen in hand nemen en aan de anderen openbaren hoe het verleden zich aan hem zelf geopenbaard heeft. Hij moet zijn eigen ziel doen zinderen in zijn werk.’ De voorwaarden door Channing opgegeven om een ideaal ‘historian’ te worden, zijn talrijk en streng. We zullen dan ook niet verwonderd staan bij het pessimism van zijn eindbesluit: ‘Bij het rondzien naar historie- | |
[pagina 55]
| |
schrijvers in ons land, zal de navorscher grooter ontmoediging hem voelen beklemmen dan bij 't onderzoek aangaande gelijk welk ander gedeelte van 't wetenschappelijk terrein. Het Amerikaansche volk leeft midden een cyclus van “commercialism”. Sedert jaren is de studie niet meer zoo misprezen geworden als op 't huidige oogenblik. Sprekend met studeerenden, bij 't zien der boeken die ter pers gaan, moet men, helaas! tot dit erbarmelijk besluit komen. De studie beleeft voor 't oogenblik zeer lage ebbe, daar zij meestal in 't land niet geschat wordt. 't Is niet de hoedanigheid der voortbrengselen, maar wel het formaat, het gewicht dat geprezen wordt. Men kan de echt eerste-klaswerken der Amerikaansche historieschrijvers sedert vijf-entwintig jaren op zijn vingeren tellen, en stel u dan voor het getal menschen die hedendaags zich met geschiedkundige opzoekingen onledig houden en het getal boeken die er onophoudelijk verschijnen onder den dekmantel der historie! Een dag zal komen dat de kans zal draaien en dat de studie weêr zal gelden als een nationaal goed: een nieuw ParkmanGa naar voetnoot(1) zal opstaan! Misschien zal hij maar één boek de wereld inzenden, maar als dat boek van het gehalte is der “Pioneers of France”Ga naar voetnoot(2), zal het meer bijbrengen tot de opleiding van het groot publiek en het stichten zijner faam, dan het drukken van dokumenten per ton of het uitgeven van monografies met dozijnen!’ Zóó oordeelt de Amerikaan Channing. 't Is niet ten onrechte dat hij over de krisis van commercialism klaagt, die de Amerikaansche wetenschap te doorstaan heeft, dat hij den spot drijft met het overhaast op de markt brengen van ondoordachte, te spoedig afgewerkte thesissen en monografies, met het eenvoudig afdrukken, zonder meer, van kilo's dokumenten. Dat is inderdaad geen wetenschap, 't is zelfs nog altijd niet wat hij, zoo misprijzend, ‘stielwerk’ noemt. Maar van overdrijving, dunkt ons, kan Channing toch niet vrijgepleit worden. Niet alleen in Amerika, maar ook in Duitschland en Frankrijk wordt de boekenmarkt over- | |
[pagina 56]
| |
stelpt met onafgewerkte of onbenullige Dissertationen, Habilitationsschriften en Thèses, met uitgaven van dokumenten zonder de minste kritische aanteekeningen afgedrukt. En in die landen nochtans bestaat er geen krisis van ‘commercialism’. Het plaatsjesjagen zonder meer zal hier ook wel een groote rol spelen. Channing is ook te veeleischend voor de jonge geslachten van historici. Iedereen kan goed werk leveren op verschillend terrein en de ‘stielmannen’ zijn dikwijls degenen die de wetenschap meer vooruithelpen dan de beoefenaars der ‘grande histoire’. Iemand die een inventaris van handschriften opmaakt; die onuitgegeven dokumenten aan den dag brengt, voorzien van de noodige kritische nota's en ophelderingen; die over een bepaald onderwerp eene weldoordachte monografie opstelt, kan aan de wetenschap, in beperkten kring, evenveel dienst bewijzen als de geniale schepper eener machtige synthesis. En zonder het werk der ‘stielmannen’ zou de opbouwer van synthesen het niet ver brengen: zij immers leveren hem de materialen, min of meer voorbereid, waarmeê hij zijn grootsch gebouw zal optrekken en de eenvoudige steenkapper speelt in kleine mate eenen even belangrijken rol als de vernuftige bouwmeester. Voorzeker, om echt scheppingswerk op 't gebied der historie voort te brengen, moet men behooren tot het klein getal dier uitverkorenen, die Channing als de echte ‘historieschrijvers’ voorstelt. Maar dit beeld van den ‘historian’, zooals we 't naar Channing geschetst hebben, schijnt ons niet in al zijne bijzonderheden aan de echt wetenschappelijke vereischten te beantwoorden. We krijgen den indruk dat de ‘kunst’ hier wat al te veel opofferingen aan de wetenschap vraagt. Immers, strookt het met de echte wetenschap dat de historieschrijver, de opbouwer eener synthese, ‘om den indruk der werkelijkheid aan den lezer te geven’ soms de ‘strenge juistheid van détail en perspektief’ opoffert, en volstaat het dat de bij den lezer teweeggebrachte indruk beantwoorde aan de werkelijkheid of de waarheid, zonder rekening te houden met ‘juiste datums, goed gespelde eigennamen of goedbewezen feiten’? Is er hier geene contradictio in terminis en krijgt de kunst hier niet den voorrang op de strenge wetenschap? | |
[pagina 57]
| |
In 't algemeen nochtans mag gezegd worden dat Channing het oorbeeld van den echten historieschrijver op meesterlijke wijze heeft weten voor te stellen. Al ware 't maar om den wetenschappelijken adem die zijn opstel bezielt, verdient het gelezen te worden door al degenen die zich een juist gedacht willen vormen aangaande de beoefening der geschiedenis in het land der ‘business men’. | |
II
| |
1. De werking der ‘Carnegie Institution’ van Washington.- De grootsche instelling van Carnegie te Washington telt ook eene geschiedkundige afdeeling, het Department of historical research, waarvan bestuurder is de talentvolle J. Franklin Jameson. In het Year Book dier instelling vinden we geregeld een verslag over de werkzaamheden van het historisch Department, door Jameson zelf, verslag dat ons een klaar overzicht geeft van wat er op wetenschappelijk gebied gedurende 't verloopen jaar is verricht geworden. De geschiedkundige werking der Carnegie Institution is drievoudig: 1o De verslagen, handleidingen en inventarissen (reports, aids and guids); 2o uitgaaf van dokumenten; 3o gemengde werkzaamheid (miscettaneous operations). De geschiedkundige afdeeling van de Carnegie Institution is gehuisvest in het Bondsgebouw te Washington, waar zij | |
[pagina 58]
| |
zeven ruime kamers bezet. De ruimste kamer dient als bureel van den bestuurder en als boekerij, de anderen dienen tot het bewaren van de archiefstukken, het herbergen van den schrijver en het bestuur der afdeeling. Het bestuur van het Department is samengesteld uit Jameson, Leland, Dr Burnett, Leo F. Stock, Mis Davenport en Miss Elisabeth P. Donnan. Het beste werk door het Department geleverd is stellig datgene der archiefinventarissen, verslagen en handleidingen tot het bestudeeren der oorspronkelijke bronnen van de Amerikaansche geschiedenis. De eerste vereischte om de geschiedkundige wetenschap te ontwikkelen is het bekend maken der onuitgegeven oorspronkelijke bronnen, der bouwstoffen die bestemd zijn het volmaken van het historisch gebouw te vergemakkelijken. Blijven de oorspronkelijke dokumenten bedolven onder de laag stof die ze in de bibliotheken en archieven bedekt of vol geheimenis verdedigd door de ongenaakbare sloten der koffers waar ze in verscholen liggen, dan is de vooruitgang der historische wetenschap onmogelijk. Dan zullen de historieschrijvers zich moeten bepalen bij gissingen of min of meer stoute hypothesen, of, helaas! bij afschrijverij van de vroeger verschenen werken, wier materiaal dan zal terug opgedischt worden met eene nieuwe benaming of eene nieuwe saus, volgens de Weltanschauung, de filosofische overtuiging der heeren afschrijvers. En dan nog zal het publiceeren van een enkel tot hiertoe onbekend dokument die grootsche, maar soms onvaste synthesen doen ineenstorten, of iedere maal opnieuw de historici verplichten een onderwerp, dat ze als afgehandeld aanzagen, van een nieuw standpunt uit te bekijken. Langlois en Stein zeggen het heel raak in de inleiding van hun zoo nuttig repertorium Les archives de l'histoire de France: ‘Rien n'est plus fâcheux que cette dispersion des documents, en majeure partie inédits, qui sont propres à éclairer notre passé; rien ne fait plus d'obstacle à la science historique. La méthode exige, en effet, que pour écrire l'histoire, on ne se contente point de quelques renseignements, des renseignements qu'on a sous la main; elle exige qu'on épuise préalablement toutes les sources accessibles sans exception..... Il y a des problèmes historiques qui ont | |
[pagina 59]
| |
été traités vingt fois, chaque fois à l'occasion de la découverte de quelques documents nouveaux, et qui ne sont pas encore résolus. Le résultat, c'est la formation d'une bibliographie énorme, enchevêtrée. confuse, pleine de redites superflues, qui encombre peu à peu l'accès des questions les plus simples..... Il est donc d'une importance majeure que ceux qui étudient l'histoire d'après les sources soient mis en mesure d'utiliser toutes les sources; il faut que ce devoir, qui leur est imposé par la méthode, dont la transgression, jusqu'ici inévitable, a eu déjà, pour la science historique, des conséquences si graves, leur soit facilité dans la pratique.....’Ga naar voetnoot(1) Dat heeft het bestuur van de geschiedkundige afdeeling der Carnegie Institution begrepen en op wonderbare wijze bewerkstelligd door het uitgeven eener talrijke reeks inventarissen, gewijd aan het opsommen en beschrijven der onuitgegeven dokumenten in Amerika en in het buitenland berustend, en die 's lands geschiedenis aanbelangen. Eenen beredeneerden archiefinventaris opmaken is zoo gemakkelijk niet: kennis van zaken komt hier natuurlijk te pas, en alleen goede ‘stielmannen’ zijn in staat nuttig werk te leveren. Het samenstellen van zoo 'n Guide of Report veronderstelt ten eerste eene grondige kennis van 's lands geschiedenis en van zijne vroegere instellingen en beschaving, om de waarde der te beschrijven onbekende dokumenten te kunnen aanstippen. Desnoods is het noodzakelijk aan te duiden of de beschreven dokumenten al of niet uitgegeven zijn of met vroeger uitgegeven dokumenten in verband staan, wat dan natuurlijk de kennis der tot hiertoe bekende dokumenten vereischt. Het is nu wel niet onontbeerlijk ook de geschiedenis te kennen van het land - in de veronderstelling dat men in 't buitenland opzoekingen doet - waar zich het archiefdepot bevindt, maar heel dikwijls zal het kennen dier geschiedenis ons uitleggen hoe deze of gene dokumenten in den vreemde berusten of versukkeld zijn en dát heeft soms zijn belang om over de echtheid der stukken te oordeelen. Kennis der schrift- | |
[pagina 60]
| |
kunde voor de opvolgende eeuwen en der andere historische hulpwetenschappen is verondersteld, alsook eene hoeveelheid van technische vaardigheid die we hier niet behoeven in 't licht te stellen. Voor de geschiedenis der Vereenigde Staten van Amerika in 't bijzonder moeten velen der oorspronkelijke dokumenten in 't oude Europa worden opgezocht, en wel bijzonder in Spanje, Engeland en Frankrijk. Dat is eene vérité à la Palisse die geen betoog behoeft. En zoo is de Carnegie Institution van Washington er toe gekomen naar de belangrijkste archiefdepots van Europa bekwame vakmannen te zenden, om aldaar de dokumenten, die de Amerikaansche geschiedenis aanbelangen, op te zoeken en te inventorieeren. Dat heeft ons eene reeks Inventaries, Guides en Reports bezorgd, die nevens de gelijkaardige werken der Europeesche geschiedkundigen en vakmannen niet ten achter staan, ja zelfs onberispelijk opgesteld zijn. Ik heb de gelegenheid gehad menige dier werken ter beoordeeling te lezen en in de Revue d'histoire ecclésiastique te bespreken. In bijzonderheden treden kan mij dus gespaard blijven: De weetgierige lezer zal gemakkelijk in het vermelde Leuvensche tijdschrift de recensie dier verschillende Repertories en Guides weten terug te vinden.Ga naar voetnoot(1) Ik wil hier nochtans in het algemeen aanduiden welke inventarissen de Carnegie Institution heeft uitgegeven en hoe zij opgesteld zijn. Het centraal archiefdepot van den Staat in Washington werd beschreven door Dr C.H. Van Tyne en W.G. Leland, Guide to the archives of the Government of the United States in Washington; de archieven van Cuba werden onderzocht door Luis M. Perez, die er in 1907 een Guide over opsteldeGa naar voetnoot(2); William R. Shepherd gaf in hetzelfde jaar zijn inventaris der Spaansche archieven van Simancas, Madrid en SevillaGa naar voetnoot(3); in 1908 verscheen een Guide met betrekking op de archieven van Londen en de bibliotheken | |
[pagina 61]
| |
van Oxford en CambridgeGa naar voetnoot(1); in 1910 gaf J.A. Robertson eene lijst uit der dokumenten, berustend in de Spaansche archieven, die reeds uitgegeven zijn of waarvan afschriften bestaan in de Amerikaansche bibliothekenGa naar voetnoot(2). Dit lijvig boekdeel is bestemd tot het vervolledigen van Shepherd's Guide der Spaansche archieven. 't Zelfde jaar verscheen een inventaris der onuitgegeven dokumenten van Amerikaansche kerkelijke geschiedenis die in de archieven en bibliotheken van 's lands protestantsche kerken en instellingen bewaard blijvenGa naar voetnoot(3): meer dan honderd archiefbewaarplaatsen werden vlijtig door den opsteller, professor W.H. Allison, doorsnuffeld. Op zijne beurt was professor C. Russel Fish met eene zending belast geweest naar Italië. Onderweg miek hij van de gelegenheid gebruik ons de archieven der Jezuieten te Stonyhurst, en de afschriften van Roomsche dokumenten in het Public Record Office van Londen bewaard, alsook de Roomsche afschriften der Bibliothèque nationale te Parijs, te onderzoeken. Alzoo voorbereid, bezocht hij de archieven van Turijn, Venetië, Florence, Rome en Napels en schreef, als uitslag zijner studiereis, dit prachtig werk dat betiteld is: Guide to the materials for American History in Roman and other Italian archives,Ga naar voetnoot(4) een der beste handleidingen die tot hiertoe verschenen aangaande het Vatikaansch archief. Eindelijk het laatste boek dat, bij ons weten, door de Carnegie Institution werd uitgegeven, is de inventaris van David W. Parker, Calendar of Papers in Washington archives relating to the territories of the United States (to 1873). Tot dáár onze inlichtingen over de reeds verschenen inventarissen: talrijke anderen zijn in voorbereiding en de archieven van Canada, Parijs, en de belangrijkste Duitsche archieven zullen op hunne beurt onderzocht en beschreven worden. | |
[pagina 62]
| |
Wat het meest opvallend is in die onderneming der Carnegie Institution is de methode, het vaste en vooraf opgemaakte plan waarmeê er hier te werk gegaan wordt. Het bezoeken der archiefdepots en bibliotheken geschiedt niet omdat de eene of andere professor of geleerde er op uit is een klein vakantiereisje naar den vreemde te ondernemen, maar wel omdat het bezoeken van die plaats, het doorsnuffelen van die bibliotheek, als eene wetenschappelijke noodzakelijkheid in het voorafgemaakt plan van het Department aangeduid staat. En omdat er eenheid van plan bestaat, vindt men ook eenheid van verwezenlijking. Al de hoogervermelde inventarissen zijn op denzelfden leest geschoeid, waarschijnlijk volgens eene handleiding-type die aan de zendelingen der Carnegie Institution wordt meêgedeeld.Ga naar voetnoot(1) Natuurlijk vindt men afwijkingen die door de inrichting der onderzochte archieven en bibliotheken, den tijd waarover de schrijver beschikte, en andere omstandigheden opgedrongen zijn, maar in 't algemeen stelt men het navolgen van een en hetzelfde plan vast in al die Guides en Calendars. Alzoo geven de opstellers gewoonlijk eerst eene beschrijving van den materieelen toestand en de inrichting der onderzochte archieven, doen de verdeeling der dokumenten in afdeelingen kennen, en stippen over 't algemeen aan wat er aangaande de Amerikaansche geschiedenis in te zoeken valt. Volgt dan de opgave der bestaande gedrukte of ongedrukte inventarissen en de aanduiding der tot hiertoe uitgegeven dokumenten. Wij vinden dan de eigenlijke inventaris der oorkonden en bescheiden die de Amerikaansche geschiedenis aanbelangen. Het gebruik van het boek wordt vergemakkelijkt door goed opgestelde registers, iets wat in Amerika nooit vergeten wordt, en wat de Amerikaansche geleerden niet altijd loven kunnen in de Europeesche uitgaven. Opmerkzaam ook is het feit dat velen dier inventarissen opgesteld zijn door hoogeschoolprofessors, die soms maan- | |
[pagina 63]
| |
den lang in den vreemde vertoeven om er de noodige opzoekingen te doen. Die lange afwezigheid hoeft ons niet te verwonderen als wij weten dat in Amerika de hoogeschoolprofessors alle zeven jaar recht hebben op een jaar verlof, en dat ze dit verlof besteden aan studiereizen die het onderwijs en de wetenschap in het algemeen ten goede komen. En dan ook de dollars ontbreken niet, en de macht van het geld is heel goed te bespeuren in die wetenschappelijke ondernemingen, al was het maar om duidelijk te maken hoe de Amerikaansche geleerden binnendringen in sommige Italiaansche archieven, waar anderen niettegenstaande alle aanbeveling eene gesloten deur vonden. De wakkere bestuurder van het Department, Franklin Jameson, deinst ten andere voor geene opoffering achteruit om het gelukken der onderneming te bevorderen. Zoo ondernam hij voor eenige jaren eene reis naar Europa om zelf ter plaatse de opzoekingen voor te bereiden en bijzonderlijk om zich te vergewissen of het Vatikaansch archief geheel en al zou openstaan voor de Amerikaansche navorschers. Die reis bleef niet zonder uitslag, want professor Russell Fish verkreeg te Rome alle gemak om de befaamde en bijna ontoegangbare archieven der Congregatio de Propaganda Fide te onderzoeken. Over dit gedeelte der Roomsche archieven, zoo belangrijk voor de geschiedenis van Amerika, krijgen we dan ook kostbare mededeelingen te lezen in zijnen hoogervermelden Guide. Dr Jameson spaart zich niet de minste moeite om inlichtingen over archieven in te winnen: zoo gebeurde het, tijdens mijn verblijf te Napels in het Farnesiaansch archief, dat ik van hem eenen brief ontving, waarbij hij nadere gegevens begeerde over het belang dier zoo befaamde verzameling voor de geschiedenis van Amerika. Het Department kent heel wel de navorschers die in de verschillende Europeesche archieven werkzaam zijn en ook de schriften door hen uitgegeven. 't Was niet zonder preutschheid dat we professor Russell Fish in zijn Guide van 't Vatikaansch archief hoorden verklaren dat, nevens de Duitschers, de Belgen het beste en het volledigste werk hebben geleverd in 't bestudeeren der nunciatuurberichten van 't Vatikaansch archief.Ga naar voetnoot(1) En de Hooge- | |
[pagina 64]
| |
school van Leuven, aan wier initiatief die werking te danken is - 't is professor Cauchie die het eerst het gedacht vooruitzette - komt hier ook rechtmatige waardeering tegen in dezen volzin van professor Russell Fish: ‘De beste gegevens aangaande de algemeene studievoorwaarden te Rome zijn te vinden in het verslag “De la création d'une école belge á Rome”, door professor Alfred Cauchie der Hoogeschool van Leuven, en in “The Vatican Archives” door professor C.H. Haskins.’ Dit moge volstaan om de werkzaamheid der Carnegie Institution op gebied van bronnenkennis te schetsen. Maar, zooals we 't reeds lieten verstaan, daarbij bepaalt zich de historische werkdadigheid der instelling niet. Onrechtstreeks heeft ze grooten invloed op de historie-genootschappen uitgeoefend. Immers, op het jaarlijksch congres der American Historical Association, in December 1907 te Madison gehouden, werd er een belangrijke redetwist aangegaan ‘on cooperation of State historical Societies in the gathering of materials in foreign archives’. Vele lokale geschiedkundige genootschappen besloten de systematische werking der Carnegie Institution te volgen en in de archieven van Spanje en Frankrijk opzoekingen te ondernemen. Allerlei plannen werden ontworpen en een centraal komiteit gesticht, met ‘clearing-house’ om de onkosten te dekken. Franklin Jameson werd als lid dier kommissie benoemd. Nevens het opmaken van inventarissen om de kennis der oorspronkelijke bronnen zooveel mogelijk te bevorderen, heeft de Carnegie Institution er aan gehouden repertoria samen te stellen behelzende de opgave der reeds verschenen historische studiën en werken. Sedert 1903 werd dan besloten eene periodieke boekenlijst uit te geven, met de opgave der werken, artikels, verslagen over Amerikaansche geschiedenis gedurende 't loopende jaar verschenen. De werken, waarvan sprake, worden er kort en bondig gekenschetst en beoordeeld: Writings of American History and Biography verschijnt sedert 1903. Over het tweede punt van het programma der Carnegie Institution, nl. het uitgeven van dokumenten, zullen we heenstappen; 't zou ons te ver brengen. En we bepalen er | |
[pagina 65]
| |
ons dan ook bij, aan te stippen dat door de miscellaneous operations, waarvan hooger sprake was, moet verstaan worden het uitgeven der American Historical Review, het meêwerken aan Europeesche tijdschriften, zooals de Revue Historique, korrespondeeren aangaande archiefkwesties, het uitgeven van eene lijst van ‘doctoral dissertations’, afschrijven van dokumenten in Amerikaansche en buitenlandsche archieven en bibliotheken, enz. Prachtig en nuttig werk wordt er dus verricht door Jameson en zijne helpers en de werking der Carnegie Institution moet aan de geschiedkundige wetenschap in Amerika ontzaglijke diensten bewijzen: wijs beleid, wel doordacht plan, vruchtbare samenwerking, eenheid in de uitvoering, verstandige helpers en..... de noodige dollars, niets ontbreekt. Voor intellektualiteit en wetenschappelijke ondernemingen is er dus geld te vinden in Amerika. Na de hierbovenstaande bewijzen, weze het mij veroorloofd, alvorens tot een ander punt over te gaan, er nog een op te halen. In 1901 wijdde de Columbia University 27.900 dollars aan het onderhoud der bibliotheek, de Cornell University 23.000; de Harvard University 18.604; de Stanford University 17.000, enz. Jaarlijks ontvangen de Amerikaansche Universiteiten stichtingen waarvan de inkomst van 2 tot 40 millioen dollars beloopt. Onlangs nog gaven de hertog en de hertogin van Arcos aan de Harvard University 20.000 dollars, om het stichten eener reisbeurs voor ‘instructors’ of of graduaten dier Universiteit mogelijk te maken. Die vrijgevigheid is nochtans niet zonder nadeelen, want het gebeurt dat de rijke Mecenaten, als wederkeerige gifte, de buitensporigste rechten opeischen, waarvan ze dan ook zonder aarzelen gebruik maken. In 1901, als ik mij niet bedrieg, werd professor Ross, der hoogeschool van San Francisco, verplicht zijn ontslag te nemen, omdat hij in 't openbaar de Standard Oil Company had aangevallen. Mistress Stanford, die feitelijk ‘rector’ dier Universiteit speelt, kon, na dit voorval, de aanwezigheid van professor Ross niet langer verdragen!
('t Vervolgt). L. Van der Essen. |
|