Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 256] [p. 256] De kaarsen De lange, gele kaarsen staan als maagre wachters rond den Boeter, die daar hangt aan 't kruis, één ijselijke wond. Het zieklijk vlammenschijnsel schimt vaal op het beendrig lijf, met blauwe striemen overstreept, uiteengetrokken, stijf. Als aarzlend waart het rond de geul die wijd de lippen spart, en glimt op 't uitgedropte bloed van 't wreed doorspeerde hart. Maar verder, hooger trilt het niet dan de afgebeulde borst, alsof het wat daarboven is niet meer beklaren dorst. Rond Zijn gebogen koningshoofd drumt weer het zwart geweef, dat in het gruwlijk zoeningsuur voor brekende oogen dreef. Langs dunne kaarsen rollen zwaar de wassen tranen neer, en stollen gauw, als 't waar' gestremd bij 't lijden van den Heer. [pagina 257] [p. 257] De rosse vlamkens wemelen met rusteloos gesis, en spatten roode vonkjes in de dikke duisternis. Soms krimpen ze, of een groote schrik door hunne lijfjes stuipt, en dooven smakig, of er bloed op hunne wiekjes druipt. Vorige Volgende