Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 486]
| |
De Leeuw van Vlaanderen
| |
[pagina 487]
| |
dier vermaarde ‘histoire’ al wat hij weet te vertellen over Filips van den Elzas en zijn schild, heeft overgenomen uit een ander, Latijnsch boek. Welk was dit boek? Dit kunnen we onmogelijk bepalen. Doch wij kunnen nog hooger opklimmen. De slag, waar onze Graaf den Afrikaanschen Soudaan Caquedent - of meer waarschijnlijk: ClaquedentGa naar voetnoot(1) - zijn schild ontnam, werd geleverd te Milaan, ‘Melain en Lombardie’. Deze schrijfwijze ‘Melain’ is op te merken; de gebruikelijke spelling van het woord is Melant, Mellant, Melanz, Milan, Meilant, MeullencGa naar voetnoot(2). Melain, onbekend dus in de Fransche boeken der Middeleeuwen, komt echter nog voor in een Engelsch roman van het eind der 14e eeuw, the Sege of MelayneGa naar voetnoot(3). In dit werk wordt verhaald, hoe Karel de Groote met zijn leger naar Italië trok, om hulp te bieden aan den heer van Milaan, Alantijn, in zijnen strijd tegen den soudaan Arabas en dezes zoon Garsy, die de stad belegerden. Vergelijken we dit nu met onze legende, dan zien we dat langs beide zijden het verhaal denzelfden draad volgt. Van den eenen kant hebben we Karel den Groote, die den heer van Milaan ter hulpe trekt tegen den soudaan Arabas en zijn zoon Garsy; van den anderen kant, graaf Filips, die den markies van Milaan ter hulpe trekt tegen den soudaan Claquedent. De gelijkenis is treffend, en moet in 't oog springen. Laten we hier opmerken dat dit enkel het begin is van the Sege of Melayne (1602 verzen), het eenige wat er ons is van bewaard gebleven. Nu, dit Engelsch gedicht van het eind der 14e eeuw is enkel eene latere bewerking van een Fransch karolingisch gedicht, zooals de befaamde Gaston Paris doet opmerken in de studie, welke hij eraan wijdtGa naar voetnoot(4); en de Fransche, oorspronkelijke tekst zou, volgens gegevens in het werk zelf geput, dagteekenen uit het eind der 12e eeuw. | |
[pagina 488]
| |
Aldus is het ons mogelijk den ontwikkelingsgang na te gaan der legende van den Leeuw van Vlaanderen. De fransche Siège de Milan werd dus geschreven op 't eind der 12e eeuw. Eene kopij daarvan zal in handen geraakt zijn van een latijnschen geschiedschrijver, die op zoek was naar eene oergeschiedenis van het schild zijner graven. En hier kunnen we een algemeen verschijnsel vaststellen in de ontwikkeling en vervorming der Middeleeuwsche legende: met Karel den Groote te vervangen door graaf Filips, en Claquedent in de plaats te stellen van Arabas en Garsy, was het werk af, en de herkomst van het leeuwen-schild uitgelegd. En zoo kreeg de legende haar vasten vorm, en leefde voort bij dichters en kronijkschrijvers. Dus mogen we de filiatie onzer legende als volgt vaststellen:Dr. Jozef Arras.
* * *
Bovenstaande bijdrage was reeds in druk gegeven, toen het 2e nummer van Dietsche Warande en Belfort, 1912, blz. 186-88, mij eenige aanmerkingen bracht, onderteekend J.A.B., naar aanleiding mijner eerste bijdrage over De(n) Leeuw van Vlaanderen. Hier wil ik nog eenige regeltjes aan toevoegen, daar J.A.B. wel eens misloopt in zijne beweringen. Volgens hem heb ik de zaken voorgesteld als ‘zou de oorsprong van dit beroemde wapenschild legendarisch zijn.’ Dit heb ik hoegenaamd niet beweerd, en voor wie aandachtig mijne voorgaande bijdragen lezen wil, zal het blijken | |
[pagina 489]
| |
dat ik het enkel had over den oorsprong der legende, niet over den oorsprong van het schild zelve; en ik zou in 't geheel niet durven beweren dat het leeuwenschild niet herkomstig is uit het H. Land en van de Kruisvaarten dagteekent, - zooals overigens tal van gelijksoortige wapenschilden. Doch van daarop voort te gaan, en eenig historisch belang te hechten aan het legendarisch verhaal van een kronijkschrijver, dat is héél wat anders, en daar hebben we hoegenaamd geen vrede mee. Dat het verhaal van Jean d'Outremeuse en van het Chronicon Comitum Flandriae wel degelijk de verwerking van een dichterlijk motief is, daarop wees ik reeds in mijne eerste studie, waar ik als vermoedelijken eersten schakel der legende le Livre de Baudoyn (c. 1350) aanstipte; en dat ik het wel juist voorhad, bewijst mijne bovenstaande bijdrage, die ons toelaat reeds in de 12e eeuw het bestaan van bedoeld motief vast te stellen, nlk. in den Siège de Milan. Hoe zouden we, dit alles wetende, nog eenig geloof kunnen hechten aan het fabelachtig verhaal van een veertiend- of vijftiendeeuwschen kronijkschrijver? Met zooveel te meer reden zullen we dan ook totaal overboord smijten de gegevens eener Chronijcke van 1725 (drie eeuwen jonger dus dan het Chronicon), welke J.A.B. erbij haalt, om zijne gezegden te staven. Overigens, al ware het verhaal der Chronijcke van Nic. De Spars dan nog zoo geloofwaardig, nooit mocht de historicus ze als bron aanhalen voor feiten die vijf- zeshonderd jaar vroeger voorvielen. Nog eene kleinigheid: volgens J. David's Vaderlandsche Historie viel de reis naar Palestina in de jaren 1176-1178. Dat David zulks schrijft, is echter geen bewijs: alvorens dit met zekerheid aan te nemen, zouden we moeten weten op welke vertrouwbare bronnen hij steunt om zulks vooruit te zetten, en of hij veeleer niet - zooals meermaals het geval is - voortslaat op twijfelbare kronijken van lateren tijd. Deze eenige woorden zullen - hoop ik - volstaan, om mijne bijdragen over De(n) Leeuw van Vlaanderen te sluiten, en klaar te maken wat misschien in een vorig opstel niet genoegzaam werd uitgelegd. J.A. Lier, 1912. |
|