Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] Opvaart I Het schijnt me soms dat ik niet hooger meer der schoonheid marmertrappen kan beklimmen, ik sta ten top, ziend in de dalen neer en ziend de schoone landen aller kimmen. Maar 's anderdaags omruischen nevelschimmen mijn weifelende menschgestalte weêr en schuiven op rond mij en 'k zie als 't glimmen van morgenlicht doorheen hun leden teêr. Dan stijg ik ook weêr hooger naar het licht langs 't levend marmer dóór der schoonheid wolken omhuld van al het schoon dat 'k heb gedicht. Ik stijg dan op de neev'len die m' omwolken als droomen boven d' aarde, die me zwicht in wolkenvaart die mijne zangen tolken. [pagina 379] [p. 379] II Mijn schoonste droom droeg mij, en eenzaam zweeft mijn geest aan 's levens vlakte, waar hij diep de sfeer nog ziet waar menschheid zwoegend leeft als stroomen-tal dat door elkander liep; en 'k ben als d' engel die ten lichte beeft in angstig luistren of de Stem niet riep des Hoogen die zijn trillend woord ingeeft in d' arme ziel die hij tot zingen schiep. O 'k luister! en al wat ik zing wordt vlerk waarop ik steun en opvlucht uit het leed door vele kille kringen, ... wijl ik werk gelukkig alsof Hij mijn arbeid deed terwijl ik stille zingend niet bemerk dat 't minste lied-getril Zijn wil voldeed. Emiel Van der Straeten. Vorige Volgende