Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 558]
| |
Wetenschap in het land der ‘Business Men’
| |
[pagina 559]
| |
geweest door zeer welsprekende geleerden, dat kan misschien ook zijn nut hebben. Om 't beoefenen der geschiedenis in een land gemakkelijk te beoordeelen, moet men eerst voor oogen hebben hoe de historische wetenschap als wetenschap bestaat en wat al verschillende werkzaamheden zij veronderstelt. Als wetenschap verdeelt de geschiedenis zich als volgt: 1o Methodeleer; 2o Hulpwetenschappen; 3o Kritiek; 4o Synthesis; 5o Wijsbegeerte der geschiedenis. Dat wil zeggen dat iemand die een volmaakt geschiedkundige wil worden eerst en vooral de methode behoort te kennen volgens dewelke hij wetenschappelijk moet te werk gaan; kent hij de stelregels dier wetenschap, dan staan hem de verscheidene wetenschappen nog aan te leeren die met de eigenlijke geschiedenis in verband zijn. Aldus de zegelkunde, de chronologie of tijdberekening, de oorkondenleer, de aardrijkskunde, de bibliografie of boekenkennis, de schriftkunde of paleografie, de muntkunde of numismatiek, de wapenkunde of heraldiek, enz. Is hij nu genoeg beslagen in al die speciaalvakken, dan kan hij de kritiek, 't is te zeggen 't beoordeelen der echtheid van de dokumenten, aanvatten. Eens de bronnen verzameld en getoetst naar waarde, zal hij overgaan tot het rangschikken der gegevens hem door de bronnen opgeleverd, gegevens die hij zal samenbrengen volgens een door hem opgevat plan. Dat is de synthesis. En wil hij dan eindelijk, in onze dagen van ‘verovering der lucht’, eens hoog vliegen en meêdoen aan 't moeilijk sport dat ‘philosophie de l'histoire’, wijsbegeerte der geschiedenis, heet, op gevaar af zijn vleugels te breken, dat kan hem niemand verbieden. Want er zijn nu menschen die uit de geschiedkundige feiten vaste wetten willen trekken vooraleer 't grootste deel dierzelfde feiten wetenschappelijk vastgesteld en onomstootelijk zeker is. Zóo de verdeeling der geschiedenis als wetenschap, als zelfstandige wetenschap. Als we nu nagegaan hebben wat er in Amerika volbracht is geworden op 't gebied van methodeleer, hulpwetenschappen, kritiek, synthesis en wijsbegeerte der geschiedenis, dan mogen we zeggen een volledig beeld voorgehouden te hebben van 't beoefenen der historie in 't land der ‘business men’. | |
[pagina 560]
| |
Nochtans, dat mag hier van ons niet verwacht worden. We hebben het inzicht niet hier een volledige studie neer te schrijven, alleen eenige gedachten meê te deelen over die punten die we persoonlijk bestudeerd hebben. Meer niet. Ook gaan we deze bijdrage niet verdeelen volgens de verschillende afdeelingen der geschiedkundige wetenschap, en spreken eerst over methode, dan over kritiek, enz. We zullen dat alles te zamen beschouwen onder twee hoofdverdeelingen: 1. Wat de Amerikanen zelf zeggen; 2. Het beoefenen der geschiedenis nagegaan in hunne werking. En voor het tweede punt zullen we in bijzonderheden treden over de Carnegie Institution van Washington, de amerikaansche vereenigingen voor geschiedenis, gegroepeerd in de American Historical Association, de belangrijkste historische tijdschriften, de congressen voor geschiedenis, om te eindigen met de groote onderneming der Catholic Encyclopedia van New-York. Zonder dralen gaan we over tot het eerste punt. | |
I
| |
[pagina 561]
| |
geworden, in hoeverre hebben wij ze gerangschikt tot benuttiging door onze studeerenden? Hoeverre staan wij met het uitgeven van dokumenten? Welke is de hoeveelheid en de waarde onzer historische monografies of bijzondere studies? Welk is het verstandelijk peil der schrijvers? Hoe staat het met uitgeven van historische studies van hooger gehalte, gekenmerkt door letterkundige hoedanigheden of inspanning tot generalizeeren? Hoe diep is het amerikaansch brein in opzicht van theoretisch of wijsgeerig beschouwen der geschiedenis? In hoeverre hebben onze werkers ingezien en benuttigd den vooruitgang der andere wetenschappen die met de geschiedenis min of meer in betrekking staan? Wat zijn de doeleinden, natuur en uitslagen van 't historisch onderwijs in al zijne graden? In onze hoogescholen, hoe ver staat het met de historische opzoekingen? Hoe kwijten zich onze geschiedkundige genootschappen en tijdschriften van hunne taak? Welk is 't karakter der boeken van historie die meest 't publiek boeien? Wat soort geschiedenis is er te vinden in de goedkoope tijdschriften en in de dagbladen ‘die nu meestendeels de eenige lektuur vormen van den Amerikaan (which now constitute almost the sole reading-matter of American mankind)?’ 'n Klaar overzicht: Franklin Jameson kent zijn vak. Maar hij ook beperkt zich met eenige punten aan te raken. Op alle vragen antwoorden kon hij niet. En daar hij aan 't hoofd staat van de machtige inrichting der historische afdeeling der Carnegie Institution, spreekt hij met voorliefde over 't beoefenen der geschiedenis door kollektieve inrichtingen, en laat ter zijde de invidueele werkzaamheid van den eenen of anderen geschiedschrijver. Of, zooals hij het zoo ‘modern’ zegt: ‘We can apply the pedometer and the stop-watch to Pegasus in harness much more easily than to Pegasus in spontaneous aviation.’ Er wordt dan hoofdzakelijk gesproken over de werking van het staatsbeheer, van de genootschappen, van de tijdschriften, van de hoogescholen en kollege's en van alle samenwerkende inrichtingen op gebied van geschiedenis. | |
1. De Staat.1. De Staat. - Verstandige demokratische goevernementen - we zijn immers in Amerika - toonen gewoonlijk | |
[pagina 562]
| |
meer neiging tot ondersteunen van gemeenzame ondernemingen dan tot bijstaan van eenzame werkers. Vóór zeventig jaren, zegt Jameson, bracht ons federaal beheer beter historisch werk voort, ten tijde der uitgaaf der American state papers dan nu. Maar nergens vindt men een beheer dat zoo 'n massa gegevens meêdeelt over groote gebeurtenissen en zoo vrijelijk boeken op de markt brengt als 't Amerikaansche bij 't uitgeven der 128 boekdeelen der Official Records of the War of Rebellion. Systematisch plan voor 't geheel ontbreekt echter. En dat kenschetst ook al de historische uitgaven van den Staat. Franklin Jameson stelde niet lang geleden aan 't nationaal Kongres een algemeen plan van werking voor: 't werd goed onthaald, maar of er tot hiertoe iets van voortgekomen is, betwijfelen we sterk. En 't is dan ook niet te verwonderen dat de historische uitgaven door den amerikaanschen staat ondernomen verre ten achter staan bij die van kleine landen als België, Nederland, Zwitserland en Denemarken. Jameson bekent het zonder omweg. Tot dáár voor het federaal beheer. Wat nu gezegd over de werking der bondstaten op historisch gebied? Velen der laatst aangesloten bondstaten, in 't Westen en in 't Zuiden der Unie, brengen voortreffelijk werk voort, dat niet moet onderdoen voor de werking van menige europeesche landen van zelfden rang. Alzoo de staten van Wisconsin, Iowa, Illinois, North Carolina, Virginia staan hier voorop. En wel omdat zij 't beheer der historische uitgaven hebben in handen gegeven aan menschen die er iets van kennen, met open geest en wilskracht. De andere, oude bondstaten van 't Noord-Oosten volgen nog altijd den ouden slenter aangaande historische uitgaven. Massachusetts toonde alzoo voor zijne geschiedenis en zijne rijke archieven de grootste onverschilligheid. Ze kennen hier niet de door den Staat ondersteunde historische Society van Wisconsin, of de staatskommissie voor geschiedenis van North Carolina en Mississippi. Veel belovend is dus, in 't geheel genomen, de werking van den Staat op historisch gebied niet. Gaat het elders beter? | |
2. Historische genootschappen.2. Historische genootschappen. - Die brengen beter werk | |
[pagina 563]
| |
voort, vooral in de laatste vijf-en-twintig jaren. Er zijn er wel meer dan tweehonderd, d.w.z. meer dan in Engeland en even zooveel dan in Frankrijk en Duitschland. Dit feit bewijst op zichzelf dat er in Amerika tamelijk veel menschen gevonden worden die iets over hebben voor intellektualiteit en dat de vleesch-opleggers van Chicago niet alleen het beste deel der bevolking uitmaken. In Pennsylvania alleen zijn er immers meer dan tien duizend leden van historische genootschappen. En dollars bezitten ze met de macht, iets wat in ons intellektueele België niet altijd het geval is. Hunne gebouwen vertegenwoordigen twee millioen dollars, hunne bibliotheken meer dan een millioen. En 't wetenschappelijk werk? Ze drukken zelden studiën door hunne leden voorbereid en zijn er meer op uit dokumenten, geschiedkundige bouwstoffen te publiceeren. De wetenschappelijk beslagen leden worden meer en meer talrijk en de liefhebbers verdwijnen allengs. In 't Oosten der Unie is de geest minder veelomvattend, in 't Westen beoefent men de plaatselijke geschiedenis niet in enge opvatting, maar in verband met de algemeene nationale geschiedenis. In België is het altijd eene kwaal der historische genootschappen geweest den middeneeuwschen ‘esprit de clocher’ te beoefenen en den tijd te verbeuzelen aan al te plaatselijke kleinigheden. In 't Oosten der Unie ziet men niet anders dan de eerste reizen, de Indianen, de veldslagen der omwenteling, de eeuwige ‘biographies’ van afgestorvene medeleden: geen blik gunt men aan de geschiedenis der andere staten en 't verband der lokale geschiedenis met de algemeene. Jameson wist niet te spreken van onderzoekingen door de leden der oostelijke genootschappen gedaan in de rijke archieven en bibliotheken van Washington. Sedert de laatste vijf-en-twintig jaren is er nochtans veel vooruitgang te bespeuren op 't gebied der historische kritiek. Vroeger was 't het genre der ‘grande histoire’, nog te letterkundig opgevat, dat men beoefende. De Amerikanen Prescott en Motley waren volgelingen van Thierry en Mignet, Bancroft was een discipel van den Duitscher Heeren. De tegenwoordige generatie heeft verstaan dat Ranke haar voorbeeld is: 't kritizeeren der | |
[pagina 564]
| |
geschiedkundige bronnen is nu de hoofdtaak geworden. De historische genootschappen hebben het begrepen: juist weergeven van den tekst, zorg bij de nota's, aandacht verleend aan de bibliografische opgaven, goede registers, ziedaar, volgens Jameson, wat de tegenwoordige uitgaven der historische genootschappen kenmerkt. Nevens die lokale vereenigingen tot beoefenen der geschiedenis, zijn er breeder opgevatte, nationale genootschappen ontstaan. Alzoo de American Historical Association, gesticht in 1884, die door Jameson genoemd wordt ‘the largest, and presumably the most useful, historical Society in the world’. Daar nevens staan de American Jewish Historical Society en de Catholic Historical Society. Doch meer daarover later. Stippen wij hier aan dat de protestant Jameson zonder aarzelen verklaart dat deze twee laatste, meer confessioneele genootschappen, degelijker werk hebben voortgebracht dan de historische genootschappen der protestanten. Ze hebben bijzonder de aandacht gevestigd op de kerkelijke geschiedenis van Amerika, die daar veel te veel verwaarloosd is. En als praktisch Amerikaan besluit Jameson zijne beoordeeling der historische genootschappen met de bestatiging: ‘'t Is spijtig dat in zoo 'n rijk land er niet meer “amateurs” gevonden worden, bereid om wel te doen aan deze genootschappen, zooals het in andere landen gebeurt.’ We hebben reeds gesproken over de werking van den Staat en van de historische genootschappen. Nu een kijkje op: | |
3. De historische tijdschriften.3. De historische tijdschriften. - Al wat er te zeggen valt over de geschiedkundige genootschappen is toepasselijk op de historische tijdschriften. Meestendeels zijn ze immers 't orgaan der genootschappen en staan op denzelfden trap als deze. Als type en als beste tijdschrift kan gelden de American Historical Review, uitgegeven door een komiteit waarvan Franklin Jameson deel uitmaakt, en eene ‘review’ waarop hij terecht fier mag zijn. In dit tijdschrift kan men 't beste waarnemen hoeverre 't staat met de geschiedkundige wetenschap in Amerika. Ik doorblader regelmatig dit tijdschrift en 't mag gezegd dat het op eersten rang kan | |
[pagina 565]
| |
geplaatst worden nevens de beste europeesche Revues of Zeitschriften voor geschiedenis. De American Historical Review behelst, zooals alle degelijke tijdschriften, artikels, ('t zij historische studiën, 't zij uitgaaf van dokumenten), boekenrecensies, en een kronijk der geschiedkundige nieuwsjes en mededeelingen. Alleen de bibliografie, of regelmatig meêgedeelde lijst der studies en nieuwverschenen boeken over de geschiedenis van Amerika, ontbreekt nog. De artikels zijn degelijk als inhoud, met zorg aangeteekend. Somtijds vindt men er bijdragen van gekende europeesche historici: b.v. artikels van hoogl. Pijper, van Leiden, over de geschiedenis der biecht en de houding der Kerk tegenover de slavernij in de middeleeuwen - onpartijdigheid was hier nochtans niet de eerste hoedanigheid van Pijper - en onlangs eene bijdrage van hoogl. Hubert Van Houtte, van Gent, over handelsonderhandelingen tusschen Osstenrijk en de Vereenigde Staten in 1783-1786.Ga naar voetnoot(1) De boekenrecensies zijn ernstig, diep doordringend in den grond der zaken, en hoffelijk. De kronijk deelt belangrijk nieuws mede over den vooruitgang der geschiedkundige wetenschap in Europa en Amerika. Voor Amerika bijzonder is zij eene te waardeeren bron om 't beoefenen der geschiedenis aldaar te bestudeeren. 't Is belang wekkend te hooren wat vader Jameson over z'n kind denkt. ‘De hoofdartikels mogen, zegt hij, volgens mij voordeelig vergeleken worden met die der beste europeesche tijdschriften. De boekenrecensies zijn minder waard. En waarom? Eerst en vooral ontbreken ons de specialisten om de ons toegezonden boeken met kennis van zaken te bespreken. Dan, vele onderwerpen der europeesche geschiedenis zijn ons, Amerikanen, te weinig bekend, deels omdat wij te weinig de europeesche archieven en bibliotheken doorsnuffeld hebben. Eindelijk, wij zijn te vriendelijk - dat is ons karakter - en als wij meer streng waren - zonder daarom de Duitschers na te volgen - in ons kritizeeren, wij zouden er wetenschappelijk bij winnen.’ | |
[pagina 566]
| |
Jameson kent het Gnôthi seauton, ‘leer U zelven kennen’ der Grieken, en met zoo 'n princiepen moet de redaktie van een tijdschrift noodzakelijk vooruitgang maken en ‘excelsior’ als leuze aannemen. | |
4. De hoogescholen.4. De hoogescholen. - Als wij hooren spreken van University in Amerika, rijst er aanstonds in onzen geest een beeld op van prachtige gebouwen, volledige hoogescholen met regelmatige inrichting en al de fakulteiten. Dat is doorgaans verkeerd, niet voor de gebouwen, maar... voor de wetenschappelijke inrichting. Velen dier ‘Universities’ tellen ‘studenten’ van 10 of 12 jaar: zij geven ook het middelbaar onderwijs, en zijn soms uitgebreide kollege's, die er een hooger instituut op nahouden, dat alsdan den titel University aan de gansche inrichting schenkt. Natuurlijk dat er ook vele werkelijke hoogescholen bestaan en men hoeft maar het jaarboek Minerva open te slaan om die universities te tellen. Over de werking der hoogescholen op geschiedkundig gebied kan men moeilijk een gevoel van ontgoocheling onderdrukken. Toen vóór dertig jaren, zegt Jameson, de John Hopkins University hare werking begon, dacht men stellig dat een der eerste plichten van een historie-leeraar bestond in historische boeken op geregelde tijdstippen uit te geven, en dat de jonge man, dien hij zou voorbereiden tot het publiceeren eener doktorsthesis, de voorlooper zou zijn van een lange reeks historici, die ook boeken zouden op de markt brengen. 't Is er, helaas! niet van gekomen. Meer dan de helft onzer hoogleeraren brengen niemendal voort, en de andere helft laat weinig van zich hooren. De doctorsthesis is ook, negen keeren op tien, de eenige en laatste studie die de student of nieuwbakken doctor voortbrengt. Er schijnt weinig aan te veranderen voor 't oogenblik. 't Zou belangwekkend zijn dien toestand te vergelijken met de werking onzer belgische hoogescholen, maar ik en heb daar den noodigen geestestoestand niet voor en er is niets gevaarlijker dan z'n vinger tusschen schors en boom steken. In 't algemeen weze gezegd dat het bij ons veel beter gaat, en dat gewoonlijk de jonge doctors zich niet te slapen leggen bij de eerste lauweren hunner thesis, vooral degenen die, niet opgeslorpt door de veelvuldige bedrijvig- | |
[pagina 567]
| |
heid van een atheneum, als archivaris met liefde hun vak bestudeeren. | |
5. De samenwerking in 't beoefenen der geschiedenis door bijzonderen.5. De samenwerking in 't beoefenen der geschiedenis door bijzonderen. - Er is hier sprake van historische werken die gemeenschappelijk door vele samenwerkers worden geschreven en uitgegeven. Hoe vruchtbaar zoo 'n samenwerking is, zegt Jameson, hebben Spanje, Frankrijk, Engeland, Duitschland, Nederland, Denemarken en Mexiko bewezen. Hij had er gerust België kunnen bijvoegen. In onzen tijd van ‘specialisatie’ zijn de voordeelen van zoo 'n samenwerking gemakkelijk te schatten. Wat de eene minder kent in 't bewerken van 't onderwerp, wordt door den andere geschreven en 't gebrek der eenzijdigheid verdwijnt meestendeels in die ondernemingen. Bijzonder bij 't uitgeven van technische of voorbereidende werken, zooals opstellen van handschriftenkatalogen, publiceeren van archiefinventarissen, uitgeven van historische dokumenten, is samenwerking een waarborg voor bijval en gelukken. ‘We zijn, zegt Jameson, een volk dat opmerkelijk geneigd is tot samenwerken. Onze bibliothekarissen, onze geleerden, onze leeraars hebben veel bijval gewonnen door samenwerking. De meest voorbeeldige historische genootschappen der westelijke staten hebben het bewezen door al de krachten te verzamelen tot een gemeenschappelijk uitgeven van een inventaris der Fransche archieven, wier dokumenten de Mississipi-vallei aanbelangen.’ Eén genootschap alleen kon dat niet aandurven, allen te zamen brengen zij degelijk werk voort. In de belgische historische genootschappen ontbreekt, helaas! die geest van samenwerking. Ieder ziet maar zijn eigen kerktoren, zijn eigen stadhuis, zijn eigen straten, zijn eigen helden, zijn eigen wallen, zijn eigen geschiedenis met een woord. Is 't nog de middeneeuwsche gemeentegeest die voortwoekert? En als er dan gelegenheid gegeven wordt aan die plaatselijke genootschappen eens samen te werken op een algemeen Kongres der Fédération historique et archéologique de Belgique - zoo iets als de American Historical Association, - in plaats van algemeene belangwekkende vraagstukken te behandelen, ziet men de leden heel dikwijls hunne aandacht wijden aan de geschiedenis der stad waar | |
[pagina 568]
| |
men vergadert, of aan de geschiedenis der streek die ze vertegenwoordigen. Waarom dan bijeenkomen? Om te eten en te drinken en 's avonds vuurwerk of algemeene verlichting aan te staren? Doch basta! 'k heb al te veel gezegd. We kunnen dus op dat gebied van de Amerikanen veel leeren en in alle geval instemmen met de besluiten waarmee Jameson zijn overzicht eindigt: ‘De schets die ik u getoond heb is niet altijd opbeurend. Maar 'k houd het met bisschop Buttler die zei: “De zaken zijn zooals zij zijn; en de gevolgen ervan zullen zijn wat zij zullen zijn. Waarom zouden wij ons dan overgeven aan zelfbegoocheling?” 'k Zie hier geen reden om optimist of pessimist te zijn, en vind het verstandiger te zijn “meliorist”, al peinzend dat er verbetering mogelijk is en dat ieder 't zijne zal doen om te verbeteren.’ Na Jameson, geeft John Bach Mc Master zijne schets aangaande den toestand der geschiedkundige wetenschap in Amerika. Voor hem geldt het bijzonder een chronologisch overzicht der verschenen werken, sedert den amerikaanschen vrijheidsoorlog. De titels dier werken opgeven en naschrijven ware hier nutteloos en vervelend werk, en dan, 't is de geschiedenis der historiografie in Amerika. Dát beoogen we niet. Daarom gaan we over tot de verhandeling van den derden schrijver der brochuur, Edward Channing. Deze vat zijn onderwerp meer theoretisch op: hij leert ons wat er van eenen historicus verwacht wordt op wetenschappelijk gebied. Dát is nu heel belangwekkend. Weten we welke vereischten een Amerikaan stelt voor het wetenschappelijk beoefenen der geschiedenis, dan begrijpen we ook gemakkelijker wat er te laken en wat er te prijzen valt op dit gebied in het land der ‘business men’. Geschiedenis, zegt Channing, is eene manier van denken en uitdrukken. Historie schrijven is de toepassing der historische methode op de uitdrukking door pen en inkt. Historisch werk verdeelt zich in menige vormen van werkzaamheid. Drie hoofdgroepeeringen: 1o historische bronnen verzamelen en uitgeven; 2o bewerken van eene massa bouwstoffen of specifieke onderwerpen; 3o historie schrijven. De twee eerste groepen veronderstellen ‘stielwerk’ (craftsmanship), de derde veronderstelt ‘kunst’. | |
[pagina 569]
| |
't Is noodig voor 't onderwijs der komende geslachten dokumenten te vergaderen in archiefdepots, en ze verbruikelijk te maken door het drukken van lijsten of inventarissen die ze kenbaar maken. 't Is de eerste werking der historie: bouwstoffen doen kennen, en als praktisch Amerikaan wijst Channing op den dienst die de fotografie of lichtdruk bewijzen kan. De tweede soort historische werken is vertegenwoordigd door ‘reports’ (bewerkingen), thesissen en doctorale dissertatiën. Op jolige wijze spreekt Channing van die duizenden jongelieden die ‘uittreksels en aftreksels maken van oorspronkelijke bronnen, ze onder geschikte hoofdingen rangschikken, en ze in twintig-eeuwsch engelsch vertalen, zooals dat gewoonlijk gaat in Amerika’. En nijdig voegt steller erbij: ‘Gegeven een behoorlijke hoeveelheid bouwstoffen en voldoende tijd, moet hij wel een ellendig man zijn, die geene monografie of bijzondere studie kan voortbrengen, of eene reeks boeken van dit slach.’ Als leider van doctorsthesissen, als vormer van doctors in geschiedenis, stelt Channing vast dat het plaatsjeszoeken de hoofdzaak is voor velen. ‘Laat hen de hoogeschool verlaten, zegt hij, laat hen den professionneelen spoorslag verliezen of leeraar en bibliothekaris worden, alle oorspronkelijk werk houdt op. Ze brengen niets meer voort. 't Is de meest hartverlammende bestatiging waar de hoogeschoolleeraars in geschiedenis vóór staan.’ Na over de utilitaristen en de ‘stielmannen’ gesproken te hebben, komt Channing aan de historici, de geschiedschrijvers. Hij tracht nu aan te duiden wat al kennis en al gaven een ware ‘historian’ bezitten moet.
L. Van der Essen. ('t Vervolgt). |
|