| |
Allerlei
Wij ontvingen ter opname volgenden omzendbrief:
Uit Gent, den 18n Maart van 1912.
Aan het Bestuur der aanstaande Wereldtentoonstelling van Gent
Hooggeachte Heeren Casier, Coppieters en de Smet de Naeyer,
Eerbiedig, maar dringend, vragen wij UEd., dat Gij de beslissing nemen zoudt, U, voor alle briefwisseleng en mededeelingen aan het publiek, - om het even wat de vorm dier mededeeling is: opschriften, geschreven berichten, lastboeken, abonnementskaarten, enz., - van de Vlaamsche taal te bedienen, overeen- | |
| |
komstig de Wet van 22sten Mei 1878, op het gebruik dier taal in bestuurszaken, luidende aldus:
‘A. 1. - In de provinciën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen. Limburg en het arrondissement Leuven, zijn de berichten en mededeelingen, welke de staatsbeambten tot het publiek richten, hetzij in het Vlaamsch, hetzij in het Vlaamsch en in het Fransch.
De staatsambtenaars schrijven in het Vlaamsch naar gemeenten en particulieren, behalve indien deze gemeenten of particulieren vragen, dat de briefwisseling in het Fransch zou geschieden, of zij zelf in hunne briefwisseling die taal gebruikten’.
‘A. 2.....’ (zonder belang ter zake).
De beginselen in deze wet vervat, eerbiedigen eenieders recht, en komen overeen met de gezonde rede. - Het gebruik geener enkele taal wordt uitgesloten, doch aan de landstaal wordt de voorkeur gegeven.
Het is wenschelijk, dat eene tentoonstelling, - al is zij internationaal, - toch in zeker opzicht het kenmerk zou dragen van het land, alwaar zij wordt ingericht. - Dat verhoogt, ten aanzien der vreemdelingen, hare eigenaardigheid en haar belang, en geeft hun een beter denkbeeld van de eigenwaarde en het zelfbewustzijn der inrichtende natie.
Met het oog op het welgelukken van de tentoonstelling, is het gebruik der Vlaamsche taal belangrijk.
De gewone bezoekers zullen zijn de Vlamingen. Uit de andere provinciën, uit den vreemde zelf, is volk te verwachten... maar niet zooveel, vooral niet zoo herhaaldelijk.
Het behoort, dat de Vlaamsche bezoekers zich in de aanstaande tentoonstelling te huis gevoelen, meer dan te Brussel of te Charleroi, - anders konden ze wellicht den lust verliezen er heen te gaan, of er terug te keeren.
De ondergeteekenden en hunne medeleden van den Oud-Hoogstudentenbond, allen oud-gestudeerden, onder wie menigeen als hoofd, of schepene, of raadslid van gemeente, over zekeren invloed beschikt, zijn vast besloten hunne genegenheid voor de aanstaande tentoonstelling te meten, naar de maat van den eerbied, welke er voor hunne taal zal betoond worden, en in dien zin bij hunne medeburgers te werken.
Zij wenschen echter niets beters, dan dat de aanstaande tentoonstelling aan de wereld blijk zou geven, van de welvaart van ons volk en van het behoud van eigen aard en taal.
Wij vragen U nog even, dat met het opstellen der Vlaamsche stukken, bevoegde lieden zouden belast worden, die degelijk Nederlandsch en geen ellendige brabbeltaal schrijven.
Met de hoop, dat UEd. aan onzen wensch zult gevolg geven, groeten wij U met oprechte hoogachting.
Namens den Vlaamschen Kath. Oud-Hoogstudentenbond van Oost-Vlaanderen:
Het Bestuur:
De Voorzitter, Geneesheer Isidoor Bauwens, te Aalst; De Onder-Voorzitter, Geneesheer Reimond Speleers, te Gent; De Schrijver, Advocaat Lodewijk Dosfel, te Dendermonde; De Pen- | |
| |
ningmeester, Ingenieur Robert Standaert, te Eekloo; De Hulpschrijvers, Advocaat Eugeen Bosteels, te Aalst; Tandarts Hildward van der Spurt, te Gent; De Raadsleden, Burgemeester Jozef Verstraeten, te Sinaai; Advocaat Maurits Thienpont, te Oudenaarde; Dr Phil. Germ. August Borms, te Antwerpen; Kandidaat-Notaris Clemens Heirman, te Sint-Niklaas; Ingenieur Edmond Fabri, te Gent; Geneesheer Alfred Elewaut, te Haasdonck.
| |
Katholieke Bijbelinstituten
Heer Secretaris,
Onder de rubriek ‘Allerlei’ lees ik in uw Maart-nummer, bl. 302-304, eene nota over het Pauselijk Bijbelinstituut van Rome. In die nota heb ik eene leemte aangetroffen, die mij ten zeerste verwonderd heeft, en die ik graag zou aanvullen.
De schrijver zegt (bl. 304): ‘Het idée van een Bijbelschool is niet nieuw. Pautaenus stichtte reeds zulk een school in Alexandrië, die ten tijde van Clemens Alexandrinus en Origenes hoogop bloeide. Ook de school van Antiochië in Syrië had in de oudheid een groote vermaardheid.’
De steller van het artikel schijnt dus het historiek van de bijbelinstituten te kennen. Daarom kan ik moeilijk begrijpen, waarom hij, om te toonen dat het denkbeeld van een Bijbelschool niet nieuw is, zijne voorbeelden moet gaan zoeken voor 17 eeuwen, en geen woord - rept over eene Katholieke Bijbelschool, die bestaat sedert meer dan twintig jaar, die Goddank in Maart 1912 nog leeft en bloeit, die hare leerlingen verspreid heeft over de gansche wereld, die tegenwoordig op de Katholieke bijbelstudie eenen overwegenden invloed uitoefent, die het werkzaamste laboratorium is voor bijbelwetenschap dat op de wereld bestaat - bij Katholieken zoowel als bij andersdenkenden - die misschien de kostelijkste perel is in de wetenschappelijke kroon der kerk, en waar alle katholieken dan ook fier over mogen zijn: de Bijbelschool van P. Lagrange te Jerusalem.
‘Het idee van een Bijbelschool is niet nieuw’. Inderdaad, want sinds 1890 heeft Pater Lagrange dit idee uitgewerkt. Hoe is het mogelijk zoo iets te vergeten? Of moeten wij veronderstellen dat men de werking van P. Lagrange stelselmatig dood zwijgt, zooals P. Fonck, de bestuurder van het Roomsche instituut, onlaugs ook deed in zijn werkje over de practische opleiding der bijbelstudenten?
* * *
Ik ben een der eersten in België geweest, om de oprichting van het Pauselijk Bijbelinstituut toe te juichen. Alle ernstige werking immers, of zij nu uitga van Jerusalem of van Rome, zal ten goede komen aan de wetenschap en aan de Kerk.
Maar ook heb ik meer dan eens rondweg mijne meening gezegd over de voordeelen den Jerusalemsche school, voordeelen die de Roomsche school aan hare leerlingen niet geven kan. Ik kan hier op mijne werkkamer de Rijnlegenden van Lorelei enz. lezen en smaken; maar hoe heelemaal anders wordt dat genot
| |
| |
als ik zit op den Rijnoever, met het oog op de wilde rotsen en oude kasteelen!
Zoo ook voor de Bijbelstudie. Om de Semietische talen en de bronnenschifting aan te leeren, hoeft men niet naar Jerusalem te gaan; desnoods zelfs kan men de archeologie met behulp van platen en monumenten uit de musea bestudeeren. Maar wat men alleen in Palestina kan dat is, een rechtstreekschen kijk nemen op de plaatsen maar de meeste bijbelgebeurtenissen afspeelden, en vooral in voeling komen met dat Oosten wiens mentaliteit, tegenwoordig zoowel als vroeger, zoozeer van de onze verschilt, en dat nog zoovele zeden en gebruiken bewaard heeft waar de Schriftuur over spreekt, en die ge daar onder uwe oogen nog ziet leven. De indrukken en gevoelens die ge daar van meedraagt kan geen boek of beschrijving u geven; zij vormen uwen geest zoodanig, dat gij bij het lezen van een Bijbelschrift, u gemakkelijk in de Oostersche stemming kunt inwerken. De pelgrims en toeristen die enkel eene omreis in 't Oosten deden, zullen u zeggen hoe heelemaal anders als te voren zij nu den Bijbel verstaan.
Dat zal steeds de superioriteit der School van Jerusalem blijven.
* * *
P. Lagrange is een durver. Gelijk vele zaken die tot schoonen bloei komen, was het begin zijner onderneming heel nederig. Hij en zijn beste medehelper, P. Séjourné, stonden haast alleen voor de talrijke leergangen die hun programma vergde. De eerste jaren zelfs werden zij geholpen door priesters van het Latijnsch Patriarchaat.
Wat al moeilijkheden het werk moest te boven komen, dat weten de beginners alleen. Eene school in dat half beschaafd land, maar vooral in de jaren '90, toen bijna alles ontbrak voor het leven der Europeanen, waar de geleerde geene andere boeken had dan die hij er zelf binnensmokkelde, had veel geld noodig: daarbij woonden zij te verre van West-Europa af om veel op de mildheid van Mecenen te kunnen rekenen. Trots alles zijn zij de moeilijkheden te boven gekomen, en tegenwoordig, na meer dan twintig jaren bestaan, mogen zij fier zijn over hun werk.
* * *
Buiten het onderwijs is de wetenschappelijke arbeid der Jerusalemsche School verbazend geweest. Hare professors hebben zich eene eereplaats verworven tusschen de geleerden. Nevens P. Lagrange staan als geleerden van eerste gehalte: P. Vincent als oudheidkundige, P. Dhorme als Assyrioloog, P. Janssen als kenner van het Beduwienenleven, P.P. Janssen en Savignac als ontdekkers en ontcijferaars van oude Arabische, Sabeïsche, Mineïsche en Nabateïsche inschriften. P. Abel als kenner der Grieksche epigraphie.
Hunne schoonste vrucht is zeker de Revue biblique, die tegenwoordig beschouwd wordt als zijnde het beste vaktijdschrift ter wereld, zoowel door katholieken als niet-katholieken. Ik zou ongelijk hebben, de verdienste dier uitgave aan de Dominicanen alleen toe te kennen: zij levert bijdragen van onze beste katho- | |
| |
lieke geleerden van buiten de Bijbelschool. Op den eersten rang mogen wij noemen Mgr Ladeuze, rector der Hoogeschool van Leuven, H.H. Prof. Van Hoonacker en Coppieters. Voor al die geleerden is de Revue het geschikte orgaan om hunne gedachten aan de vakmannen uiteen te doen.
De boekenuitgave Etudes bibliques, die naar het plan van P. Lagrange den ganschen Bijbel moet omvatten, heeft werken van eerste gehalte laten verschijnen, vooral ‘Les XII petits Prophètes’ van Prof. Van Hoonacker.
Verscheidene malen reeds heeft de Fransche Academie de professors van Jerusalem belast met wetenschappelijke reizen en opsporingen in Nedjeb en in Arabië. Onlangs nog zijn P.P. Janssen en Savignac uitgezonden geweest naar Medaïn-Saleh, en met grooten archeologischen en epigraphischen buit weergekeerd.
P. Lagrange is altijd de leider der School gebleven. Door zijne groote geleerdheid, zijn scherp verstand, zijne diepe kennis der Thomistische godgeleerdheid, en vooral zijne kinderlijkeenvoudige gehechtheid aan de leering der Kerk, heeft hij zijne stichting eene eereplaats doen innemen in de wetenschappelijke wereld en is tevens streng orthodoxe kunnen blijven.
Wie den diepen invloed wil nagaan van P. Lagrange en zijne School, leze de twee werken over de geschiedenis der godsdiensten, die zooeven verschenen zijn als antwoord der katholieken tegen Orpheus van S. Reinach: Christus en Où en est l'histoire des Religions? Beide werken zijn opgesteld door eene groep katholieke specialisten. Welnu, bijna in elk hoofdstuk van die twee werken steunt men op gedachten van P. Lagrange en zijne helpers.
Brussel.
Th. Van Tichelen.
| |
Over schilderkunst
Er bestaat tegenwoordig een schilder-kunde welk niet zelf ‘nebenbei’ kunst mag geheeten worden.
En wie haar genieten wil, bezoeke jaarlijks onder anderen de tentoonstelling ‘Kunst van heden’ in de groote stads-feestzaal te Antwerpen.
Onder welke illusie van on-aesthetisch gevoel zijn die menschen er toe gekomen: ‘schoonheid’ te heeten, hetgeen in den hoogsten graad, in den absoluten zin van 't woord en in aller konkreetsten vorm ‘leelik’ is.
Een bende ‘vijanden der natuur’ heeft zich voorgenomen, terwijl de mensch in 't algemeen op allerlei wijze de schoonheid der natuur snoeit: d.i. wondt, deze schoonheid te bewaren op lijnwaad of zak-weefsel, of zeil-doek met kleuren welke allerminst de heldere kleuren der natuur benaderen, en met ver-zichten en door-zichten die niet verder dragen kan dan het bekladde doek zelve.
Zonder echte kunst: d.i. bestudeerde kunst, wetenschap der kunst, aesthetische cultuur; zonder conceptie: schoone schepping van waarheid; zonder poëzie: d.i. zuivere impressie, voelende communie met de al-schoonheid; zonder karakter: d.i. intellectueele vorming en eigen vorming, zonder onderleg,
| |
| |
d.i. levens-ervaring; zonder eerlijkheid: d.i. bevoegdheid aan teekening, anatomische kennis; d.i. zonder aesthetische schikkingsgeest, d.i. groepeering-vermogen en schikking der geschapene schoonheden; zonder voldoende begrip der levens en der wereld; zonder arbeids-vermogen..., en vooral, ja vooral zonder gratie: d.i.: blos der harmonie... zonder dit alles willen ze schitteren ‘en épatant de bourgeois’, en noemen zich impressionnisten. cubisten, confettisten, pointillisten, symbolisten, lineisten, illuministen, realisten, naturalisten, futuristen, ja artisten, allen arrivisten en nihilisten op alle gebied, azend op lof en begaafd met zekere vossen slimheid ‘qui sait où logent les oies’.
Als ik voor een schilderij sta, vraag ik me: heeft de man een gedacht gehad; en dan: hoe heeft hij het verwezenlijkt?.....
Om te kunnen één gedacht hebben: moet men kunnen een volgorde van persoonlijke gedachten hebben: een zeldzaam voorval bij die kunstenaars.
En hun aller oorsponkelijkheid bestaat in zekere onafhankelijkheidspose, welke juist de oorspronkelijkheid doodt: want oorspronkelijkheid is niet onafhankelijkheid, doch vereeniging met den oorsprong: d.i. ontvangenis der poëzie, blos der waarheid, welke de nature schakeert.
Hoe kunnen zij impressie geven, zij die zelf niet voelen?
De beste onder hen vind ik; zwaar, leelik, ziekelijk; en indien het dan toch waar is dat hun kunst een uiting is hunner persoonlijkheid dan vrees ik hun persoonlijkheid te ontmoeten.
Als ik in de tijden terugblik en aanschouw: de Gothieken van sterke gedachte, van diep gevoel en gratie-volle conceptie; de hervormers van somptueuze conceptie, wulpsche kleurharmonie, weeldrige kracht, als ik zie leven in glorie van Schoonheid al wat dit dor geslacht misprijst, zooals de dwerg in 't diepste zijner ziel den reus verwenscht, dan vraag ik me of een verrijzing uit die padden-moerassige kleur-plassing nog mogelijk is.
En dit socialism in kunst zooals in de heele maatschappij is me enkel een verzwakking aller individuën, een ontaarding aller gemoederen, een gemis aan waarheid, verstand, begrip, moed, inspiratie, gezondheid.
Mens sana in corpore sano: ook in kunst: ook voor de kunstenaars.
Welke waarheid brengen ons die mannen?
Zij zeggen: er is geen waarheid.
Welke onwaarheid brengen ze dan? Dewelke in hen waarheid wordt? Is het niet: de leelijkheid?
En indien ze geen waarheid noch onwaarheid brengen: bleven ze beter weg.
Dat ze zich verhuren aan tijd-spiegelende illustratiën corypheën van leelijkheid, zooals: Simplicissimus, Jugend, en andere, 't ware wel; of den bedorven smaak van enkele geldmachten voldoen; doch dat zich schools-gewijze opdringen en den geest der menigte onzuiver-beïndrukken: dit gaat te ver.
De naaktheid der Grieken was schoon; { Karakteristiek der tijden waarover een heel boek te schrijven ware.
hun onnaaktheden zijn walgelijk. { Karakteristiek der tijden waarover een heel boek te schrijven ware.
Kunst voor kunst wordt on-kunst.
| |
| |
De dichter zijnde de Heraut, de ziener des volks, welke aan het volk zijn ziel openbaart, - dan vraag ik me of die kunstenaars - welker taak het dus ware de schoonheid des vaderlands aan zijn volk te openbaren, - recht hebben op de poëzie welke zij beweren te bezitten.
Ik ken aldus schilders welke letterlijk kopisten zijn van vreemde overleden meesters, doch hun kopijen zijn zoo slecht dat men er het oorspronkelijke talent niet meer in herkent. En niemand ziet dat: niemand stipt het aan: men bewondert, koopt, of zwijgt, of wawelt.
Het ware gewenscht eenige Doctores Silentii te benoemen, ook in Letterkunde: het is even laakbaar het goede te verzwijgen dan het kwade te verzwijgen, en aldus te schonen.
Verder is de kunstenaarstaak: de idealen van zijn volk te omtolken in het kader van 's lands schoonheid, waarin bewegen de levende helden of typen des vaderlands.
Meestal hebben die schilders geen ander kader dan dat hunner schilderij.
't Weze zoo: de tijd zal ziften, en de kaders zullen langer leven dan de schilderijen; want de tijd gehoorzaamt aan spartaansche wetten.
Eens, dààr waar ik het minst vermoed had, een diepe kunstenaars-ziel te ontmoeten, trof ik iemand aan, die ik bewonderen kon.
* * *
Te Leuven was het, over enkele weken: op een schamele achterbuurt waar arme menschen wonen, in een oud huis, stil als een klooster, met kronkeltrap naar gekalkte kamers waar het koud in was.
Langs de wanden hingen sterke studieën van spier-naaktheid, van lichaams-bonken eener reuzige gestalt.
Ik vroeg naar den naam van den kunstenaar:
Roderburg
Het klonk als de naam van een slot aan den Rijn.
Op de werkkamer waren gerangschikt, boven een ruwe plank: duitsche mengel-werken, afbeeldingen bevattend aller groote meesters: Correggio, Raphaël, Rembrandt, Rubens, enz Roderburg had geluk en voorrecht gestudeerd te hebben te München.
Een onafgewerkte conceptie van dageraad: -
De zon: uitgulpend met haar machtig licht een godenwagen getrokken door vierige paarden, geménd door den geest van het licht: aanvallend, verdrijvend in 't somber blauwe de gedrochtelijke geesten van den nacht.
Die man kon scheppen.
Verder: een ontzaglijke ruiter: Joris, op een reuzig paard; verder: de donder-Thor doorspijkerend de slang der zeëen: golvend monster met geel-zwarte bochten en spuwende muil.
Verder: portretten, als gebeiteld in 't helderste marmer met al de rimpelen van 't verleden leven;
verder: landschapjes van zon en lommer, witte huizen in groene boschaden, zon-gemarmerde wegen met lommerende boom-rijen;
verder: conceptiën voor vitralen; maagden, kinderen met
| |
| |
achter-tooneel van kasteel op 't gebergte en wouden langs de helling.
verder: allerlei studiën, prachtig geschetst: doch 's weerszijden het zware teeken-papier: - om plaats te sparen!
Hier leefde en dacht een geweldige ziel.
Door 't oude venster, over de huizen, blik op het Brabantsche land, met groote hoeven en breede verzichten van bronzen akkers bevrucht en verguld van zon.
Het was daar stil, als tusschen hemel en aarde.
Een ontzaglijke Parsifal, streng als een offeraar der eeuwigheid, zag.
Een ruwe christus, met een ziel van wil. en een borst van liefde. hief de hand, en twee vingeren tot getuigenis.
En ik droomde van buiten-aardsche waarheden, waarvan de zon getuigde, welker goud-witte straling hevige lommer hoeken purperde, bezijden de Vlaamsche schouw: en in dit lommer schemerde een wit monniks-hoofd, breed-gegroeid van wit-gebeent, als om een kroon te dragen, en elke rimpel op 't voorhoofd leefde.
Het was zonne-stil: hier zweefde of woonde de geest des geweldig Lichts: daar dagend op die schets in strijd met de wan-geesten der duisternis in een golving van blauw-harmonie: bleek omstraald rond de zon, donker-vluchtend met de overwonnen nacht-helden...
en 'k hoorde de zware stap van den kunstenaar op den trap in den hollen gang... hij klom en trad binnen; we wisselden zwaren handdruk, en ik bezag hem:
een Nietzsche-hoofd, gekopt van marmer, met Germaansche zee-droom-oogen.
En ik sprak, maar de man luisterde niet: verstond hij niet?
Ik wees hem zijn werk aan, en zegde dat ik over hem schrijven zou: hij bezag me, diep, en antwoordde niet. Zijn breed, licht-bleek voorhoofd rimpelde pijnlijk.
Hij naderde de tafel en schreef op een blad:.... en keerde zich af alsof hij weenen zou:
in 't geweldige zonlicht, mijn oogen nog schemerend van die zware waarheids-beelden: zijn scheppingen: las ik
‘ik ben doof en stom.’ -
En nu ik dit neêrschrijf, weet ik niet hoe ik toen niet weende, en niet mijn hoofd afkeerde zooals hij, om tranen te verbergen.
Die geweldige man was doof en stom: daarom ziet hij zoo scherp, zoo waar, zoo hevig...
En die stilte in de kamer zijner droomen was als een polsende samenspraak onzer harten.
Toen schreven we wat we elkaar te zeggen hadden, en mijne hand beefde...
Het is goed te weten dat zulk een man bestaat, zulk een geweldige kunstenaar; men zwaaie hem geen lof en applaus toe: hij zou het ijdele gerucht niet vernemen; - men steune hem.
In de stilte, waar hij in leeft, zal hij arbeiden en rond zijn grootsche beelden de atmosfeer van poezie scheppen welker omstraling zijn scherp-ziend oog allengs in 't leven bespeuren
| |
| |
zal, want hij is nog jong en kan vele schoons ontdekken in de stilte des Wezens, waarin hij bij voorrecht voelt.
Hij hoort, in die dreunende stilte: de waarheid en schept haar in machtige beelden, die zeggen wat hij, kunstenaar, met de lippen des vleezes, niet zeggen kan.
Emiel Van der Straeten.
| |
Tooneelcongres
Het Ie Katholiek Nederlandsch tooneelcongres onder voorzitterschap van Mr Dosfel is, dank zij vooral den onvermoeibaren ijver van priester Jan Bernaerts prachtig geslaagd!
Op de namiddagzitting waren 275 aanwezigen, gekomen van uit alle streken van het land en zelfs uit de kleinste, moeilijk bereikbare dorpjes; 275 congressisten waaronder letterkundigen, geestelijken, studenten, tooneelliefhebbers van allerhande beroep, ja tot kloosterzusters toe en nog wel zeven van het eenige gesticht dat vertegenwoordigd was: de Zusters Annonciaden te Heverlee.
De bevoegde en knappe sprekers werden niet enkel toegejuicht om hun zeer degelijke verslagen, doch met de meest gespannen aandacht gevolgd: ernstige zittingen waren het dus.
Het Congres werd gesloten met de vertolking door Albert Vogel van het Passieverhaal door I. Oorda; voorwaar een kunst-avond die bij al het voorgaande paste en door 500 personen werd bijgewoond.
Al de leden waren het eens om te meenen dat het niet blijven mag bij dit eerste congres, alsmede dat de inrichtende vereeniging, de Algemeene Tooneelboekerij, hun aller dank verdient, ook dat het nut der Algemeene Tooneelboekerij reeds door dit Congres genoegzaam bewezen ware, indien althans de talrijke voordeelen die zij hare toetreders bezorgt, niet ieder tooneelkring verplichtte deze inrichting te steunen uit alle krachten.
Wie daarover nadere inlichtingen verlangt, schrijve naar de Algemeene Tooneelboekerij, Kapelstraat, 14. Tienen. |
|