Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] Miskende I In slapeloozen nacht heb ik vernomen haar droef verwijt: ‘Omdat uw ziel zoo week, zoo willoos was, en schuchter kind me bleek, dat door het leven gaat in duizend schroomen, was ik tot U, uit medelij, gekomen, wekte in uw oog, welks diepheid dieper week, mijn warme vlam, deed op uw wangen bleek gloeien mijn blos; - en vóór uw schoone droomen van teerheid overal, en zacht geluk als goud-getinte zeepbel spatten stuk, in niet-te-mijden stoot aan stugge wanden, - troonde ik U mede, in immer vaster druk, klemmend uw witte, in-beê-gevouwen handen naar blauwen vreê van bovenluchtsche landen.’ II ‘Ik had U toegedacht den schoonen dood, het maagdlijk, weemoed-mooie slapen gaan van ziele-bloemen, ongerept van blaên, wier hart zich, vóór de dag het schroeide, sloot. Ik meende U van die vlinders, vroeg genood, de Meie in blije kleurwiek uit te slaan, en wou de nauwe zijpop zachtjes aan ontwinden, die uw lichten lust verdroot. [pagina 342] [p. 342] Maar wat ik brokkelde met tragen slag, - de leemen wanden van uw lichaamshut waarin uw matte ziel gevangen lag hebt Gij met radeloos verweer gestut. Blijf wonen nu, in 't wankelpuin dat bleef; en wat ge hebt gewild, geworde U: leef!’ III Haar woord verstierf. Ik had mijn blik geheven - mijn raam stond open op den blauwen nacht - naar 's hemels wonderrijke sterrenpracht, 't was of daar vlotte lichtgedaanten dreven. Hoe gleden er zoo véél in 't luchte zweven? Hoe stegen zij zoo zacht in blanke dracht? Blijde was 't lied dat nachtewind me bracht: ‘Hen heeft de Heer bemind die luttel leven!’ Daaronder golfde zwarte vlakte heen in troosteloozen dood van duister zwijgen. Eéns had ik handgewring en wrang geween omdat heur schaduw naar me neer kwam neigen, - Nú treurde ik tot den morgen, schreide, en bad om Haar, de Hóóge, die 'k verstooten had!... A. Lhorijn. Vorige Volgende