Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912

[p. t.o. 517]

[Nummer 6]

Edouard Huberti

[p. 517]

Edouard Huberti
1818-1880

Hoe verscheiden, hoe afgewisseld is het werk Gods! Niet alleen in de eindelooze verscheidenheid en afwisseling van de stoffelijke schepping, in het verschil van bloem tot bloem, van boom tot boom, van beest tot beest, maar nog meer, maar vooral in de verscheidenheid der zielenwereld, die dan hare terugstraling vindt in de kunstwereld. Want, niet genoeg kan men het zeggen, heel de beteekenis van het kunstvoorwerp ligt in de ziel die het opvatte en voortbracht, in 't gevoel dat geboeid leeft in den schoonheidsvorm. Uit de oneindige verscheidenheid van inborst spruit dan de verscheidenheid der kunstuiting: genie, talent, eenvoudige gaaf van poëzie.

Edouard Huberti, van wiens werken eene tentoonstelling onlangs te Brussel werd gehouden - 28 Maart-14 April - behoorde niet tot de schitterende schilders en vond nooit ingang bij het groot publiek. Daarvoor was zijne natuur te intiem, te schuchter, ja van eene te delicate dichterlijkheid. Bijna vrouwelijk was hij in zijne uiterst fijn-vezelige, lichtgeraakte gevoeligheid. Teruggetrokken van aard, voluit oprecht en bescheiden, vriend van eenzaamheid en stilzwijgen, van eene melancholische neiging die aan ziekelijkheid grensde (en die ook ziekelijkheid ten gronde had) zocht hij de poëzie op in het innige en nederige. En hoe wist hij ze daar te treffen! Wat al parels van gemoedsaandoening, stemmingsuiting schiep hij in de beide kunsten welke hij beoefende. Want vooraleer landschapschilder te worden, zooals zijn vurig verlangen het vergde, had hij zich reeds verdienstelijk gemaakt als zanger - zijne diepe basstem was zoo fulpzacht als de blik zijner zwarte oogen - en als toondichter; en hij moest afbreken met een afgebaand verleden om deze besliste neiging in te volgen. Ook, wat zijne doeken thans verraden, dat schuilde reeds in de liederen die hij vroeger dichtte, en die, omgeurd met een wasem van poëzie, als

[p. 518]

bloemekens ontloken, uit een hart zoo warm als dat eener vrouw, zoo rein als dat eens kinds.

Zouden die melodieën, fijn, dichterlijk, delicaat gelijk de landschappen, ook niet uit de vergetelheid te redden zijn, zooals men het voor de geschilderde paneelen zocht te doen? Niet meer dan deze laatste bij de liefhebbers van lawaaierige kleuren en rumoerige kunst, zullen zij ingang vinden bij ultra-modernen; maar wie weet of hunne noot van innige melancholie en vriendelijke mijmering niet in de ooren zal klinken van de een of de andere verwante ziel, en uit een bevriend hart een zoeten traan lokken bij eene innige bede? Meer zou Edouard Huberti niet hebben gevraagd.

Een dichter in kleur en klank was dan dit bevoorrecht gemoed, maar een dichter van zeer zeldzame geaardheid. Niet genoeg kan ik er op drukken dat zijne kunst veel meer van het vrouwelijke en kinderlijke had dan van het mannelijke; en, zoek ik in de kunstwereld rond naar eene verwante figuur, dan ontwaar ik enkel die van dien anderen kinderdichter, van dit ander kinderlijk gemoed: Andersen.

Als Andersen was hij vroom, oprecht, argeloos. Als bij Andersen, was zijne overgevoeligheid eene bron van folterende zielemartelie. Als Andersen ook wist hij de poëzie te ontdekken in de nietigste voorwerpen en was hem de natuur een tempel vol sprekende beelden en roerende ingeving.

Wat hij er zocht, dat was een wegelken weg kronkelend tusschen mos of geboomte, de eentonige heide met hare vlakte van wit zand of hare sluimerende vennen, een droomerig vergezicht van weiden of moerassen, het treurend avondrood waarin enkele vogelen zwinden, blanke berkskens rillend in de grijze lucht - de poëzie, in een woord, onder hare schuchterste, meest terugtrekkende verschijning.

Waarom zou ik het verzwijgen dat mijne eerste verzen onmiddellijken weerklank vonden in zijn gul gemoed en dat, jong meisje als ik toen was en hij witgehaarde grijsaard, wij eenparig voelden voor de schoonheid der natuur? Ik bewaar met heilige vereering een zijner landschapsstudiën, waarop ik mijn stukje ‘Poëzie’ dichtte, 't welk hij op verrukkelijke muziek bracht.⁽¹⁾

(1) Dit lied geef ik als bijlage.

[p. 519]

Vraagt men nu welke de hoofdsnaren waren dezer dichterlijkheid, dan antwoord ik: innigheid en droefgeestigheid.

De innigheid bleek reeds uit wat ik zeide over de keus zijner onderwerpen; wat de droefgeestigheid betreft, die was de vrucht van een ziekelijk temperament, van de eigen dichtergave, en ook van den zieletoestand des tijds. Want Edouard Huberti, zoowel als zijn volle neef mijn vader, zoowel als zijn speelgenoote Constance Teichmann, behoorde tot de romantische periode. En indien deze periode in blijvende schoonheid zal voortbloeien in de geschiedenis van kunst en letterkunde, dan zal zij het voornamelijk te danken hebben aan haar melancholie-gevoel. Is het overigens niet een open vraag of dichterlijkheid wel kan bestaan zonder droefgeestigheid? Al wat ons op aarde verrukt, wekt onwillekeurig weemoed en vrees op over het kortstondige van zijn bestaan, het vluchtige zijner verschijning; broos zijn vreugd en begeerte; de schoonheid ontglipt in 't ontluiken zelf, en zuchtend roept de mensch uit met den meestgevierden dichter der eigen romantische school:

Dés qu'il possède un bien, le sort le lui retire;
Rien ne lui fut donné dans ses rapides jours,
Pour qu'il s'en puisse faire une demeure et dire:
C'est ici ma maison, mon champ et mes amours!

Edouard Huberti dweepte met de groote dichters van zijnen tijd. Hunne verzen nam hij bij voorkeur tot tekst zijner melodieën, en zeker sprak hem meest hunne melancholie aan; maar waar deze bij de schrijvers soms tot bombast of gezochtheid oversloeg, bleef zij bij den artist alleroprechtst en gevoeld: de adem zijner ziel, de zucht der onsterfelijke ziel naar oneindigheid en blijvend geluk.

Die innige droefgeestigheid valt niet moeilijk te ontdekken in de paneelen welke de schilder achterliet: hier zijn het de stille, breede lijnen onzer Kempen - Edouard Huberti hield vooral van de heide, waarschijnlijk om haar ernstig, melancholisch karakter; van wijde horizonten, eentonige vlakten; de bergstreek strookte niet met zijnen

[p. 520]

aard - een sluimerend moeras, met troebel water en rosgeschroeid heikruid; een of twee kromgegroeide of scheefgewaaide sparren staan eenzaam en ongelukkig aan den eenen kant. Of wel is het enkel een duin van wit zand, hel afstekend tegen een dreigend-zwarten hemel.

Wat hem ook bijzonder bekoorde was de strenge sneeuw, de sneeuw die zijne muziek vroeger bezongen had:

Voici la neige: adieu! vertes campagnes,
Bleus horizons..........

nu eens als een donzig-wit tapijt uitgestrekt over de ingesluimerde natuur, de lijkwade van 't zomerschoon, schitterend-wit tegen donkergrijze lucht, met eenige krassende raven; dan weer licht- en karbonkelen-kaatsend uit een onbewolkt blauw lazuur. Ook de fijnste effekten van den rijm wist hij te boeien, vooraleer de opkomende stralen hem van de takken weggesmolten hadden, want onvermoeid betrachtte en bestudeerde hij de natuur in al haar schakeeringen van licht en donker, van morgen en avond, van lente of herfst. En met welke eerbiedige vereering! Altijd met het oog van den dichter en den kunstenaar, tuk op hare innigste geheimen. Daardoor vernieuwde hij gedurig zijne kunst. Nooit verviel hij in procédé, maar ieder werk was een kunstwerk, een zucht zijner ziel, een aandoening zijns harten, iets dat hij gevoeld en gedacht had.

Het water lokte hem onweerstaanbaar aan, omdat het voldeed aan zijne neiging tot grootschheid en eenvoudigheid. Daar nevens eenige knotwilgen, of de stille wieken van een molen. Zijne waterverven waren, in dien trant, weergaloos; zoo licht was zijn toets, zoo doorschijnend zijn kleur. En onder die aquarellen zijn de laatste die hij vervaardigde, toen de ziekte hem reeds aangetast had, en de melancholie die hem altijd eigen was geweest in ongeneesbare droefgeestigheid was overgeslagen, van zulke nijpende forsigheid, van zulk sombere macht, dat zij als echte meesterstukken kunnen bestempeld worden.

In de laatste jaren ook was hij ineens bloemenschilder geworden, maar een bloemenschilder even eigenaardig en dichterlijk als hij voor het landschap was. En ook in die bloemenwereld wist hij zijn melancholiegevoel uiting te

[p. t.o. 520]

[p. t.o. 521]

[p. 521]

geven. Ik bezit een dezer paneelen: een tenger, fijngehalsd glas, op groen laken gesteld; daarin eene witte roos, met den stengel eener uitgebloeide zuster van boven uitstekend. Onbeschrijflijk is 't effekt van verlatenheid, van treurig-zijn van 't geheel. Heel de ziel van den schilder is in dat doek, die ziel zoo fijn-voelend, zoo kiesch-hongerend naar geluk en schoonheidverzadiging, zoo eerlijk-eenvoudig en vroomkinderlijk.

Doch wat kan beter het gemoed eens kunstenaars vertolken dan zijn eigen werk of zijn eigen woord? Nevens de doeken die te Brussel ten toon hingen, zou ik dan een ander rij tafereelen willen ophangen, ontleend aan de kostbare brieven die ik van den overleden schilder bezit.

Deze zullen ook ophelderen den effen levensloop, het innerlijke gemoedsleven van den artist.

Op Oud-jaar-avond 1870 schrijft hij: ‘...je me suis remis au travail. J'ai commencé une aquarelle de petite dimension qui viendra, je pense. C'est un petit coin de bois par un ciel gris, des arbres dépouillés; le tout est simple, triste et mélancolique. La nature est si belle maintenant, que je me sens sous l'impression de mes dernières études.

En écrivant, je remue les paperasses de ma table; un petit papier me tombe sous la main. Ce sont quelques réflexions à propos de peinture. Je te les envoie, tu me diras ce que tu en penses. Les voici:

“On a fait tant de dissertations sur les qualités que doit posséder le paysagiste, que nous n'en abuserons pas. Disons seulement que l'artiste doit être simple, vrai, naïf; qu'il doit posséder l'instinct, l'ame, le sentiment, sans lesquels une oeuvre d'art est privée de grandeur et de beauté.

La nature a deux faces; l'une toute positive, qui nous montre la facture matérielle de l'oeuvre dans les dispositions et les embranchements des arbres, dans la différence des terrains, dans la forme de chaque détail.

L'autre intelligente, nous initie au contraire dans la poésie, dans l'idéal de l'univers. Cette poésie c'est l'air, c'est la profondeur, c'est la physionomie, c'est l'effet; c'est par dessus tout quelque chose qui ne s'explique pas et qui fait un artiste au lieu d'un imitateur servile.”

[p. 522]

Tu approuveras, j'en suis certain, la conclusion de ce petit opuscule. Il est conforme à la thèse que nous avons émise si souvent à propos d'art, à savoir que le but n'est pas l'imitation servile de la nature. Si l'imitation était le but, le premier venu pourrait toujours avec de l'étude arriver à devenir l'égal d'un grand artiste. Or cela est impossible. C'est ce qui nous démontre que l'art a quelque chose de plus élevé que la nature, puisque cette dernière nous sert de prétexte pour exprimer. La nature interprétée parle, impressionne...’

Heel zijn idealistische natuur, zijn idealizeerende kunst zijn in deze woorden.

In den volgenden brief zoekt hij mij te bekeeren tot zijne bewondering voor den door hem zoo innig geliefden Corot: ‘...Cette petite notice est venue à propos pour me donner l'occasion de te parler de Corot mon peintre favori... Il me semble... que tu dois pouvoir comprendre, apprécier cette peinture qui au premier abord semble indéchiffrable et qui par là laisse passer inaperçu le côté senti, antimatériel que l'on trouve toujours dans cet aimable peintre. Il aime la nature tendrement et communique avec elle par son côté aimable. La facture que tant d'autres s'évertuent à reproduire reste muette et sans importance pour cet homme essentiellement rêveur et antimatérialiste. Je sais ce que tu vas me répondre. Tu diras: L'inimitable Ruysdael impressionne aussi; son tableau du musée⁽¹⁾ attire; il a du caractère, la poésie y abonde, la vérité du coloris est incontestable. Ses arbres sont dessinés, j'y vois les branches distinctement, je les suis sans peine, sans fatigue; ses lointains accusent des formes précises, - ses terrasses également; son chemin piétiné, creusé par le sillon nous paraît tel qu'on le voit, enfin je puis tout analyser, et cette analyse ne nuit pas à l'ensemble... A ce langage, je réponds: Ce que tu dis du maître hollandais est assurément juste, bien observé. Seulement il me semble qu'il ne faut pas juger par comparaison; il n'y a pas qu'une

(1) Er is hier spraak van het schilderij van Ruysdael in 't museum te Antwerpen. Wij gingen dikwijls samen naar 't museum.

[p. 523]

seule manière de comprendre; le mode d'expression est subordonné au caractère de chacun. Corot dont le tempérament est tout différent, doit évidemment produire des oeuvres différentes. Je répète qu'il prend la nature dans son côté fin, poétique et souvent indécis, car la nature est parfois indécise. Ses tableaux sont des seconds plans, vus à une grande distance; son oeil est conformé autrement que celui de Ruysdael; son choix diffère du sien, il affectionne certains effets, traduit la nature mais ne la copie jamais. Ses tableaux attirent, ils sont tendres, vaporeux, et toujours distingués. Ses arbres semblent vouloir s'èlever vers le ciel...’

Hoe trouw teekent Huberti zijne eigen natuur, zijn eigen talent, met Corot's kunst af te teekenen! Al wat hij van den Franschen meester zegt, is op hem zelven toepasselijk, met dit verschil dat de Brusselsche schilder echt Vlaamsch bleef door de innigheid van zijn gevoel, door het gewetensvol zich toeleggen op alles, tot het nietigste toe, waar te nemen van de geheimen der natuur; door de uiterste oprechtheid in het weergeven, den meest kinderlijken eerbied voor de schoonheid der schepping. De poëzie bij Corot is heel en al interpretatie, een wasem gespreid over het landschap; bij Huberti stijgt de poëzie als van zelf uit den grond van zijn geboortestreek, ademt uit de tengere boomen, uit de lommerig-wuivende takken of uit den barren heide-bodem. Meer eenvoud bij den Vlaamschen schilder; is er iets kunstmatig-verfijnd bij den Franschen meester? - Men ziet dat op veertig jaren tijd ik nog niet gansch tot overtuiging ben gekomen, maar meer en meer heb ik mij ingeleefd in de kunst uit eigen bodem. Intusschen is de bewondering van de uitgelezen kunstenaarsziel voor haar grooten broeder typisch voor de eigene grootheid.

Deze behoefte om in gedurigen omgang met den buiten te leven, uit de schilder in een anderen brief van denzelfden winter (16 Februari 1871): ‘....Me voilà rentré au bercail, installé dans mon atelier.... Jusqu'à présent je ne me sens aucune disposition au travail; les murs de ma chambrette, quoique garnis, ne m'inspirent guères. J'espère reprendre insensiblement mes anciennes habitudes, oubliées facilement par le plaisir que j'ai eu de m'être trouvé si longtemps au milieu de vous tous d'abord, et avec ma boîte et ma

[p. 524]

toile assis en face de cette nature si belle, si riche, et si variée. Que ne puis-je travailler toujours dans de pareilles conditions. C'est véritablement à la campagne que le paysagiste devrait toujours vivre, en contact direct avec la nature. Là on est impressionné par elle et par ces mille petits riens que je ne saurais décrire, et que nous comprenons si bien... L'atelier abrutit, rapetisse la pensée, nous engage souvent dans une route flatteuse pour certaines natures peut-être, mais conventionnelle pour d'autres; route petite, étroite, anti-artistique...’

Doch niet enkel op stoffelijke wijze sprak het geschapene hem aan, want hij zegt later: ‘...Quand je travaille à la campagne, je regarde le ciel avec une admiration qui me semble toute spirituelle. J'ai du respect pour ces mystères inexplicables qui sont en dehors de la raison humaine. Je sens des aspirations que je ne puis définir; mon coeur bat d'émotion, et je sens le désir d'aimer des choses inconnues...’

Eindelijk ging zijn verlangen bevredigd worden: ‘le 6 avril 1871: ...Pour le moment je flane. J'apprète mes toiles, mes chassis pour la campagne prochaine. Je vis d'illusions, heureux de me retrouver en face de la nature, sous le ciel qui m'inspire cent fois plus que les murs enfumés de ma cambuse. Décidément..., j'ai fait de bonnes choses à Anvers. J'ai eu la visite de plusieurs personnes, et d'un artiste en particulier qui a été bien content de tout ce que j'ai fait. Il préfère surtout mes neiges et tous les motifs d'automne. Il m'engage beaucoup à envoyer quelques études au Cercle. Je ne sais pas m'y décider, tant j'ai peu de confiance dans l'indulgence des Bruxellois. Enfin nous verrons. Je commence à croire qu'Huberti n'est pas aussi bête qu'il le croyait; et qu'en réfléchissant il pourrait bien remercier Dieu de ce qu'il a mis en lui à son insu un je ne sais quoi que nul maître au monde ne peut enseigner et qui fait, que malgré ses nombreuses imperfections, il arrive quelquefois à toucher l'endroit le plus sensible de notre être. Allons bien, voilà que je m'aperçois que je suis un profond égoïste, je ne t'ai encore entretenu que de ma chétive personne...’

Reeds vroeger had hij vastgesteld dat het alleen-zijn, afgezonderd van den omgang met de artisten-wereld, hem

[p. t.o. 524]

[p. 525]

voordeelig was geweest: ‘...C'est incroyable comme le voyage d'Anvers m'a fait du bien. J'attribue ce progrès à la grande liberté d'esprit dont j'ai joui, entièrement dégagé de tout contact artistique et des influences inévitables qui en sont les conséquences...’

Meer zelfstandigheid had hem die afzondering gegund, een grooter vertrouwen in de fijnheid van het eigen gevoel, in de eigen poëzie. Deze vorderingen werden door zekere zijner kunstbroeders wel erkend: ‘...Si je ne t'ai pas nommé l'artiste qui est venu me voir, c'est que tu ne le connais pas je pense. Il s'appelle Rymaekers⁽¹⁾. Une nature honnête à en juger par sa physionomie, qui est franche et ouverte. - Il m'a dit que je devais peindre avec ma note, et surtout avec mon sentiment poëtique, dont il paraît faire grand cas. Il ne m'approuve pas de chercher à faire ce qu'on appelle vulgairement de la couleur. Cela n'est pas en moi, dit-il. Pourquoi dédaigner les qualités, que la nature a mises en nous, pour courir après celles que d'autres possèdent, et qui ne sont que la conséquence des tempéraments différents. Enfin, on s'oublie quelquefois. Il n'aime pas autant mes études vertes parce qu'il n'y retrouve pas cette personnalité qui distingue les autres...’

Om wille van de fijnheid van zijn temperament, van zijn uiterste gevoeligheid, moest Huberti gedurig aangezet worden tot vertrouwen in zich zelven. Wel voelde hij de kiesche gaaf van poëzie die hij droeg, de goddelijke vonk die hem bezielde, maar hij was als het kruidje-roer-mij-niet. Aanstonds gingen de blaadjes toe bij de minste onzachte aanraking. Vandaar deze uitroeping: ‘....Pauvres artistes! si quelquefois ils ont de bons moments, je t'assure qu'ils ne l'ont pas volé...’ Doch objectief kon hij ook zijn werk beoordeelen: ‘...C'est le moment de parler un peu peinture, d'aborder franchement le motif... D'abord parlons de mon grand tableau de neige... je t'annonce que j'ai enlevé les montagnes du fond, que j'ai remplacées par une suite de petits arbres. En un mot, j'ai tourné mon étude au mur pour laisser voyager à l'aise et sans entraves mon imagination. C'est autre chose maintenant; il parle, et semble

(1) Dat is: Raeymaekers.

[p. 526]

bien donner l'impression de l'hiver. Asselbergs en a été très content. Quant à mon petit marais, modestie à part, je te dirai qu'il me semble réussi...’

Een ander maal - 23 Januari 1872 - gaat zijn oordeel over aquarellen: ‘...Pour le moment je ne suis qu'aquarelliste. J'en ai plusieurs dont je suis réellement satisfait, les trois dernières surtout qui sont presque aussi fortes que les études à l'huile. Je travaille à la dernière; elle a à peu près un mètre. Ce sont des saules au bord d'une immense flaque d'eau. J'en ai exécuté deux parce que comme nous disons elles ne parlaient pas. Espérons que la troisième sera plus heureuse. J'ai laissé le soleil de côté, et j'ai choisi un effet de la nature qui m'est particulièrement sympathique: un ciel gris lumineux et chaud reflété dans une eau dormante où jabottent quelques mousses.

3 Mars 1872: ‘...Je travaille beaucoup, et avec ardeur à un tableau de Rochers, (effet de matin). J'espère que celui-là viendra, je le tiens, et je le sens comme nous disons vulgairement. Ensuite mes saules au bord de l'eau, avancent. Il me semble que mon tableau s'améliore de jour en jour... J'envoie à Londres mon tableau en hauteur... Chose singulière et que j'attribue à l'excentricité de ma nature sauvage, c'est que j'ai toujours quelque peine à me séparer d'une toile réussie.’

Dat zijne kunst te fijn, te eerlijk-bescheiden was om door het groot publiek gewaardeerd te worden, dat wist hij ook, en kon het overigens bij iedere tentoonstelling ondervinden. Zijne delicate doeken werden als doodgeslagen door het omringende. Ik kan dat niet beter vergelijken dan bij eene muzikale uitvoering: een fijn deuntje, binnensmonds geneuried te midden van een Wagneriaanschorkestralen storm.

‘- 29 Juin 1872 - ... Je vais Lundi à Boitsfort... j'ai vu deux ou trois choses qui m'ont paru intéressantes. Je compte sur l'influence de la nature, pour voir s'envoler cet affreux spleen qui me poursuit depuis longtemps. J'ai pourtant travaillé à mes tableaux du salon. Ils me semblent beaucoup améliorés, quoique toujours dans une gamme tranquille, sans éclat. Aussi, je n'espère aucun succès. Ils n'attireront pas, exposés dans ce tohu-bohu d'échantillons

[p. 527]

de tous genres. Décidément, je ne suis pas né pour la lutte...’

Neen, dat was hij niet, maar overal waar een echte minnaar der natuur hare verborgenste geheimen kon bespieden, daar was hij thuis: het vluchtig avondrood, de maagdelijke frischheid van den ochtenddauw; een roosbewolkte hemel - dat waren onderwerpen voor dezen geboren dichter.

Ondertusschen gaf het kort verblijf te Boitsfort niets; zijne slechte stemming belette alle vreugd in het werk. Nog erger viel eene villégiature te Comblain-au-Pont uit. Van daar uit schreef hij een echten jammerbrief, kenteekenend voor den schilder der Vlaamsche vlakte, der breede Vlaamsche lijnen: ‘Lundi 26 Août 72... Tu me demandes mes impressions sur le pays que j'habite. Je te dirai que je le trouve beau. Je ne sais si ce sont mes mauvaises dispositions qui en sont la cause, mais il me rend triste à pleurer. A moins de grimper sur les hauteurs, la vue est toujours bornée par une succession de montagnes qui empêchent la vue de s'en aller au loin. Pour voir le ciel il faut lever la tête. J'étouffe quelquefois; et je t'assure que j'aspire au moment de me retrouver dans un autre pays. Les roches sont belles, mais la ligne est rarement grande. Le caractère n'y est pas. Et puis je m'explique ce que j'éprouve. Cette nature manque de simplicité. Si j'habitais ici six mois de l'année peut-être m'y ferais-je, mais pour le quart d'heure je ne suis pas animé le moins du monde. J'aspire après un petit arbre au bord d'un chemin; un bout de prairie, une cabane isolée, l'apparence d'un petit clocher se perdant dans les brouillards de l'horizon, une mare d'eau dans les ornières d'un chemin boueux, et par dessus tout le ciel que l'on découvre á perte de vue. Voilà... le résultat de mes impressions sur Comblain-au-Pont. Elles sont malheureusement la conséquence de ma nature; aussi j'ai acquis la triste certitude que ton vieux Ch. n'arrivera jamais à se faire aimer...’

Al wat doorgaat als het schilderachtigste liet dan dezen schilder ongevoelig. Echt Vlaamsch gemoed, moest hij tot het innigste doordringen, had hij eenvoud vooral noodig, en, zooals hij het zoo goed zegt, was hij de dichter der wijde horizonten, van de verhevene luchtruimte. Zoo is het doek

[p. 528]

dat het Brusselsch museum van hem bezit een uitgestrekte hemel, met daaronder een bijna onbeduidende grondenlijn.

Hij schilderde dit tafereel naar eene studie die hij genomen had op het Wilrijksche plein, achter Dikke Mee. De Antwerpsche buiten was uiterst geschikt om zijne sympathie uit te lokken. Het rustige van lijn en verte, de lichte wasem van de atmosfeer, het droomerige van de gedempte tonen moesten hem behagen. Zoo bleef hij, bij onze wandelingen, telkens staan op de brug, buiten de Wilrijksche poort, en liet mij het zilverachtige van 't water bewonderen. - Nog is mij de plek dierbaar. Aan hem ben ik overigens mijn innigste doordringen in de poëzie der natuur schuldig.

Op de andere brug die naar het Kiel leidt, vond hij ook het uitzicht bijzonder schoon, verfraaid zoo het was door draaiende molenwieken. Ik zette hem menigmaal aan om dit zicht te schilderen; doch zoo groot was zijn afschuw voor alles wat naar procédé zweemde, dat hij er geen gehoor aan gaf, omdat Gabriëls, de Hollandsche landschapschilder, bij al zijn onbetwistbaar talent, de molens tot een specialiteit had verheven. In alles was Huberti de oprechtheid zelve.

Dit blijkt eens te meer uit een volgenden brief: ‘Mercredi soir, 18 7^bre 72.... Tu me parles de peinture et de mes tableaux. Je suis tout content d'apprendre qu'ils t'ont laissé une impression favorable. Le premier moment passé avec toi à l'exposition m'avait laissé un peu triste, parce que j'avais cru voir que tu t'attendais à autre chose.... Sois certaine.... s'ils ne frappent pas tout d'abord, c'est qu'ils sont trop sincères vus surtout à côté de tant de choses éclatantes. - En entrant dans une exposition, je reste ébahi devant cette chatoyante exubérance de coloris, qui me fait retourner à la nature avec tant de calme, avec tant de bonheur. Chez quelques-uns cela dépasse réellement les bornes. On dirait que la nature est une esclave dont ils se servent uniquement pour satisfaire leur fantaisie. - Eh bien.... moi, je l'aime autrement. Elle m'inspire de l'amour, du respect, et à chaque pas je me surprends impuissant à en reproduire toutes les beautés. Voilà pourquoi, honnêtement je me sens plutôt son esclave. - Je suis entré en relations avec M^r C., le marchand de tableaux que tu connais sans doute de réputation. Il est venu me voir.... Ma petite

[p. t.o. 528]

Bijlage aan ‘Dietsche Warande & Belfort’ 1912, N^r 6

[p. t.o. 529]

[p. 529]

moisson se trouvait précisément sur le chevalet. Il l'a trouvée à son goût sans doute, car il m'a proposé de déposer le tableau chez lui. C'est ce que je désirais depuis longtemps. C'est te dire que j'ai accepté. Il paraît tout disposé à me pousser. Espérons qu'il réussira. C'est un grand pas de fait, car il est très difficile à aborder. Il aime ma peinture parce qu'il la trouve sincère, fine et poétique. Nous différons un peu sous un point, qui sera toujours le pont aux ânes: la question du fini. Sur ce point il a longuement parlé. Les tendances actuelles tout en reconnaissant ce qu'elles ont de bon ne lui sont pas sympathiques. Tout progrès malheureusement entraîne avec lui ses épines. Toujours on tombe dans l'exagération, Toutefois reconnaissant la justesse de son raisonnement, je lui ai dit, que je chercherais à finir davantage pourvu toutefois que cela ne touche en rien a mon sentiment persónnel. A celui-là je tiens, et j'y resterai fidèle, j'espère, si malgré moi le contact empoisonné de toutes ces vieilles traditions ne vient pas m'envahir. J'ai commencé deux petits tableaux qui viennent bien. Un des deux est à l'état d'ébauche, tu connais: c'est une petite étude d'automne que j'ai peinte à St. Laurent...

J'aurai soin d'enlever les petits moutons que tu n'aimes pas. Cela ne me coûtera aucune peine...’

Deze schaapkens, of andere stoffeering, waren zijne eenige concessie aan den smaak van 't publiek, maar jong, en bijgevolg uit een stuk, zooals ik toen was, vond ik deze nog overdreven.

Hoe moeilijk was het voor iemand van zijn inborst zich te doen gelden! 't Was de tijd toen te Antwerpen bij voorbeeld, al het succes ging tot schilders als Plumot, Van Luppen, Lamorinière. Brussel was wel iets meer gevorderd; nochtans Meunier leefde er onbekend en miskend. Met aandoening heb ik gelezen in dezes levensbeschrijving dat hij bevriend was met Huberti en door hem hooggeschat. Ik vind veel overeenkomst tusschen beider natuur en loopbaan. Alle twee hadden zij dezelfde innigheid, diepe waarheidsvereering, hetzelfde vroom gevoel. - Kan men zich iets schooners denken dan Meunier's ‘Verloren Zoon’, zijn eigen zoon, op zee verongelukt, en met bevend-koesterende hand gestreeld; of zijn ‘Mater dolorosa’, die mijnwerkers-

[p. 530]

moeder, gebogen op het lijk van haar zoon? - Ook het laat opbloeien. Meunier was een vijftiger als hij zijne onsterfelijke beeldhouwwerken schiep. Huberti die nu spreekt van ‘gepousseerd’ te worden, had toen ook het 54^e jaar achter den rug.

In zijne verdere brieven blijft hij spreken van dien heer C.: ‘Vendredi soir, 11 octobre 1872.... J'ai travaillé dans mon atelier et je ne suis pas trop mécontent de mon travail. J'ai fait un petit tableau pour M^r C.; il l'a trouvé bien, mais pas encore assez fait. J'irai jusqu'à une pression raisonnable, tant que je pourrai, sans manquer à mes convictions. Ce qui me manque surtout, selon moi, c'est l'accent vigoureusement accusé; c'est là la pierre de touche, le côté faible. Quand j'aurai gagné sous ce rapport j'aurai fait un pas, et le bon public (je ne te classe pas parmi cette race) s'arrêtera devant mes oeuvres comme devant celles des autres. J'espère beaucoup de mes relations avec M^r C....’

En den 20^en October: ‘.... Je travaille beaucoup en vue de mes relations avec M^r C. Je lui ai envoyé un petit tableau d'automne en hauteur, que je puis lui vendre 200 francs. C'est peu, mais il faut un commencement à tout. J'espère arriver à un résultat favorable. Mon talent lui est sympathique, et comme ses relations sont très étendues et que de plus il jouit d'une influence très grande parmi le monde, je crois qu'avec le temps, je pourrai me dire que je suis quelque chose. Ah!!! que les artistes complètement indépendants sont heureux!!!...’

‘27 9^bre 72... J'ai repris mon tableau de Londres. Il me semble beaucoup mieux... J'ai commencé par éclairer la prairie. Cela m'a naturellement entraîné à éclairer les broussailles, et à réchauffer le ciel. Ce petit changement a donné à mon tableau plus de fraîcheur et un plus grand aspect de nature. J'y reviendrai encore je le sens, parce que j'aime le motif qui est simple et poétique. Si tu pouvais le voir comme il est, tu le trouverais mieux à ton goût j'en suis certain. (Je passe sous silence les moutons!!!) J'ai repris aussi mon tableau de neige. Tu te rappelles ce que nous avons trouvé à y changer. J'espère qu'il arrivera. Tu ne saurais croire.... combien il est difficile de retoucher un

[p. 531]

tableau qui a été terminé et que l'on revoit après trois mois d'absence....’

‘Samedi soir (1 mars 1873).... J'ai hâte de te voir et de te montrer mes oeuvres inédites, vierges encore de tes imprécations. Malgré cela je suis heureux de te les montrer, car tu sais qu'une corde sympathique vibre dans nos deux coeurs. Ce que je ne vois pas et ce qui m'aveugle parfois te frappe immédiatement. J'espère pourtant cette fois avoir réussi. J'ai plusieurs aquarelles que tu n'as pas vues et qui me paraissent bien. Je fais marcher l'un avec l'autre. Quand l'huile me fatigue, je cours à l'eau. Cela varie le travail. J'ai aussi plusieurs grands fusains à te montrer.... Un des quatre te plaira beaucoup. C'est un coup de vent dans un groupe d'arbres jetés à gauche du dessin. C'est l'approche d'un orage; le ciel est sombre, les arbres plient et quelques corbeaux s'élèvent dans les airs. Il me semble que cela parle. Je compte l'exécuter en grand et à l'huile pour l'exposition d'Anvers. Cela dépendra un peu de ce que tu diras, petite horreur. Ensuite j'ai travaillé encore à mon tableau en hauteur. Le ciel est plus chaud, le gazon plus vibrant, et j'ai enlevé les moutons pour les remplacer par d'autres qui me semblent maintenant mieux tenir avec tout le reste. J'ai retouché également à l'arbre de gauche. Enfin pour le moment je vis encore une fois d'illusions, car je le trouve considérablement changé. Je l'enverrai sans doute à Paris avec le grand, tes amours. Puissent-ils ne plus revenir....’

Reeds zoo vroeg als in den zomer van 1873, vertoonen zich in de brieven de eerste symptomen dezer ziekelijke ontstemming die feitelijk aanleiding was van 't overlijden van den artist. Huberti was altijd van kwijnende gesteltenis, zonder eigenlijk ziek te zijn. De uiterste prikkelbaarheid, de overgevoeligheid van zijn temperament, hadden een noodlottigen invloed op zijn physische krachten. Het was dan ook wezenlijk aan melancholie dat hij overleed den 12 Juni 1880, nog in de kracht der jaren - hij was 62 jaar oud - en in den bloei van zijn talent. - Zooals ik zeide, zijn de waterverwen die hij vervaardigde, onder zijne laatste ziekte, van 't forsigste dat hij ooit maakte, en echt tragisch van opvatting. Aan zijn zoon die hem de droefheid der onder-

[p. 532]

werpen verweet, antwoordde hij: ‘Ils ne sont pas plus tristes que l'âme de celui qui les a peints.’

Nu, zeven jaar vroeger, dag voor dag, toont zich daar reeds iets van: ‘Mercredi 11 juin 73.... Tu sais que j'ai loué à Auderghem une chambre pour un mois avec la bonne intention d'y travailler. J'y suis allé hier au matin, et à peine installé, j'ai été saisi d'un spleen tellement violent que je suis revenu ici pour quelques jours. Mes idées sont ailleurs, et je suis distrait et aussi loin de la nature que si elle n'avait jamais fait partie de mon existence. Je ne sais à quoi attribuer cet état que je ne puis appeler autrement que maladie morale. Peut-être la solitude me rend-elle ainsi. J'espère que Dieu m'aidera.... Je n'ai rien vu dans l'Illustration⁽¹⁾. La seule nouvelle est une critique assez malveillante fait par un M^r Lagye, rédacteur en chef d'un nouveau journal artistique anversois, qui paraît sous le titre de Fédération artistique. Je t'avoue que cela impressionne toujours peu favorablement. Je renonce même à l'idée d'envoyer à Anvers mes tableaux exposés à Paris, certain d'avance d'un éreintement systématique....’

Huberti was heel gevoelig aan het oordeel der pers, al wist hij hoe weinig gegrond en ernstig doordacht het soms was.

‘Mercredi 16 Juillet 73... Physiquement d'abord, j'ai tous les petits tourments possibles. A eux sont venus se joindre des rages de dents qui m'ont fait prendre la vie en horreur. Ma chambre à Auderghem est donc restée vide, et je me suis décidé à revenir ici, ne sachant plus à quel Saint me vouer. Le calme est un peu rentré en moi, et pour chercher à sortir de cet état, j'ai pris courageusement ma boîte à peindre, et tous les matins quand le temps est bon, je sors. J'ai fait trois études dont je suis assez content. Après le dîner, je travaille dans mon atelier. Il en est sorti un petit tableau de coquelicots. Il est à peu près conçu de cette manière.

Je t'assure que c'est une excellente étude: les objets placés à un mètre de mon oeil m'obligent à finir plus minutieusement. Tout le monde ici le trouve très bien. Nous

(1) Over zijne schilderijen van Parijs.

[p. t.o. 532]

[p. 533]

verrons ce que dira la petite horreur. Ensuite j'ai fait une foule d'aquarelles, que tu ne connais pas, et que je te montrerai aussi. Parlons maintenant d'Anvers et de son exposition. Je t'avais dit, et j'étais décidé à n'y rien envoyer, mais l'homme propose et ceux qu'on aime, disposent. Cédant aux imprécations de Louise, de Gustave et de ma femme qui m'ont traité de fou, lorsque je leur ai dit mes intentions je me suis décidé à les envoyer. Ils sont partis ce matin. A la grâce de Dieu.... J'envoie pour l'acquit de ma conscience, car je n'espère rien. - Tu auras probablement vu dans l'illustration la reproduction de mon grand tableau. Elle ne rend ni la grandeur du paysage ni la silhouette exacte de la ligne. Je te l'envoie, avec prière de me la renvoyer dans une lettre à la première occasion. Tu jugeras par toi-même. Réellement je me demande parfois si je ne ferais pas bien de renoncer à la peinture. Ouf! - je te vois bondir d'indignation. Rassure-toi... en rentrant en moimême, je me reconnais incapable d'une telle résolution.

Ainsi tu pars Lundi, heureuse créature:⁽¹⁾ j'espère que tu m'écriras et que tu me donneras beaucoup de détails, sur tout ce que tu verras et sur tes impressions que je connais du reste d'avance. Sans avoir vu ce pays, je le crois grandiose comme aspect et par cela impossible à rendre en peinture, surtout pour celui qui aime dans la nature l'intimité. Je suis persuadé pourtant, que tu seras émerveillée et que plus d'une fois tu te diras: quel dommage que Ch. ne puisse pas voir cela. -

Je pense que tu seras de retour pour le concert de Petrus.⁽²⁾ Je compte bien entendre son oeuvre que l'on dit magistrale. C'est un génie dans toute l'acception du mot...’

Edouard Huberti, niettegenstaande zijne opvoeding in 't Fransch, was de Vlaamsche beweging zeer genegen. Zijn zoon, de toondichter Gustave Huberti, had zich dan ook een der eerste aangesloten bij Peter Benoit, voor wien, gelijk men ziet, vader Huberti eene groote vereering koesterde. In een brief van den 4^den December van 't zelfde

(1) Wij gingen eene reis doen in Zwitserland.

(2) De eerste uitvoering van Benoit's ‘Oorlog’, bij gelegenheid van het Nederlandsch Congres. Van toen dagteekent ook onze kennismaking met D^r Schaepman.

[p. 534]

jaar vind ik nog interessante melding van verschillige schilders:

‘... Tu me fais un éloge réellement bien flatteur du tableau de M^r Van Beers et tu en fais la description si habilement que je le vois comme si j'y étais. - N'est-ce pas que la peinture est une belle chose quand on arrive à rendre sa pensée de manière à la faire comprendre à ceux qui nous regardent. L'Art tout entier se résume dans ces mots: Exprimer par des moyens propres et personnels ce que l'on a vu ou senti. Le reste n'est que du métier, résultat de la pratique et de l'expérience. Le premier venu peut arriver à peindre un arbre convenablement. Ce qui distingue le poète, le véritable artiste, c'est celui qui, arrivé au même point que ce premier venu, le dépasse et fait que par un je ne sais quoi cet arbre parle et éveille en nous un sentiment quelconque. - Cette faculté est ce que Topfer, le peintre génevois, a si judicieusement appelé le sixième sens. C'est celui-là qui parle chez toi. J'ai reçu une charmante lettre de T'scharner en réponse à celle que je lui avais écrite à propos de son tableau exposé au Cercle. Je le trouve remarquablement beau, précisément en vertu de cette qualité que j'y trouve. Il est plein de grandeur, de tristesse et de solitude. On y est, c'est le plus bel éloge que je puis en faire. Puisque je parle tableau, il faut bien aussi que je te donne des nouvelles de ceux que j'ai exposés, qui ont à ce qu'il paraît assez de succès. Je te préviens pourtant de ne pas te faire trop d'illusions. C'est toujours la même chose: peinture modeste, tranquille et sans effet, devant laquelle on passe la première fois, mais qui finit (je dois le dire sans honte) par attirer. Je t'envoie la lettre de T'scharner; elle te dira plus que je ne saurais t'en dire. Tu jugeras par la même occasion du caractère simple et honnête de cet homme de coeur. Aussi il a toutes mes sympathies.

... Je viens de terminer un petit crépuscule qui te plaira j'espère. Il me semble qu'il rend bien l'impression de cette désolante heure de la journée que j'ai appelée à ta grande indignation, l'image de la mort...’

Wij waren altijd in discussie over de poëtische waarde van avond en morgen, van herfst en voorjaar. Vreemd genoeg stond hij, zoo melancholiek van aard, de lente en

[p. 535]

den morgen beslist voor, terwijl ik beweerde dat de avond van den dag en die van 't jaar over de ziel de bekoorlijkheid verspreidde van al het eindigende. Vreemd zeg ik, maar was het niet heel natuurlijk? Ik was jong, hij was oud: hij blikte terug op 't verleden en zocht de vreugden op van jeugd en leven; ik zag de toekomst in en noopte den weemoed die enkel een vreugd bijzet aan den bloei der jaren.

‘10 Janvier 74... Parlons maintenant peinture. C'est un sujet que j'aborde franchement parce que je sais que tu t'y intéresses sincèrement. Je te dirai donc que M^r Terbruggen⁽¹⁾ m'a écrit il y a quelque temps pour me dire que si je voulais à l'occasion lui confier de mes tableaux il se chargerait de les placer de la main à la main. J'ai accepté son offre: c'est peut-être un moyen de se faire connaître. J'expédie donc à son adresse deux tableaux. Ma neige à laquelle j'ai travaillé et qui a gagné en lumière, en grandeur et en poésie. J'y joins mon grand tableau de nature morte qui a mis mon ami Madier⁽²⁾ dans l'admiration. Tu vas croire que je suis gonflé d'orgueil, pas du tout. Sous ce rapport nous n'avons qu'une manière de voir. Totje se dit: c'est un pot et une table, fidèlement rendus, un bon morceau de peinture, voilà tout. Cette fois j'ai écrit à M^r T. de manière à ne plus lui laisser de doute sur mes intentions. J'ai demandé 1500 frs. pour notre neige et 100 frs. pour l'autre. J'espère que tu seras contente. Cela me ferait bien plaisir si tu pouvais aller voir mes tableaux. J'espère que tu seras agréablement surprise. Ils seront là-bas dans une huitaine de jours. Dis-moi ce que tu en penses. De Reul l'a trouvée, (ma neige) transformée entièrement. Comme tu es trèsoriginale et rageuse, il est possible que tu sois d'un avis contraire.

Je n'ai rien fait de nouveau depuis ton départ.

Je ne suis pas suffisamment monté pour commencer les deux toiles dont tu connais les études. Cela doit venir rapidement, et cela viendra, j'espère, quand le coeur sera en repos et la pensée dégagée des petites misères de la vie. - T'ai-je dit que j'avais vendu un tableau au cercle, (les petits saules) 500 frs...’

(1) Van Antwerpen.

(2) de Montjau, de gekende Fransche radikaal.

[p. 536]

Weer een ontstemde brief: ‘- 27 Janvier 74 - Bonne chère totje. Je réponds seulement aujourd'hui à ta bonne lettre parce que j'ai eu des ennuis de tous genres. Tu ne sais peut-être pas, que depuis le jour de l'an mon atelier est resté désert. Je n'y suis monté que pour en redescendre le plus vite. Je ne sais quel triste nuage a passé par mon cerveau, il me serait impossible de travailler à quoi que ce soit. Il m'inspire une solitude, un isolement que je ne puis définir. Cela passera tout d'un coup, j'espère, car je devrais penser à l'exposition des aquarellistes qui s'ouvre dans la semaine de Pâques. Noblesse oblige. Il faudra bien que je me décide. Je ne te cache pas que la peinture à l'eau m'ennuie horriblement pour le moment. J'avais décidé de ne pas exposer cette année. Tout le monde me blâme ici. Qu'en penses-tu? es-tu de cet avis?...

... J'ai reçu les deux cadres que j'attendais. Je dois t'avouer modestie à part que je suis content du résultat. Ma dune de Calmpthout gagne encore beaucoup ainsi entourée. Je sais que tu n'es pas de cet avis, petite horreur, mais en cela, je serai et resterai entier comme un cheval anglais. Je te vois d'ici furieuse, indignée, m'accablant de toutes les épithètes injurieuses possibles... -----’

Hoe meer hij zich stug hield, hoe zekerder ik was dat mijn oordeel in 't eind zou zegevieren, want ik was als zijn kunstenaarsgeweten; ik wist wat hij geven kon en stelde hem dus de hoogste eischen. Daaruit sproot zijne schijnbare woede!

De slechte stemming schijnt het heele jaar geduurd te hebben, want hij schrijft den 17 October: ‘Chère Mieke, j'ai reçu ta bonne lettre ce matin. Elle me vient de Mons⁽¹⁾ d'où je suis parti depuis Mardi soir. J'ai quitté mes enfants, à peu près dans l'état où je me suis trouvé lorsque j'ai quitté Anvers il y a deux ans à peu près. Parti d'ici par un temps superbe, à peine arrivé, le vent a tourné, et le surlendemain de mon entrée chez Gustave et Louise, le temps s'est mis à la pluie. J'ai attendu le retour du soleil pendant 14 jours que j'ai utilisés à peindre des natures mortes, pour ne pas rester à rien faire. A bout de patience et démoralisé par

(1) Gustave Huberti was alsdan bestuurder van de muziekschool te Bergen.

[p. t.o. 536]

[p. t.o. 537]

[p. 537]

cette longue attente je me suis décidé à revenir dans mon foyer, très affecté de quitter ainsi Louise et Gustave. A peine en route, je me suis senti le coeur serré et gros de n'avoir pu peindre ce que j'aurais tant désiré avoir: des intérieurs de bois magnifiques comme je n'en ai jamais vus dans mes nombreuses excursions. - C'est le cas de dire avec la Fontaine: l'homme est dans ses écarts un étrange problême. Chez beaucoup le sentiment l'emporte sur la raison, et je suis malheureusement de ce nombre...’

Niet alleen was hij de speelbal van zijn gevoel, maar ook van de minste verandering in lucht- en weergesteltenis. Maar zou zijne kunst die uiterste kiesch- en fijnheid kennen, indien het temperament niet zoo uiterst fijnbesnaard was geweest?

‘13 Novembre 74.... Depuis mon retour de Mons, chère Mieke, mes ennuis sont revenus, et avec eux le découragement moral. J'ai consulté un autre médecin hier. Espérons que celui-ci sera plus malin. Enfin à chacun sa part dans ce monde, et quand je regarde autour de moi, je me sens encore privilégié. Monsieur De Laveleye est venu me voir; il a vu différents tableaux qu'il a trouvés à son goût. Un seul lui a plu spontanément: ce crépuscule d'automne que j'ai fait avec une étude d'Anvers. Tu la connais et tu l'aimes. Modestie à part, je trouve qu'il a bien choisi.... L'exposition du Cercle est ouverte depuis hier. J'y ai envoyé ma grande étude de neige, faite auprès de toi chez Alfred....’

Deze studie was te Brussel, in April ll. tentoongesteld, of liever waren de twee studiën geëxpozeerd, welke hij schilderde bij mijn oom, M^r Alfred Belpaire, te Schaerbeek. Alle twee zijn sneeuweffecten, maar veel krachtiger en kleuriger dan hij ze placht te maken. De eene is een wit tapijt, des te straffer uitkomend op een dreigende grijze lucht, een echte sneeuwlucht. De andere, den volgenden dag geschilderd, toen de dooi reeds had ingezet, verbeeldt integendeel een blijden blauwen hemel, waaronder de witte sneeuw schittert en sprankelt. Beide zijn zeer forsig en sappig.

‘Mercredi 25 9^bre 74.... Je t'ai dit dans ma dernière lettre le tableau que j'avais envoyé à M^r de Laveleye.

[p. 538]

Voici le croquis imparfait. C'est un crépuscule que tu connais. J'ai commencé aussi un grand tableau avec cette petite étude que j'ai faite à Anvers cette année. La voici. J'y ai ajouté un berger suivi de quelques moutons. Le sujet ne plaira pas au commun des martyrs, mais cette fois, je m'en fiche, et je me laisse aller à mon penchant naturel, qui me porte vers des sujets simples et poétiques. Celui-là ne sera pas du goût de notre chère L., qui n'aime pas les paysages désolés. Il lui faut des arbres, de la verdure, un ciel resplendissant de lumière où ses poumons respirent en liberté. Moi, j'aime une nature mélancolique; un ciel gris et un bout de terrain me suffisent lorsque leur assemblage combiné, éveille en mon être un sentiment quelconque. Sans le coeur point d'oeuvre véritable. Certaines gens peuvent me croire fou. Tant pis! je leur demande de me laisser vivre dans cette erreur. J'ai au moins la satisfaction d'être compris de toi et de quelques autres, parmi lesquels je puis citer Alphonse, Gustave et Louise, trois natures vierges et dégagées de toute idée préconçue....’

In een brief van den 7 Februari 1875, vind ik interessante bijzonderheden over het groote doek tentoongesteld in de laatste expozitie: ‘.... Ma peinture occupe en ce moment tous mes instants et toutes mes pensées. J'ai commencé pour l'Exposition prochaine un énorme tableau d'un mètre cinquante, représentant une moisson éclairée en pleine lumière par un soleil tamisé. Je veux faire une fois dans ma vie d'artiste une toile dans un sentiment autre que celui que j'ai l'habitude de choisir. Tout est éclairé. Tu peux t' imaginer si c'est difficile. Aussi si je réussis, ce qui est très-douteux encore, ce sera beau; si je ne réussis pas complètement, cela me servira à autre chose. Tu me manques toujours, et dans ce moment-ci particulièrement. Ce sujet simple me semble grand. C'est ce que j'ai cherché. Espérons que mes efforts seront couronnés de succès. Je viens de terminer aussi deux petits tableaux réussis. Quel dommage que je ne puisse pas te les montrer. Puisque j'ai parlé de moi jusqu'à présent, parlons du jeune enfant de onze ans Vandenkerkoven, dont le père a envoyé au Cercle artistique toutes les oeuvres liliputiennes faites pendant les deux dernières années de sa vie, c'est-à-dire de 9 à 11 ans.

[p. 539]

Son exposition se compose de 200 petits tableaux aussi remarquables par le sentiment que par la couleur. C'est une merveille de distinction, de poésie et de finesse; c'est la peinture d'un homme fait, rompu aux pratiques du métier. Je ne connais personne en France et en Belgique qui sache faire mieux. Dieu a favorisé particulièrement cet enfant, qui a grandi seul, sans le secours d'aucuns maîtres. Je serais curieux de savoir ce que dirait Paul, lui qui l'été dernier a combattu si énergiquement mes idées à propos de l'influence des écoles enseignantes. Voilà pour la défense de mes théories un malheureux petit enfant né homme. Enfin ce sont de petits chefs-d'oeuvre. J'espère qu'après Bruxelles son père aura l'heureuse idée d'envoyer ces deux cents petites merveilles au Cercle d'Anvers. C'est un devoir de le faire connaître au pays tout entier....’

Weinige menschen zullen zich nog herinneren de opschudding veroorzaakt door de verschijning van die werken van een afgestorven kind en de hevige polemiek die er het gevolg van was, daar de eenen beweerden dat het echt werk was en de anderen dat een knaap onmogelijk zoo iets kon schilderen. Huberti, met zijn gereed enthousiasme was er, zoo men ziet, groote bewonderaar van en twijfelde geen oogenblik. Het gevoel dat in die stukjes zich veropenbaarde, moest hem ook oprecht sympathiek wezen. Ik bezit nog van hem twee prutsjes in denzelfden aard, geschilderd op stukken van een sigarendoos.

27 Février 75. - ‘... Je suis si souvent ennuyé par mes petites misères physiques, qui sont devenues mon état normal. Les bonnes journées sont rares; je les compte et cela me décourage tellement parfois, que je perds le désir de m'occuper de n'importe quoi. Quant à mon travail je suis en droit d'être satisfait. Au milieu de tout cela, je suis en verve, les tableautins se succèdent l'un à l'autre comme par enchantement. Je regrette souvent de ne pouvoir te montrer ce que j'ai fait; dans ce nombre tu trouverais sans doute quelques toiles sympathiques. J'ai envoyé trois aquarelles à Hambourg. La commission du Cercle Artistique m'a envoyé une circulaire, à laquelle j'ai cru bien faire de répondre. C'est un moyen de se faire connaître. Je n'espère pas vendre pourtant. J'ai aussi envoyé deux tableaux à

[p. 540]

Reims, un des deux que tu n'as pas vu et que tu aurais aimé. C'est un effet d'Automne, avec des arbres sans feuilles, à une heure de la journée que tu affectionnes particulièrement, le soir lorsque tout est tranquille dans la nature. Un petit berger appuyé sur son bâton et gardant trois ou quatre petits moutons complètent (sic) la pensée: l'autre que tu connais et que tu aimes beaucoup me reviendra sans doute car jusqu'à présent l'amateur ne s'est pas présenté. C'est une bruyère avec un ciel gris, le tout animé d'un petit troupeau.

J'enverrai aussi à Liége, un petit tableau fait récemment. C'est un bout de terrain par un crépuscule: une petite femme vue de dos s'éloigne du spectateur. Octavie et Alphonse en sont émerveillés. Franchement il m'amuse à voir, tant il fait penser et rêver. C'est dire qu'il passera inaperçu chez les Liégeois. A la façon dont tu me parles de ton Ave Maria⁽¹⁾, je sens que le Pater et l'Antienne n'ont pas tes sympathies.⁽²⁾ Je suis persuadé que si je pouvais te les accompagner avec l'idée qui m'a inspiré tu modifierais ton opinion à leur égard. J'ai peut-être trop cherché à bien faire et je suis sorti de mon naturel. Je devrais toujours me contenter de ce que Dieu a mis en moi, sans trop chercher à emprunter á la science. Si Paul m'entendait il bondirait. Je te ferai autre chose en ayant soin de revenir au naturel.

Mon grand tableau est terminé. Le motif quoique simple a beaucoup de grandeur. Le ciel est plein d'air, on y respire; les gerbes de blé sont jetées ça et là avec un grand naturel, et pourtant quand je le regarde il y manque quelque chose. C'est dans ces moments de doute et d'incertitude que je serais surtout heureux de t'avoir.’

Den 5 October 1875 weer de zelfde klachten over zijn ziekelijken toestand ‘... je vis machinalement comme un mouton dans la prairie...’ en het gewoon verslag: ‘... Causons de l'Exposition... de ce côté, je suis complètement satisfait: tout le monde sans exception me parle de

(1) Een stuk dat hij voor mij getoonzet had en dat ik als bijlage geef.

(2) Die twee waren op Fransche woorden, en inderdaad veel minder.

[p. t.o. 540]

[p. 541]

mes tableaux. Plusieurs journaux également en ont fait l'éloge. Au moins si j'avance en âge, ma peinture n'en éprouve pas les effets. Beaucoup d'artistes trouvent que je marche toujours en avant. - C'est une petite consolation que Dieu m'envoie et je le remercie de tout coeur... - J'ai fusiné depuis mon retour ici: différents motifs heureux, que je compte mettre à exécution. Je suis plein d'illusions quant au résultat, parce qu'avant même d'y travailler je les vois d'avance sur la toile...’

Dit jaar had de tentoonstelling (te Brussel) hem toch wat succes gebracht: ‘7 Octobre 75... Je n'entrerai pas dans beaucoup de détails sur le salon; c'est comme toujours: de mauvaises choses, beaucoup de tableaux ordinaires et un petit nombre classé dans la catégorie de ceux qui font rêver. Quant à mes enfants tu en jugeras par toi-même. Ils ont à coup sûr le mérite de la personnalité, du sentiment et de la poésie. Je ne ressemble à personne et dans les Arts c'est beaucoup. Depuis que j'expose, je n'ai jamais rencontré autant de sympathie générale. Quant aux journaux je ne t'en parle pas, jusqu'à présent je n'ai eu que des éloges. Comme tu le dis très bien, chère Mieke, mes progrès et cette transformation dâtent de l'époque où j'ai quitté St. Laurent pour la première fois. Je me rends aujourd'hui très bien compte de ce changement. Je le dois en grande partie à cette liberté de conception dont j'ai joui et à la séparation complète du contact des artistes qui débitent chacun des théories de tous genres. Depuis cette heureuse année passée auprès de vous tous et de toi en particulier, je suis resté dans les mêmes dispositions d'esprit. Je sais ce que je veux et ne m'inquiète plus des autres. Tu me l'as dit cent fois, dans nos conversations intimes, et tes paroles ont porté leur fruit. - J'ai oublié de te dire que M^r Tardieu, collaborateur d'un beau et grand journal français, m'avait écrit pour me demander un dessin à la plume de la moisson. C'est un procédé nouveau qu'on appelle photogravure. L'original est reproduit textuellement. J'ai donc accepté pensant que la publicité ne peut faire que du bien, j'ai été au salon un matin avant l'ouverture et j'y ai fait un croquis aussi fidèle que possible et je dois te dire qu'il est réussi. Dès que je le recevrai, je tâcherai de te le faire parvenir.

[p. 542]

Bon nombre d'artistes et d'amateurs sont quelque peu surpris de ce que le jury des récompenses ait passé sous silence ton ami Chérisy⁽¹⁾. Je ne te dirai pas les intrigues de tous genres qui se passent à cette occasion. Si j'avais demandé comme beaucoup de gens le font, il est probable que j'aurais été favorisé Pour moi une médaille se donne mais elle ne se demande pas. Sous ce rapport nous pensons de même, je pense...’

Die onverschilligheid van de officieele wereld jegens den bescheiden artist moest eene vergelding te weeg brengen aan dewelke hij duizendmaal meer gevoelig was. Een manifestatie werd op touw gezet door al zijne vrienden en vereerders. Beeldhouwer De Vigne vervaardigde een wonderwel gelukt médaillon van den landschapdichter. Dit werd hem in een feest, met banket en tentoonstelling, geboden. Onvergetelijk was hem die hulde, welke hij mij beschrijft in den volgenden brief:

‘Bruxelles, 10 décembre 1875. - Chère Mieke, me voilà redevenu un peu plus calme, et je vais rentrer peu à peu dans ma vie habituelle. Je t'écris pour te donner quelques détails sur tout ce qui s'est passé. Le banquet de Lundi est sans contredit une fête dont le souvenir ne s'effacera jamais. Il me semble que je rêve encore en songeant que c'est à l'obscur paysagiste Huberti que l'on a rendu tous ces honneurs. Et dire que cette sympathie existait depuis longtemps, sans que jamais je n'en ai soupçonné l'existence. Aussi, chère Mieke, tu dois comprendre ce que je ressens de bonheur, et de joies intimes. J'ai remercié Dieu de tout mon coeur. Au Cercle même succès de sympathie et de vente, car j'ai vendu six tableaux, à des prix modérés eu égard à la situation exceptionnellement heureuse où je me trouvais.

Si je ne t'ai pas prévenu plus vite, c'est que je ne voulais à aucun prix que tu viennes à Bruxelles par un temps aussi mauvais. Tu connais tout ce que j'ai envoyé. Donc tu ne dois avoir aucun regret. - L'Indépendance a donné un compte-rendu très détaillé de la fête; je tâcherai

(1) In onze familie had ieder zijn bijnaam. Chérisy was die van onzen ouden neef.

[p. 543]

de te l'envoyer. Tu en sauras plus que par tout ce que je pourrais te dire. Maintenant il s'agit de ne pas s'endormir et d'arriver à Anvers avec (des toiles) dignes de ton humble ami Chérisy. Décidément il paraît que j'ai du talent, - vivons avec cette pensée, elle me fera progresser, j'espère. Au revoir, chère Mieke, pardonne-moi si je ne t'ai pas écrit plus vite, mais j'ai eu tant de choses à faire, tant de lettres à écrire que je n'en ai pas trouvé le temps. J'espère que tu vas bien. Je t'embrasse comme je t'aime, du fond de mon coeur. J'espère sous peu t'envoyer une petite aumône pour tes pauvres aimés.

Chérisy.’

Hier wil ik mijn vriend verlaten, op het hoogtepunt, niet van zijn talent, want, gelijk hij het in den vorigen brief schreef: ‘.... Si j'avance en âge, au moins je ne recule pas en peinture. Tout le monde s'accorde à dire que mes oeuvres sont pleines de verdeur et de jeunesse. Tu vois que ton ami Chérisy, malgré ses cheveux blancs, conserve encore son coeur jeune comme à trente ans....’ maar van de waardeering van dit talent.

Tot het einde zijns levens bleef hij die reine ziel, die klare blik waarin de schepping weerspiegeld werd en als weerklank wekte lof en liefde tot den Schepper; die edele inborst, dit eenvoudig en kinderlijk gemoed dat enkel welwillendheid en toegeeflijkheid kende; dat warm hart dat klopte voor alle schoonheid en in al zijne roerselen gevoel en poëzie ademde.

Enkel een flauw gedacht heb ik kunnen geven van dit alles door uittreksels uit den schat zijner brieven. Het schoonste gedeelte moest in de schaduw blijven, onder den sluier der intimiteit. Doch, gelijk ik mijne eigene brieven terugkreeg met een opschrift zijner hand: ‘Lettres de Marie Belpaire. Après moi je désire qu'elles lui soient rendues’, zoo, wanneer ik zelf kom te vallen, zal het blijken welk een voorrecht ik genoot met die vrome vriendschap te ontmoeten in de lente mijns levens.

9 Mei 1912.

M.E. Belpaire.