| |
| |
| |
Boekennieuws
Lacordaire, door E.J.B. Jansen. - St.-Augustinus' Drukkerij, Desclée De Brouwer en Cie, Brugge, Rijsel, Parijs, dl. 1, 536 blz.
Een groot ‘leven’ van Lacordaire in 't Nederlandsch. Op den voet van 't eerste deel krijgen we misschien vier zulke brokken.
De grootste verdienste van dit heel uitgebreid werk is: geen oogenblik te vervelen. En dat is ten slotte niet zoo verwonderlijk. Om twee redenen: 1) om het onderwerp. dat Lacordaire is. Bedenk wel, een van de prachtigst-geniale koppen en een van de meest beminnelijke harten der 19e eeuw; 2) om de wijze van bewerking.
Of Jansen uit zijn aard zoo boeiend schrijven kan weten we niet. Want dit werk is eigenlijk nagenoeg een vertaling. Jansen heeft immers geredeneerd als volgt: Er bestaan een heele reeks ‘vies de Lacordaire’ en daaronder echte meesterstukken; er bestaat geen ‘leven’ van Lacordaire. Op eigen houtje een ‘leven’ te gaan schrijven dat is niet doenlijk voor mij: Ik heb den held nooit gekend, en. al had ik hem gekend, 'k zou zeker niet in staat zijn om in 't Nederlandsch iets te leveren dat naast de Fransche modellen kon staan. Ik wil maar liever beproeven - 't zal heel wat jaren arbeid kosten, maar ik wil 't toch beproeven - die Fransche werken onderling te vergelijken, al de kruim er uit te halen, al de verstrooide bestanddeelen te doen harmonieeren, mits op eigen handje de overgangen te maken... tot ik aldus kiezend en keurend weer een volledig beeld bij mekaar krijg, en dan gewetensvol alles vertalen zal wat ik uit mijn groote zegsmannen heb gehaald.
En zoo heeft Pater Jansen zich begeven tot de groote levensbeschrijvers van den grooten man:
Th. Foisset: ‘Vie du R.P. Lacordaire’, 2 tomes, Paris, Lecoffre, 1870; de Montalembert: ‘Le Père Lacordaire’. Paris, Douniol, 1862; B. Chocarne, des Frères-Prêcheurs: ‘Le R.P.H. de Lacordaire, Sa vie intime et religieuse’, 2 tomes, Paris, Poussielgue, 1894; le comte d'Haussonville: ‘Lacordaire’, Paris, Hachette, 1898; Gabriel Ledos: ‘Lacordaire’, Paris, Béduchaud et Béral, 1902: J. Favre: ‘Lacordaire orateur. Sa formation et la chronologie de ses oeuvres’, Paris, Poussielgue; M. Bleibtreu: ‘Pater Lacordaire's Leben und Wirken’, Freiburg, Herder, 1873; H. de Riancey: ‘Le R.P. Lacordaire’, Paris, Victor Palmé, enz., enz.
In dit eerste deel vertelt ons dan pater Jansen wat hij verzamelde over den staatkundigen, godsdienstigen en maatschappelijken toestand van Frankrijk bij den aanvang der 19e eeuw. De kerk van Frankrijk onder Napoleon en onder de Restauratie; het onderwijs dat van toen afaan Frankrijk aan 't verheidenschen was... In het tweede hoofdstuk laat hij ons nader kennis maken met de eerste jaren van Lacordaire. Zijn eerste opleiding
| |
| |
te Recey aan de sterke hand van zijn moeder, zijn studiejaren, te Dijon, waar hij, ofschoon rein blijvend, zijn geloof verbeurde. In het derde hoofdstuk zien we den twintigjarigen advocaat Lacordaire aan 't werk te Parijs. Zijn heerschappij over 't woord is aan 't groeien; en, op 't oogenblik dat de faam hem lokt, bekeert hij zich: hij is nu 22 jaar oud. Het vierde hoofdstuk schetst ons Lacordaire in al zijn verrassingen voor de vrienden; de advocaat wil priester worden en hij gaat naar 't seminarie van Issy. In 't vijfde hoofdstuk wordt Lacordaire priester: hij is nu vijf-en-twintig jaar en hij wordt rector en lesgever in een klooster van de Visitatie te Parijs. Intusschen geeft hij al zijn vrijen tijd aan de studie en gaat hij op in Sint Augustinus, vooral in het wonderboek: De Stad Gods. - In zijn ijver voor de kerk van Frankrijk ontwaart hij nu voor 't eerst in de verte Lamennais; hij bestudeert het werk van den kluizenaar van La Chênaie. Lamennais was nu van absolutist tot libertaire geworden. Hij wil de Amerikaansche vrijheid naar Europa overbrengen, en dat wil de liberaal-denkende Lacordaire ook. - Het zesde hoofdstuk brengt beide genieën samen; en in 1830 wordt ‘l'Avenir’ gesticht. Van allen is de jonge Lacordaire de hevigste en de hartstochtelijkste: Hij was het die het sterkst aandrong op scheiding van Kerk en Staat. In 't zevende hoofdstuk rijzen de moeilijkheden: Een schaar vijanden, waaronder vooral mannen der Regeering, bestoken den Avenir. In hun gewone voortvarendheid willen de redacteurs dadelijk naar Rome om gelijk te halen. Ze gaan gedrieën: Lamennais, Lacordaire, Montalembert. - Ze halen ongelijk; na lang geaarzel schrijft Gregorius XVI zijn encycliek. Lamennais beschouwt zich als in 't hart geraakt; Montalembert blijft hem trouw vooralsnog; Lacordaire onderwerpt zich en breekt met Lamennais (1832).
Het achtste hoofdstuk schetst ons den teruggetrokken Lacordaire, die een harde levensles heeft geleerd. Hij wordt weer rector bij de zusters Visitandinen. Hij geeft zijn neiging tot eenzaamheid gehoor, en studeert. In de kapel van St. Stanislaus, met een reeks sermoenen, openbaart hij zich voor 't eerst ten aanhoore van de keur der Parijzenaars: Chateautriand, Berryer, enz als de grootste gewijde redenaar van zijn tijd. Zijn stoute denkbeelden over vrijheid maken hem even hartstochtelijke vijanden als vrienden; hij wordt bewonderd en belaagd. Hij verwerft de kostbare vriendschap van Mme Swetchine, en ondanks alles wordt hij ook gewaar dat hij het hart van zijn boezemvriend Montalembert niet heeft verbeurd. Het negende hoofdstuk openbaart ons Lacordaire voor de eerste maal in de volle triomfeering van zijn genie. Het jaar 1835-36 treedt hij op als conferencier in de Notre-Dame te Parijs. 't Was Bossuet; Bossuet aangepast op de 19e eeuw: een romantieke Bossuet. Nooit heeft een menschenwoord meer medemenschen geboeid en verrukt dan 't woord van Lacordaire.
In het tiende hoofdstuk knaagt weer de nijd en de achterdocht aan de voetzolen ook van dezen groote. Hij vlucht weg van Parijs en hij gaat zich hertemperen te Rome. Hij keert terug naar Frankrijk om met zijn adventspreeken Metz en het Lorreinsche volk in bewondering te ontsteken en keert dan naar zijn Rome als naar zijn moederhuis weer.
| |
| |
Zoo komen we tot 1838; Lacordaire voelt in zich de roeping ontstaan om monnik te worden, Dominicaan. Totdaar dit eerste deel.
Wat een man, wat een karakter hier oprijst voor ons zal ik niet beproeven anders te schetsen dan Lacordaire 't in een meesterlijk zelfportret heeft gedaan.
‘Ik ben geen heilige, ik gevoel het maar al te zeer; maar ik draag in mij een belangelooze liefde voor al wat waar is; en schoon ik beproefd heb om mij met eere uit den afgrond terug te trekken, waarin ik mij bevond, is toch nooit een enkel oogenblik een gedachte van eerzucht of hoogmoed de reden van mijn handelwijze in deze omstandigheid geweest. De hoogmoed heeft altijd tot mij gezegd: Blijf, waar gij zijt; verander niet; stel u niet bloot aan de verwijten van uw oude vrienden. De goddelijke genade heeft luider tot mij geroepen: Treed het menschelijk opzicht met voeten; geef glorie aan den Heiligen Stoel en aan God. Mijn oprechte onderwerping alleen is mijn kracht geweest: zoo alles is uitgekomen, gelijk ik het voorzien had, dan heb ik het slechts voorzien in de mate, dat ik mijn eigen oordeel verzaakt heb. Ik verheug mij niet over den afgrond, door de halsstarrigheid onder een man gegraven, die groote diensten aan de Kerk bewezen heeft. Ik hoop dat God hem bijtijds zal tegenhouden; maar ik verheug mij dat de Opperpriester, de Vader niet enkel van één christen, maar van allen, eindelijk door zijn goddelijk gezag de vraagstukken uitgemaakt heeft, welke de Kerk van mijn geboortegrond in haren bloei verscheurden en die een menigte van zielen, welke ter goeder trouw miskend waren en van wie ik zoo lang en zoo bitter de heillooze betoovering ondervonden had, van den waren weg afleidden. Dat mijn persoonlijke overwinning vergeten worde, zoo ik er een onder een enkel opzicht mocht behaald hebben, en dat de Kerk van Frankrijk na deze ernstige en gedenkwaardige les bloeie in den vruchtbaren vrede der eenheid!
Mogen wij allen de dwalingen onzer jeugd uitboeten en gezamenlijk bidden voor hem, die daarvan de oorzaak geweest is door een overdrijving zijner verbeelding te schoon om niet beweend te worden!
De leeftijd doet zijn rechten gelden; het is tijd verstandig te worden en het leven met oogen te beschouwen, waarin minder de zon der jeugd weerkaatst. Laten wij rechtvaardig jegens God zijn; Hij heeft de menschen niet voor de beroemdheid gemaakt; zoo weinigen bereiken haar, zoo weinigen waardeeren haar, wanneer zij ze verworven hebben... God ziet te goed de kleinheid van de wereld dan dat Hij aan Zijn schepselen zulk een beuzelachtige bezigheid zou gegeven hebben. De glorie is de begoocheling onzer kindsheid en van hen, die haar nooit afleggen; hij, die haar bereiken kan, denkt er niet aan, hij is reeds te groot. De wijze leeft van zich zelven; hij wacht niet, tot hij dertig jaar is, om de waarde van die groote coteriën, welke men naties noemt, te leeren kennen; hij hecht zich aan den bodem, waar de Voorzienigheid hem geplaatst heeft, en zoo hij een dier diepzinnige genieën is, waarvoor de wereld te klein schijnt, dan verlangt hij nog meer naar de eenzaamheid. Hij begrijpt zijn tijdgenooten te goed dan dat
| |
| |
hij zich niet gelukkig zou achten ver van hen de uien van zijn tuinen en de bittere kersen van zijn bosschen te eten... De manie om iets te zijn brengt alle geesten van dezen tijd op hol en, zoo er een groot man geboren wordt, dan zal hij uit de eene of andere visschershut tot ons komen, waar de zoon van een kolenbrander zich met een rente van twintig daalders heeft terug getrokken. De eerste van alle glories, die van God, werd in de eenzaamheid geboren.’
Het boek van Pater Jansen is door den band in zuivere taal geschreven; maar er kon meer stijl in zitten; de zinnen rythmeeren niet. Ook schort het Jansen aan kernigheid, en al te dikwijls komen herhalingen voor. Nu en dan spreekt hij zichzelven tegen: B.v. Na te hebben aangetoond op blz. 307 dat men in den letterkundigen arbeid van Lacordaire en Lamennais nagenoeg dezelfde hoedanigheden en dezelfde gebreken ontwaart, komt op blz. 313 zoogoed als een loochening van 's meesters invloed op den leerling. Waarheid blijft me dunkt, dat het werk van den kunstenaar Lamennais op dat van den kunstenaar Lacordaire in 't oog springende sporen heeft nagelaten, hoe onderscheiden de karakters ook mogen zijn en hoeveel beminnelijker Lacordaire ook weze.
Ten slotte is dit eerste deel van ‘Lacordaire’ een werk dat niemand zal ter hand nemen zonder geboeid te worden en dat niemand zal ten einde lezen zonder in 't beste deel van zijn ziel de heilzame nawerking lang te voelen.
J.P.
| |
Beknopte geschiedenis der nederlandsche letterkunde, met bloemlezing uit schrijvers van vóor de 19e eeuw, door W. Van Neylen en A. Van den Dries, 3e herziene en vermeerderde uitgave, 256 + 207 blz. Prijs, 3.80. - Taeymans, Lier; Nederl. Boekh., Antwerpen.
Leidraad tot de studie van de geschiedenis der nederlandsche letterkunde, enz. voor de hoogere klassen der Athenea en Colleges, door A. Bielen, 4e uitgave, tot hedendaags bijgewerkt en met uittreksels vermeerderd, 175 + 30 blz. Pr. 3.00. - Demarteau-Thijs, Tongeren.
Beide werken kregen de goedkeuring van den verbeteringsraad voor het Middelbaar Onderwijs, en droegen meteen den lof weg van allerlei vakmannen op 't gebied van onderwijs en letterkunde.
Op de hoedanigheden dezer flinke handboeken moeten we dus ditmaal niet steunen. Laten we liever enkele randnota's verzamelen die we bij 't doorbladeren hebben aangemerkt.
Van Neylen en Van den Dries geven niet zoozeer eigen letterkundig inzicht, maar gewetensvol leunen ze aan bij erkend gezag. Enkel moesten ze beiden zich, wat de groote stroomingen in onze letterkunde betreft, beter op de hoogte brengen van 't geen in den laatsten tijd werd geschreven: dat zou hun inzichten in kerkelijk en wereldlijk tooneel, in Renaissance, in romantisme enz. heel wat verstevigen en verduidelijken.
Op den spellingsoorlog is in dit handboek voor studenten een onverdiend gewicht gelegd.
Flink overzichtelijk behandeld is Vondel. Een mooie hulde werd hier gebracht aan Broere. Met Everts is dit onderhavige
| |
| |
het eenige handboek van letterkundige geschiedenis dat dezen genialen man eenigszins tot zijn recht laat komen.
Wat wil Casteleyn doen te Aalst? Van welk geslacht is Nine Van der Schaaf? Sedert wanneer draagt dichter Edw. Brom een soutane? Behoort Van Nouhuys tot het negerras? En - o snoodheid - wat is er met het portret van dandy Couperus gebeurd?
- Bielen heeft de drukproeven van zijn zeer degelijk boek al te slordig-vluchtig nagezien. Ook in stijl en zegging slopen veel verkeerdheden, die bij een ernstige nalezing onmiddellijk te verhelpen waren.
Bij de opsomming der Liederen-verzamelingen is het alles overtreffende werk van Flor Van Duyse vergeten.
Evenzeer als bij Van Neylen werd hier Jan te Winkel's Ontwikkelingsgang onder de bronnen niet vermeld. Terloops zij hier gezegd dat blijkens de beide laatste deelen van Kalff en de jongste afleveringen van te Winkel de hekken verhangen zijn. Kalff is sedert zijn 5e deel aanhoudend gezakt; te Winkel integendeel klimt steeds hooger naarmate hij vordert. En wij hopen vast dat zijn 19e eeuw ons zal schadeloos stellen voor de ontgoocheling die we aan den anders zoo flinken Kalff met zijn deel VI en VII moeten beleven.
Bielen ziet duidelijk in de groote verschillen der letterkundige tijdvakken, en geeft daarover goed en bondig verslag.
Bij Vondel werd zijn beste ‘Leven’ dat van Dr. Leendertz vergeten.
Naar welke vaste leer wordt Ledeganck's rhetorica opgetroond en die van Schaepman neergehaald? Hoe kon Bielen B. Van Meurs overslaan? Waarom onder 't beste werk van Aug. Snieders niet vermeld hetgeen behoorde op de eerste plaats te komen: Op den Toren, Onze Boeren, Jan Klaassenspel? Waarom, wijl er toch zoovelen worden genoemd, niet even Dr. Ritter vermeld, die, om zijn fijne pen, in 't voorgaande geslacht dient vooraan te staan?
J.P.
| |
The concise Oxford Dictionary of current English, adapted from the Oxford Dictionary, by H.W. Fowler and F.G. Fowler. - Oxford, Clarendon Press. 3 s. 6 d. net, 1041 blz.
Het groot Oxford Dictionary, waaraan zooveel geleerden uit Oxford en elders hunne beste krachten wijden, zal binnen enkele jaren voltooid zijn; reeds zijn zeven boekdeelen verschenen bevattende de letters A tot R, terwijl aan de S en de T vlijtig wordt gewerkt. Doch hier, zooals in andere landen, zal het groot woordenboek, om reden van zijnen omvang en van zijnen prijs. slechts in handen komen van enkele bevoorrechten of van openbare bibliotheken. Het groot publiek, dat alle dagen naar een vertrouwbaren gids voor zijne taal moet kunnen grijpen, zal niet langer die hulp moeten missen, want tegen den spotprijs van een viertal franks schenkt ons de Clarendon Press een waren taalschat van allereerste gehalte. Dezelfde methode wordt er gevolgd als in het groot woordenboek; bijgevolg zal men er in aantreffen al hetgeen noodzakelijk is op het gebied van spelling, uitspraak, bepaling en etymologie. Zulks vindt men
| |
| |
echter ook in andere woordenboeken, als die van Webster, Ogilvie. Annandale, Chambers, en anderen. Daartegen valt echter op te merken dat al deze schrijvers Amerikanen of Schotten waren, wier taalgevoel in Engelsch opzicht niet altijd vrij bleef van vreemden invloed. Hier integendeel hebben wij te doen met twee Engelschen, die dagelijks het groot woordenboek voor oogen hadden, en ons een zestal jaren geleden reeds een voorsmaak gaven van hunne uitgebreide kennis van het hedendaagsche Engelsch in hun ‘King's Engelsch’, waarvan verschillende beknopte uitgaven als schoolboek verschenen. Maar het hoofdverschil tusschen dit Concise dictionary en de andere is elders te zoeken. Alle woordenboeken, die wij tot nu toe bezaten, zijn encyclopedieën, die natuurlijk ook hun nut hebben. Zij geven ons eene opheldering over allerlei woorden, waarvan de beteekenis ons onklaar of onbekend was; hoe minder bekend een woord is, hoe langer het artikel er over zal zijn. Dit werk integendeel wil zijn een woordenboek, bijgevolg is zijne taak ons verklaring te geven over het gebruik der woorden. Daarom wordt een groote plaats ingeruimd voor gewone woorden die men dagelijks een aantal keeren bezigt zonder zich ieder maal rekenschap te geven van de juiste beteekenis in ieder afzonderlijk geval. Sla ik een ander woordenboek van denzelfden prijs en omvang open op het woord ‘day’ b.v. dan vind ik slechts een zestal regels daarover in het eene tegen een veertigtal in het andere. Het voorzetsel ‘over’ wordt behandeld op tien regels door het eene, terwijl ik vijf kolommen heb in het andere. Wij hebben dus voor ons een taalwoordenboek. Een tweede verschil is het overgroot getal voorbeelden, die bij ieder woord opgegeven worden om het soms haarfijn onderscheid tusschen twee beteekenissen te verduidelijken. De voorbeelden zijn over het algemeen ontleend aan het modern dagelijksch Engelsch en wettigen daarom volledig den titel van Current
English. Men denke echter niet dat men hier te doen heeft met het ‘Colleginal’ Engelsch, wat nog heel wat anders is. De opstellers geven ons het beste wat zij gevonden hebben zoowel in de geschreven als in de gesproken taal van hunne tijdgenoten Hierin bewijzen zij ons een grooten dienst en wij mogen hen evenals de Clarendon Press gelukwenschen met dit nieuwe standaardwerk.
J.K.
| |
The theory of distribution and consumption, door T. Lloyd, Londen. - James Nisbet & Co, 22, Berners street, W. 1911 Prijs: Geb. 15 shellings.
Wie alleen den titel leest zou denken dat het hier een boek geldt voor volkshuishoudkundigen en nochtans is het niet zoo. De schrijver doet zijn beklag dat de orthodoxe of liberale volkshuishoudkundigen de volkshuishoudkunde om zoo te zeggen beperkt hebben tot de voortbrenging der goederen. En waartoe dient toch de voortbrengst tenzij tot het verbruik? Wanneer men handelt over hetgene de welvaart van de menschen raakt zou men, zegt hij, veel meer dan nu het geval is met het verbruik moeten inzitten. Ja, daarmee zou men moeten beginnen, want voor een volk dat veel verbruikt zal natuurlijk veel moeten voortgebracht worden. Wijlen Henry Campbell-Bannerman
| |
| |
heeft eens gezeid dat een derde van de bewoners van Engeland honger lijden. Dat is, zegt de schrijver, misschien overdreven, maar daaruit kunt ge opmaken welk bijzonder belang er is de koopkracht van de massa te vergrooten; de middelen daartoe wil hij in dit boek, voornamelijk voor Engeland en zijne kolonies, onderzoeken.
Het werk vervalt in twee deelen: in het eerste heeft hij het over Engeland, en de niet-Engelschman, wanneer hij zich niet bijzonder bezighoudt met de Engelsche kolonies, zal dit deel veruit het belangrijkste vinden De grondgedachte komt hierop neer. Sir Campbell-Bannerman heeft misschien overdreven, maar in elk geval moeten we erkennen dat een groot deel van ons volk groote armoede lijdt. Ware het 1/3, zooals hij zegt, zoo zouden er 15 millioen menschen zijn. Dat is de bevolking van België, Holland en Zwitserland. Denkt er nu eens op na, wat onze handelaars niet doen zouden om de markten van België, Holland en Zwitserland te veroveren!
In het tweede deel van dit werk wordt in het bijzonder nagegaan wat voor Indië en de verschillende Engelsche kolonies zou kunnen gedaan worden om de koopkracht daar te vergrooten.
Maar zooals we het daar zooeven zeiden, voornamelijk het eerste deel is belangrijk, voor niet-Engelschen. Eerst en vooral gaat schrijver de voorbeelden na gegeven door Pruisen en Japan, waar veel kan geleerd worden. Dan spreekt hij over de beschermtollen waar hij, zooals ten andere de meeste Engelschen, volstrekt tegen is; vele, we zouden zelfs zeggen, te vele bladzijden van zijn boek wijdt hij aan het onderwijs, dat in Engeland, zegt hij, volstrekt niet goed is ingericht. In het hooger onderwijs is men er te veel op uit om gentlemen te maken. De opleiding van de ingenieurs is niet wat ze zijn moet en daarom streeft Duitschland ons vooruit; ook het lager onderwijs in Engeland is ten achter: er zou meer moeten gedaan worden om goede onderwijzers te hebben, de kinderen zouden meer moeten leeren uit hun oogen kijken, want dit is toch een der voorname zaken in 't later leven; de menschen zouden moeten leeren gebruik maken van de gunstige omstandigheden die altijd een rol spelen om te lukken. Aan hygiène ook zou veel meer moeten gedaan worden in ons lager onderwijs, om de kinderen de beginselen daarvan in te planten en dan ook diende de school zelf hygienisch ingericht te zijn. De school zou door schoolartsen regelmatig moeten worden nagezien. We mogen, zegt de schrijver, niet vergeten dat bij de arme menschen merkelijk meer afstammelingen zijn dan bij welstellende en dit juist moet er ons toe brengen met den gezondheidstoestand van den kleinen man in te zitten; daarmee in verband spreekt hij over de woningen en over het drinkwater. Het Engelsche stelsel van den landeigendom dat het land vastlegt in uitgestrekte eigendommen bij groote familiën, en dat het bewijs van eigendom en den verkoop van onroerend goed zoo duur maakt draagt natuurlijk er ook niet toe bij om het volk op den buiten te houden en de menschen koopkrachtiger te maken. Dan pleit hij nog ten voordeele van een ministerie van landbouw, van middelen om de overstroomingen te beletten en het
dieper indringen van de zee, waarmee land verloren gaat, ten voordeele
| |
| |
van vervoermiddelen, in Engeland, en vervoermiddelen naar de Engelsche kolonies van over zee, ten voordeele van het krediet voor den kleinen handelaar en den landbouwer, enz.
Het tweede deel gaat over de Engelsche koloniën. Daar moeten we hier niets over zeggen. Maar belangrijk is wel de meening van den schrijver betrekkelijk den band tusschen het moederland en de kolonies. Men heeft zooveel gesproken over het plan van Chamberlain die eene federatie wilde tot stand brengen en, voorstaander zijnde van inkomende rechten in Engeland, de Engelsche kolonies zou hebben aangetrokken met voor hen de rechten te verminderen. We zeiden het reeds, schrijver is tegen de inkomrechten. Bovendien, zegt hij, een te sterke band tusschen het moederland en de kolonies is niet mogelijk. Vele van de Engelsche kolonies aanzien zich reeds als zijnde geheel en gansch meester en dit zal van langs om meer het geval zijn. Wij, Engelschen, moeten daarmee vrede hebben. Dit is de gang van de zaken. Het zij hier terloops gezegd dat de schrijver zich partijganger verklaart van Home Rule voor Ierland. Een keizerrijk of zelfs eene federatie, dat zal er, zegt hij, niet komen, maar wij moeten er naar streven tusschen Engeland en zijne kolonies een bond te maken waarin Engeland het voorzitterschap kan hebben, maar zonder eenige politieke overmacht, een bond die zorgt voor den vrede en die de spreuk van Frederik den Groote zal in waarheid omzetten: ‘Niet een schot in Europa kan gelost worden’ zonder hem. De Engelsche kolonies hebben er belang bij zich van het moederland niet af te scheuren omdat ze in den band met het moederland een middel van verweer vinden tegen gebeurlijke aanvallen en hij bespreekt wat door de vertegenwoordigers van Engeland en de kolonies zou kunnen worden verhandeld.
Er is maar ééne wolk, zegt hij, aan den gezichteinder, namelijk het verbod in sommige kolonies om anderen dan menschen van het wit ras binnen te laten. In Indië voelen ze dit reeds zwaar en wat zal in dat opzicht de toekomst brengen? Neemt andere volkeren dan die van de Engelsche kolonies: nog een vierde eener eeuw kan Japan goed plaats vinden voor zijn aanwas van bevolking, maar dan? En wat zal er gebeuren met China, eens dat men daar, evenals het dezen laatsten tijd het geval geweest is in Japan, tot zelfbewustzijn komt?
Wij hebben eene nog al lange recensie willen schrijven omdat het boek het verdient. Met den schrijver moet ge het niet altijd eens zijn en menigeen zal misschien denken dat hij geen geleerd werk heeft geschreven. Op die 500 bladzijden staat geene enkele nota, maar hij legt zeer veel gezond verstand aan den dag.
En deze bemerking zouden wij ook willen maken: wij, Vlamingen, hebben geen voeling genoeg met Engelschen en lezen niet genoeg Engelsche boeken. Zonder Duitschland kunnen onze geleerden niet voort, dat weten ze, maar ook in Engeland zou voor ons zeer veel te leeren zijn.
E. Vl.
| |
Manuel de sociologie catholique. histoire, théorie, pratique, par le R.P.A. Belliot. - Paris, P. Lethielleux, rue Cassette, 10, 690 blz.
| |
| |
De titel is verleidend; ook het boek wanneer ge 't voor u krijgt, want daar staat werkelijk iets in en de tafel achteraan beslaat niet minder dan 51 bladzijden. Daar hebt ge dus een korte inhoud van het werk.
Spijtig maar dat die goede indruk verloren gaat bij 't lezen, want ge kunt niet zeggen dat ge hier met een wetenschappelijk werk te doen hebt: de schrijver heeft veel gelezen, alhoewel ge goed gewaar wordt dat hij de buitenlandsche toestanden alleen kent uit hetgeen hij in Fransche boeken of Fransche tijdschriften daarover vernam; alles wat maar eenigszins in betrekking is met dit onderwerp - en wat is er daarmee niet in betrekking - wordt hier behandeld, en dan nog wel, zooals ge 't op den titel ziet, in zijn geschiedenis, in theoretisch en practisch opzicht.
Meest altijd zal de schrijver u zeggen welke boeken, tijdschriften of bladen hij geraadpleegd heeft, maar hoe gaarne zoudt ge vaak meer uitleg hebben, hoe dikwijls maakt ge u niet kwaad omdat sommige menschen nu zullen gaan denken dat dit de katholieke wetenschap is en hoe gestadig door, bij het lezen van dit boek, moet ge niet bekennen dat de schrijftrant beter passen zou in sommige bladen dan in een wetenschappelijk werk!
Kan ik nu gaan beginnen te zeggen waarin, volgens mijne bescheiden meening, de schrijver het mis voor heeft? Dit is werkelijk niet mogelijk. Alleen over hetgene gezegd wordt betrekkelijk den intrest zou ik willen de aandacht vestigen. De schrijver kan er geen kwaad genoeg over schrijven. Volgens hem is de intrest uit den booze. Voorloopig laat de Kerk nu den intrest toe; in feite heeft ze dat moeten aannemen; in rechte, beweert hij. veroordeelt ze den intrest nog. ‘Le prêt à intérêt a triomphé dans la société actuelle à titre d'institution antichrétienne, de la même façon et pour les mêmes raisons que la liberté de penser, le libre examen, et les autres conceptions hétérodoxes sur lesquelles repose la civilisation néo-païenne d'à présent.’ Gelukkig dat het meerendeel der katholieke schrijvers er andere meeningen op nahouden.
Een ander bezwaar nu: de schrijver geeft zeer veel cijfers, maar vermits zijn boek uitgegeven is eenige maanden geleden, waarom niet trachten de laatste cijfers te geven, voornamelijk daar waar ge in officieele bescheiden of in verslagen, zoo gemakkelijk de laatste cijfers kunt vinden? Maar de laatste cijfers zijn natuurlijk niet vermeld in de boeken die de schrijver raadpleegde! Is het b.v. toegelaten, wanneer ge cijfers wilt aanhalen, te zeggen dat er in 1902, 316 Raiffeisenkassen in ons land bestonden en niets bij te voegen over den toestand later? En elders te schrijven dat de Boerenbond gesticht werd in 1887, wat niet waar is, en dat hij bestaat uit 400 gilden met 25.000 huisgezinnen, wat waar geweest is veel jaren geleden.
Willen we nu besluiten dat er niets goeds steekt in dit boek? Neen, volstrekt niet. Daar staat, zooals we 't reeds zeiden, schrikkelijk veel in. En menschen die met het ‘bijna juiste’ tevreden zijn en die dit boek als leesboek willen aanzien, zullen er werkelijk iets kunnen in leeren. Maar dat ze nu toch niet gaan denken dat ze hier het katholiek handboek hebben over sociologie!
E. Vl.
| |
| |
| |
History of economic thought door Lewis H. Haney, Ph.D. - New-York, Macmillan & Co, 1911, 568 blz. 8/6 sh.
De titel belooft te veel. Hoe wilt ge eene volledige geschiedenis schrijven van het economisch denken, van de meeningen dus hierover, in 550 blz.? Hier en daar zouden we meer inlichtingen gewenscht hebben en dit is voornamelijk waar op het einde van het werk, waar gehandeld wordt over de nieuwere volkshuishoudkundigen in Duitschland, in Italië, in Engeland, in Frankrijk en in de Vereenigde Staten. Maar zooals het werk is zal het stellig bij velen welgekomen zijn, want de schrijver bewijst dat hij een goeden kijk heeft over het vele dat hij moet behandelen. In zijn voorwoord zegt hij dat zijn werk bestemd is als tekstboek voor het aangroeiend getal meer ontwikkelde studenten die belang beginnen stellen in de geschiedenis der volkshuishoudkunde. We zouden willen dat dit ook voor ons land waarheid ware! In zijn voorwoord zegt de schrijver nog dat hij niet alle werken gelezen heeft waarover hij handelt, dat een menschenleven daartoe te kort is; dat îs zoo met al wie een algemeene geschiedenis schrijft. Hij kent voornamelijk een of ander tijdvak daaruit.
De indeeling van 't boek is aan te prijzen: na een algemeen overzicht over het belang der geschiedenis van de volkshuishoudkunde wordt gehandeld over de ouden: wat de Hebreeuwers, de Hindous, de Atheniërs en de Romeinen hierover dachten. Het volgende kapittel is gewijd aan de denkbeelden der middeleeuwers, waarna die der Mercantilisten worden uiteengedaan en meer bepaald voor Duitschland, der Duitsche Mercantilisten, Kameralisten genoemd. Veruit het voornaamste deel van 't werk volgt nu, want het is maar met de tweede helft van de achttiende eeuw dat de volkshuishoudkunde hare intrede doet in de wereld als eigene wetenschap.
In de volgende kapittels worden de volkshuishoudkundigen van de verschillende landen ingedeeld en zooals we reeds zeiden de laatste kapittels, op één na, worden gewijd aan de nieuweren.
Het laatste kapittel is nog eens algemeen. De schrijver sluit met een algemeen overzicht.
In de laatste bladzijden geeft hij eene boekenlijst: de hoofdwerken, voor de geschiedenis der volkshuishoudkunde van belang.
Dan komt nog om te eindigen eene naamlijst, alsook een alphabetisch register der behandelde zaken dat bij het gebruik van het boek werkelijk nuttig is.
E. Vl.
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
De vervlaamsching der uitstekende serie kinderschoolboekjes van Ligthart en Scheepstra gaat regelmatig voort. In onze schoolwereld is dit een der heuglijkste feiten uit de laatste jaren:
Reeds kwamen vier deeltjes van: de Wereld in. - Nu krijgen we twee deeltjes van de vorige reeks: Dicht bij Huis. De vervlaamsching werd bezorgd door J. Van Dyck en A. Swerts. De
| |
| |
prachtige illustraties werden uit de Hollandsche boekjes overgenomen. Beide deeltjes tellen omstreeks 115 blz. en kosten elk fr. 0.80.
Van Heinde en Verre, Leesboek over Planten, Dieren en Bedrijven, in aansluiting bij de Aardrijkskunde, door G. Elgersma en J. Oosterkamp, 1e deeltje A, ‘Planten en Dieren’, voor het 4e leerjaar, 112 blz. f. 0.40. |
2e deeltje A, ‘Planten en Dieren’, voor het 5e leerjaar, 112 blz., f. 0.40. |
1e deeltje B, bedrijven, voor het 4e leerjaar, 120 blz., f. 0.40. |
2e deeltje B, bedrijven, voor het 5e leerjaar, 112 blz., f. 0.40. |
Van Heinde en Verre, Natuurkennis voor de Lagere School, ‘Planten, Dieren en Bedrijven’ in aansluiting bij de Aardrijkskunde, door G. Elgesma en J. Oosterkamp. Handleiding I, 125 blz. f. 0,90; Handleiding II, 114 blz., f. 0.90. |
|
|