Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 258] [p. 258] Dat reegnen op de ruiten.... Hoe naar, hoe treurig toch dat reegnen op de ruiten, dat spettrend pletsen van het schuin neerstriemend vocht. Hoe naar, hoe treurig toch dat staag, onstelpbaar weenen, bij wreede wereldsmart die zwoegt langs grauwe locht. Ach, dat eentonig, kort geklepper op de ruiten, bewaasd door weemoed, waar de zieke vreugde in zonk... Een poosje blonk de zon langs blijen trans, tot ze, alras verdoofd door levensernst, in wolkenzee verdronk. Zijn 't háre tranen, die nu tropplen op de ruiten? Schreit ze om het schoon, dat ze eens met stralenpraal omglom? om 't schoon van lente en hoop, vergaan in vloed der vlagen, lijk bij Aprilbui een te vroeg ontloken blom? [pagina 259] [p. 259] Of is 't een tokklen op de sidderende ruiten door knokkelvingren van den beenderigen dood? Een treurmarsch, traag getromd - na 't slijpen van de zeisen - voor 't ongeboren wicht dat sterft in moederschoot? Hoe naar, hoe treurig toch dat reegnen op de ruiten, dat spettrend pletsen van het schuin neerstriemend vocht. Hoe naar, hoe treurig toch dat staag, onstelpbaar weenen, bij wreede wereldsmart die zwoegt langs grauwe locht... Vorige Volgende