Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[Nummer 5]De christiwaarheid
| |
[pagina 402]
| |
bedoelde schriften zelf geen bewijzen te vinden ten gunste hunner echtheid? Of liever: staaft het innerlijk onderzoek dier schriften de traditioneele opvatting nopens de schrijvers dier Nieuw-Testamentische boeken en het tijdstip waarop zij werden samengesteld? De vraag dus naar de innerlijke gronden hunner authenticiteit. Geenszins is het mij onbekend dat, vooral in de laatste vijf-en-zeventig jaren, van de innerlijke critiek door bevooroordeelde en ongeloovige critici of hypercritici ongenadig misbruik gemaakt werd om de Schriften te doen zeggen alles wat men wenschte ze te zien getuigen. Met de innerlijke critiek is het gegaan gelijk het tegenwoordig bij de rationalisten nog gaat met de tekstcritiek: wil een bepaalde tekst zich niet voegen naar de vooropgezette wijsgeerige meening van een criticus, dan vindt men het heel natuurlijk hem te verminken of eenvoudig-weg ingeschoven te verklaren. Intusschen zou het eene grove dwaling wezen het de critiek aan te wrijven dat zij soms deerlijk mishandeld werd: niet zij was de schuldige, maar de schuldigen waren de critici die haar misbruikten. In haren naam werden de meest vreemde stelsels opgebouwd, om kort daarna wederom te worden verdrongen en omvergeworpen door andere systemen, die dan ook weer, na ettelijke jaren, uit de mode vervielen, om nogmaals plaats te maken voor andere nieuwigheden, totdat eindelijk, ook bij de meeste rationalisten, het gezond verstand de bovenhand kreeg en deed inzien dat een onpartijdig onderzoek der Nieuw-Testamentische Schriften de besluiten der uiterlijke gronden duidelijk bevestigt. De reden waarom de critiek de meest tegenstrijdige besluiten scheen te wettigen, ligt hierin, dat zij op eene te veel subjectieve wijze beoefend werd en (wat hiermede in nauw verband staat) dat men bij het innerlijk onderzoek der Nieuw-Testamentische Schriften feitelijk uit het oog verloor wat de getuigenissen der geschiedenis over die schriften bewezen hadden. Wij zullen ons derhalve in ons onderzoek bepalen bij de meest objectieve bewijzen en, onze methode getrouw, den lezer zooveel mogelijk zelf laten oordeelen. Natuurlijk verschaffen ook hier, gelijk elders, de gegevens dier schriften slechts meer algemeene en onbestemde inlichtingen nopens hunne schrijvers en | |
[pagina 403]
| |
het tijdstip waarin deze geleefd hebben; maar toch spreken zij duidelijk genoeg om aan te toonen dat de beweringen der Overlevering ons volle vertrouwen verdienen. | |
Innerlijke Gronden
| |
[pagina 404]
| |
HillelGa naar voetnoot(1) Daar zal hij, naar alle waarschijnlijkheid, wel zeer bedreven geraakt zijn in de zoo karakteristieke wijsheid der Joden en in de zoo zonderlinge dialectiek der Schriftgeleerden; en hoe, aan de voeten van den eerbiedwaardigen Gamaliël en bij een gedurigen omgang met de meest begeesterden uit Israël, zijn blakende liefde voor de Wet in echt fanatisme is overgeslaan, is niet moeilijk te begrijpen. Dat blijkt overigens genoegzaam uit de omstandigheid dat wij eenigen tijd later - het moet omstreeks het jaar 32 à 34 geweest zijn - den jeugdigen Schriftgeleerde in de heilige Stad weervinden, bij de steeniging van den H. Stephanus: den Tempel en de Wet zal hij voorstaan uit al zijn krachten; het Christendom, die afwijking van de pure Joodsche gedachte, zal hij bekampen met eene hardnekkigheid en een fanatisme die men alleen in godsdienstige kwesties aan den dag legt. Niet alleen te Jerusalem, maar ook in de omliggende steden, tot in Syrië toe, wil hij zijne woede tegen de nieuwe sekte bot vieren. ‘Ik deed aan deze sekte een doodelijke vervolging aan, mannen en vrouwen in boeien slaande en in de gevangenis werpende: de Hoogepriester en al de ouderlingen zijn mij getuigen. - Vele van de heiligen sloot ik op in de gevangenissen, de macht daartoe ontvangen hebbende van de opperpriesters; en als zij ter dood gebracht werden, keurde ik dat goed. Dikwijls mishandelde ik hen in al de synagogen, en meer en meer in | |
[pagina 405]
| |
woede ontstoken, vervolgde ik hen zelfs tot in de buitenlandsche steden.’ (Hand. 22:4, 5; 26:10, 11). En wonder genoeg! Juist op dat oogenblik wordt hij op den weg van Jerusalem naar Damascus door de gratie Gods geslagen, die in zijn ziel teweegbrengt een ommekeer, welke hem maken zal tot een der merkwaardigste verdedigers en verspreiders van de Christileer, zoodat het nageslacht hem den naam heeft voorbehouden van ‘den Apostel’ bij uitnemendheid!Ga naar voetnoot(1) Toch begon zijn apostolieke loopbaan nog niet onmiddellijk. Wel houdt de volksgeest eraan hem zóo voor te stellen als zou hij vandaag tot het Christendom bekeerd geweest zijn en morgen reeds den staf in hand genomen hebben om, heel de wereld door, zijne nieuwe overtuiging aan het menschdom mee te deelen. Maar het volk houdt van scherp-afgeteekende tegenstellingen al blijken zij dan nog zoo onwaarschijnlijk. De kalme redeneering zal integendeel aanstonds doen inzien dat de groote missiereizen van Paulus en zijne alleszins goed overwogen prediking eene langere voorbereiding van doen hadden, en de geschiedkundige documenten zijn het dan ook eens om tusschen de wonderbare en onverwachte bekeering van den Apostel en zijne eerste missiereis een tamelijk lang tijdverloop te laten, dat op omtrent 10 jaar mag geschat worden.Ga naar voetnoot(2) In het begin zijner prediking tot de Heidenen bekleedde hij ook slechts een ondergeschikte plaats in de verspreiding der nieuwe leer, en het is maar na de bekeering van den proconsul Sergius Paulus, in het eiland Cyprus op zijne eerste missiereis, dat hem van lieverlede de hoofdrol toekwam in de bekeering der volkeren. Doch toen begon ook voor hem een missieleven gelijk de wereld er geen tweede gekend heeft. Bij Joden en bij heidenen, in Synagogen en op openbare plaatsen, te midden alle gevaren en ontberingen, achtervolgd door zijne landgenooten, uitgelachen | |
[pagina 406]
| |
door de Grieken en bestraft door de Romeinen, predikte hij het woord Gods heel Azië door, in Macedonië en in Griekenland, tot in de hoofdstad van het Romeinsche rijk toe en wellicht ook in Spanje, zonder rust noch duur, als mensch onderhevig aan elk menschelijk gevoel bij tegenkanting - bedroefd bij onverwachten tegenslag, verheugd en aangemoedigd bij ieder nieuw succes - maar door Gods bovennatuurlijke genade verheven boven den schijn der dingen, vol betrouwen op de macht van Christus, zeker van de eindoverwinning en bestand tegen alle tegenwerking. Te midden dier koortsachtige bedrijvigheid schreef, of liever, volgens algemeen gebruik van dien tijdGa naar voetnoot(1), dicteerde hij die wonderbare brieven, waarin zijn ziele leeft en zijn hart klopt en die mogen gelden als de spontane uiting van zijn diep-ingewikkeld karakter. Want diep-ingewikkeld was dat karakter en moest dat karakter wezen. ‘Van Joodschen oorsprong, te Tarsus in Cilicië geboren, Romeinsch burger’: ziedaar zijn burgerlijken staat, zooals hij dien opgaf aan den Romeinschen magistraat Claudius Lysias (Hand. 21:39). Daar hebt ge al drie faktoren die zijn karakter hebben beïnvloed en hoe verschillend alle drie! Voeg daarbij zijn rabbinistische opvoeding te Jerusalem, zijn plotselinge bekeering op den weg naar Damascus, de inwerking van Gods genade en Christus' leer in het diepste van zijn ziel; breng dat alles samen op een teergevoelig, wonder-energiek wezen - en beken daarna dat, zoo een in normale toestanden ontwikkeld karakter nog zijn eigen stempel draagt, dat van Paulus eenige eigenaardige trekken | |
[pagina 407]
| |
moet opleveren, welke men bij geen tweeden mensch zal aantreffen. Zullen wij ten minste eenige dier groote karaktertrekken in de Paulusbrieven terugvinden? Met andere woorden: Zijn die brieven geschreven door een in de DiasporaGa naar voetnoot(1) geboren, tot de sekte der Farizëers behoorenden, en tot het Christendom bekeerden Jood? Vinden wij in die brieven weer den Paulus, waarvan de traditie gewaagt, waar de Handelingen der Apostelen het over hebben, den Paulus die zich als schrijver dier brieven voorgeeft? Dat is de kwestie die wij nu te onderzoeken hebben. Stellig zijn de Paulusbrieven oorspronkelijk in het GriekschGa naar voetnoot(2) geschreven en niet in het Hebreeuwsch of het Arameesch, zooals sommigen van een Jood op het eerste gedacht mochten verwachten. Te verwonderen is dat nochtans niet. Want Paulus is geen Jood uit Palestina, doch een Jood uit de Diaspora en wel uit de vermaarde stad Tarsus. Algemeen bekend is het, dat, reeds vóor de komst van den Messias, in de verschillende landen rondom de Middellandsche Zee, een groot aantal Joden gevestigd waren, welke toen al bekend stonden om de bedrijvigheid die heden ten dage het Joodsche ras nog kenmerkt. Waar handel en nijverheid bloeiden, waren zij ook te vinden. Het getal dier verspreide zonen van Israël wordt door sommigen geschat op verschillende millioenen.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 408]
| |
Daar de Arameesche taal maar in weinige streken in voege kwam, waren de Joden verplicht de taal aan te leeren der volkeren waarmee zij, voor hun handel en ‘zaken’, in betrekking kwamen. En de meest gebezigde taal in de landen rond de Middellandsche Zee was wel de Grieksche, zoodat bijna al de Joden uit de Diaspora die taal machtig waren. Kenteekenend in dat opzicht is het feit dat in de Synagogen dier Joden het Oude Testament niet voorgelezen werd in het Hebreeuwsch - de toehoorders zouden er niets van verstaan hebben - maar in de Grieksche vertaling der Zeventig. Even kenschetsend is het dat van de voornaamste profane schrijvers der Joodsche Diaspora, Flavius Joseph zijn werken in 't Grieksch heeft geschreven of vertaald, terwijl Philo zijne werken in de Grieksche taal heeft opgesteld. Hoe kon dan een Jood uit de Diaspora, als Paulus, schrijvende naar bekeerde Joden uit de Diaspora of naar bekeerde heidenen uit het Romeinsch Keizerrijk, eene andere taal bezigen dan de Grieksche? Te meer daar Paulus geboortig was uit Tarsus in Cilicië, waar de Grieksche taal algemeen in gebruik was.Ga naar voetnoot(1) Maar wél te verwonderen zou geweest zijn, moesten de Paulusbrieven in klassiek-Grieksch zijn opgesteld. Een Jood over 't algemeen, en inzonderheid een Farizeër en ijveraar voor de Wet, zond zijne kinderen naar geene heidensche scholen, al waren die ook wereldberoemd om hunne wetenschap. In de groote steden - zooals te Alexandrië en te Rome - verbleven zij niet midden der andere inwoners, doch hadden hunne eigen wijken, hunne eigen Synagogen en hun eigen scholen, meestal aan die | |
[pagina 409]
| |
Synagogen verbonden; en de afkeer dien zij voedden voor alle heidensche gewoonten en gebruiken was zóo groot dat ook de profane schrijvers er niet zelden van gewagen. Doch, kinderen van uitwijkelingen, gelijk ze waren, leeren doorgaans de taal der streek waar ze geboren zijn met dezelfde gemakkelijkheid als hunne moedertaal. Voeg daarbij dat de opvoeding dier Jodenkinderen hun deels verschaft werd ten huize en deels in de school der Synagoog. In die school nu werd hun niet het klassiek-Grieksch aangeleerd, maar de toen gesproken taal, de volkstaal, de taal die zij moesten kennen om de Wet te lezen in de Vertaling der Zeventig, welke, zooniet hun eenigste, toch hun voornaamste handboek was. Zoo zal ook onze jeugdige Paulus op vijfjarigen ouderdom de Synagoog en de Joodsche school bezocht hebben, en, onder de leiding van den hazzan, bedreven geraakt zijn in de nu goed bekende κοινὴ διάλϵκτος, tezelfdertijd als zijne vurige liefde tot de Wet en de Traditie zoowel op de school als in den familiekring werd opgewekt en aangewakkerd. Toen hij later, op dertien- of vijftienjarigen ouderdom, aan de voeten van den grooten Gamaliël in de Joodsche hoofdstad, de hoogste Joodsche wijsheid gretig aanhoorde, moesten de elementen, hem vroeger in zijne geboortestad aangeleerd, slechts ontwikkeld en uitgebreid worden. Doch ditmaal zou de Hebreeuwsche Bijbel - niet de Septuagint - tot handboek dienen. Echter dient er opgemerkt dat Paulus, zoodra hij zijne apostolieke werking aanvatte, den Hebreeuwschen tekst natuurlijk weer moest verwisselen met den Griekschen, waarvan hij trouwens in zijne jeugd niet weinig uittreksels zal van buiten geleerd hebben: in dien tijd immers stond het geheugen veel meer op het voorplan dan in onze dagen, terwijl het geschrift veel minder in voege was. Lees nu de Paulusbrieven, en weldra zult gij tot de overtuiging komen dat gij met uwe kennis van het klassiek-Grieksch niet heelemaal klaar zult geraken.Ga naar voetnoot(1) Welhaast zal het u duidelijk worden: | |
[pagina 410]
| |
dat een aantal woorden uit de Paulusbrieven ontleend zijn aan de Vertaling der Zeventig; dat andere woorden voortkomen uit de toen gebezigde volkstaal, gelijk wij die nu beter kennen uit opschriften en papyrussen van dien tijd; dat volstrekt niets doet vermoeden dat de schrijver der Paulusbrieven met de profane letterkunde der Grieken zou vertrouwd geweest zijn;Ga naar voetnoot(1) dat sommige woorden eene specifiek-christene beteekenis hebben en aangewend worden om gedachten uit te drukken welke vroeger aan de wereld onbekend waren en nu deel uitmaakten van de nieuwe leer. Kort, uit den woordenschat der Paulusbrieven blijkt reeds dat deze brieven het werk zijn niet van een schrijver, die bij de groote meesters der klassieke letterkunde ter school geweest is, ook niet van een Jood uit Palestina, die nooit een ander handboek gebezigd heeft dan den Hebreeuwschen Bijbel en nooit andere meesters gehad dan de Rabbi's van Jerusalem; - maar van een Jood uit de Diaspora, die gewoon was den Bijbel te lezen in de Vertaling der Zeventig en sprak en schreef in de volkstaal van zijnen tijd, de κοινὴ διάλϵκτος.Ga naar voetnoot(2) Mocht overigens iemand nog nopens dit punt een twijfel voeden, dan heeft hij maar zijn aandacht te vestigen op volgend feit. Meer dan tachtig maal wordt in de Paulusbrieven het Oude Verbond geciteerd met aanhalingsfor- | |
[pagina 411]
| |
mulen als deze: ‘er staat geschreven - zooals geschreven staat, de Schrift zegt’, enz. Buitendien wemelt het in dezelfde brieven van zinspelingen op en herinneringen aan teksten van het Oude Verbond.Ga naar voetnoot(1) Iedereen zal wel gereedelijk toegeven dat enkel een Jood, die bijna al zijne wetenschap in de Joodsche School heeft opgedaan, zoo kan doordrongen zijn van den geest en de letter der H. Schrift. ‘L'école juive’, aldus wederom de zeer bevoegde P. PratGa naar voetnoot(2), ‘n'était qu'une annexe de la Synagogue. L'instruction y était exclusivement religieuse. Mathématiques, géographie, histoire profane, philosophie, tout cela n'existait pas pour le Juif orthodoxe: il n'y avait que la morale, le droit positif et l'histoire sainte: et tout cela c'était la Bible. C'est en l'épelant qu'on apprenait à lire; beaucoup de scribes la savaient par coeur, comme la savent, aujourd'hui encore, quelques savants Israélites. Nous voyons Paul la citer constamment de mémoire. Cela suppose une connaissance minutieuse, détaillée, qui devait exiger de longues années d'étude.’ Langs den anderen kant weet eenieder, die zich ook maar een weinig met Bijbelstudie heeft onledig gehouden, dat er, niet voor den wezenlijken inhoud doch voor den vorm en sommige punten van bijkomend belang, een merkelijk verschil bestaat tusschen den Hebreeuwschen tekst en de Vertaling der Zeventig. Nu doet zich het curieuse geval voor dat de schrijver der Paulusbrieven - eenige uiterst zeldzame en niet heel zekere uitzonderingen daargelaten - altijd citeert volgens de Septuagint. Is het niet opmerkzaam hoe deze bijzonderheid klopt met de bewering als zouden bedoelde brieven geschreven zijn door Paulus, een Jood uit de Diaspora, maar die toch ook eenigen tijd den Bijbel bestudeerd heeft te Jerusalem?
Aug. Bruynseels. (Wordt vervolgd). |
|