Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |||||
Bodemversnippering en ruilverkavelingI. - De versnippering van den bodem, hare oorzaken en gevolgenMeer dan welk ander land ook is België een land van klein bezit. En de lezer, bij het eerste zicht van het opschrift dezer studie, zal wellicht meenen dat we ons voorstellen dit economisch verschijnsel te onderzoeken, er de oorzaken van op te sporen en na te gaan welken invloed zulke indeeling van den eigendom oefent op den landbouw en op den toestand van het arbeidende volk. Dit is nochtans onze bedoeling niet. Toen we schreven Bodemversnippering, hadden we enkel op het oog de indeeling van den grond in een groot aantal perceelen, zoo danig dat elk eigenaar verscheidene van die perceelen bezit. Alhoewel deze toestand minder in 't oog springt dan de voorgaande, niettemin heeft hij op den landbouw een niet te onderschatten invloed. PiretGa naar voetnoot(1) omschrijft de bodemversnippering: de indeeling van een landelijken eigendom is een min of meer groot aantal perceelen. Het Nederlandsch LandbouwcomitéGa naar voetnoot(2), in een onlangs verschenen rapport, spreekt zeer juist van de verspreide ligging en ondoelmatige vormen der tot een zelfde hoeve behoorende perceelen. De bodemversnippering werd wel eens aan het Burgerlijk Wetboek toegeschreven: gansch ten onrechte! De versnippering bestond reeds lange jaren voor de Fransche Omwenteling in Frankrijk en ook bij ons. We hoeven dus hooger op te klimmen om den oorsprong van den toestand te vinden. | |||||
[pagina 139]
| |||||
De Duitsche economisten zijn het vrij eens om de versnippering in de eerste plaats te wijten aan de wijze waarop de aloude Germanen den grond in bezit namen: de landstreek werd in velden (Gewannen) ingedeeld naar den aard en de hoedanigheid van den bodem: in elk dezer velden nu kreeg ieder een strook gronds te bebouwen, zoodanig dat ieder bezit uit verscheidene van elkaar gescheiden stukken bestond: vandaar de Gemenglage. Het schijnt ons onmogelijk voor België dezen toestand op te sporen en klaar te maken in hoeverre het feudale recht de oorspronkelijke indeeling heeft laten bestaan. In elk geval is bij ons de bodemversnippering zeer oud, even zoo oud misschien als in Duitschland waar reeds in de XVIIe eeuw doorgrijpende middelen tegen de kwaal getroffen werden. De groote oorzaak dient gezocht in ons erfrecht, zooals het sinds eeuwen in de costuijmen van onze verschillende provinciën leeft. Alleen de leengoederen waren onverdeelbaar en aan het eerstgeboorterecht onderworpen; de gelijke verdeeling der goederen onder de erfgenamen was algemeen voor elk ander goed in voege. De onverdeelbaarheid der leengoederen bleef zelfs niet tijdens de gansche Middeleeuwen voortduren, en zoo zien we in de XVIIIe eeuw, samen met het invoeren van een meer intensieve cultuur zonder braakland, de kleine eigendom veel grond winnen. Het klein bezit nochtans bestond reeds vroeger: in Brabant waren onder Jan III veel eigendommen van een dagwand tot vier bunders; in Waesland was in de XIIIe en XIVe eeuw de middelgrootte van de hoeven van een bunder tot een Waessche maatGa naar voetnoot(1). Waar de kleine eigendom overheerscht en de bevolking dicht is en waar de verdeeling in natuur als regel geldt, kon dan ook de bodemversnippering niet uitblijven. Nog andere oorzaken hebben de versnippering in de hand gewerkt. Sinds de Fransche omwenteling heeft elk eigenaar van landelijke goederen het recht over deze naar goeddunken te beschikken: als elk ander goed is de grond | |||||
[pagina 140]
| |||||
aan het vrij verkeer onderworpen. Als we nu nagaan dat onze dichte landelijke bevolking snakt naar grond en anderzijds dat niet-landbouwers in den grond een goede geldplaatsing zien, dan kunnen we gemakkelijk begrijpen hoe de grondhandel noodzakelijk een groote uitbreiding nemen moest. Hoe kleiner de te koop gestelde stukken, des te grooter de vraag, dus ook des te grooter de verkoopprijs: de plakbrieven van openbare goederenveilingen geven ons al te dikwijls gelegenheid te zien hoe zelfs kleine stukken gronds nog regelmatig in twee of in verschillende koopen worden ingedeeld! Hierbij dienen als bijkomende oorzaken gevoegd het huwelijk van eigenaars die uit verschillende gemeenten afkomstig zijn, of die grond bezitten verre van den eigendom van den mede-echtgenoot gelegen; het aanleggen van spoorwegen en vaarten die de landerijen op ondoelmatige wijze doorkruisen en dikwijls oorzaak zijn dat een eigenaar van een welgelegen veld bezitter wordt van twee niet te bebouwen driehoeken, waarvan de eene soms alleen toegankelijk is mits een verren omweg: ware het niet te wenschen dat bij het aanleggen van zulke werken, ook een beetje rekening werd gehouden met de belangen van den landbouw die toch zoowel van openbaar nut is als het handelsverkeer?
* * *
De gevolgen van de versnippering werden meer dan eens aangetoond. Op één enkel voordeel kan worden gewezen: waar de perceelen klein zijn en in groot aantal voorhanden, krijgen kleine lieden gemakkelijk, als eigenaar of pachter, een goedje te bewerken. Dit terzijde gelaten levert de toestand enkel nadeelige gevolgen op, en deze groeien in aantal en omvang naarmate de versnippering grooter en de perceelen talrijker worden. Stellen we ons een sterk verdeelde hoeve voor: ze is samengesteld uit verscheidene tientallen, misschien uit honderd grondstukken, over de gansche gemeente verspreid, en waarvan sommige op grooten afstand van de hoeve gelegen zijn. Wat zien we? | |||||
[pagina 141]
| |||||
Een eerste nadeel van zulk een ligging is een zuiver verlies aan grond, zonder tegenwicht. Dit verlies is vrij wat aanzienlijker dan we 't ons gewoonlijk voorstellen: een groot aantal los- en overwegen doorkruisen de velden in alle richtingen, want aan elken landbouwer moet de toegang tot zijn grondstukken worden mogelijk gemaakt. Langsheen de groote wegen, langsheen de spoorlijn liggen hier en daar hoeken gronds zoo klein en van zulken ondoelmatigen vorm dat ze het bebouwen niet loonen kunnen; buitendien en vooral zijn de scheivoren oorzaak van grondverlies: dit verlies is des te aanzienlijker als de perceelen kleiner en hun vorm onregelmatiger is. Een kleine berekening zal dit duidelijk maken: Nemen we een grondstuk van ééne hectare, volmaakt vierkant van vorm: de afmetingen zijn dus 100 op 100, en de omtrek 400 meters. Zoo het verlies in de voren gelijkstaat met 50 centimeters, zal de verloren oppervlakte 200 m2 bedragen of 2% van de oppervlakte. - Nemen we anderzijds vier grondstukken van 50 m. zijde, dan bekomen we een omtrek van 800 meters. Dan is het verlies 400 m2 of juist dubbel voor dezelfde oppervlakteGa naar voetnoot(1). Piret merkt aan dat wanneer de grondstukken met draad of met een haag zijn afgesloten het nadeel nog sterker doorkomt: immers hoe langer de omtrek, des te grooter de onkosten van de afsluiting; bovendien vergt de afsluiting een breedere strook gronds dan enkele afpaling. Wat dan gezegd van Waesland, waar elk grondstuk van een sloot, een rij boomen en een streep gras omgeven is?
De bedrijfsonkosten van een verspreid-liggende hoeve beloopen veel hooger dan die van welgelegen landerijen. Het zou de moeite loonen een onderzoek in te stellen naar den tijd besteed aan heen- en weergaan van- en naar afgelegen velden. Denken onze landbouwers soms eens na over het groot aantal uren die aldus in de meest drukke tijden van het jaar - den zaaitijd en den oogst - in nuttelooze inspanning verloren gaan? Kunnen ze zich wel voorstellen | |||||
[pagina 142]
| |||||
hoeveel arbeidskracht, hoeveel onvergolden moeite aan hen, aan hun personeel en aan hun dieren zou gespaard blijven, zoo de ligging van hun hoeve een gunstige was? De arbeid van den landbouwer heeft immers ook economische waarde, de werklieden zijn lastig te krijgen, de loonen stijgen, en de meerdere inspanning van de dieren moet vergoed worden. Zullen we dan niet gereedelijk bekennen dat de volksmond alweer waarheid sprak wanneer hij dichtte: ‘Hoe verder van zijn land, hoe dichter bij zijn scha.’Ga naar voetnoot(1) Daarbij dient nog gevoegd het verlies aan zaden over de scheivoren heen op het land van anderen geworpen en de chemische mesten ten gevolge van de onregelmatige grenzen verloren gespreid.
Een der grootste, misschien wel het grootste nadeel van de bodemversnippering - althans in Duitschland, Frankrijk en sommige streken van ons land - is het gemis aan vrijheid in het bebouwen. De landbouwer die ingesloten ligt, en van den openbaren weg verwijderd kan immers zijn velden niet bewerken en bezaaien zooals hij het zou willen, of zooals een rationeele landbouw het vereischen zou, hij is verplicht zijn buren na te volgen, zooveel mogelijk dezelfde vruchten te kweeken, op dezelfde tijdstippen te mesten, te zaaien en te oogsten: geen uitkomst is mogelijk: of meegaan of de schade herstellen door den overgang veroorzaakt. De Flurzwang kan minder nadeel opleveren, ja zelfs onopgemerkt blijven zoolang de cultuur op extensieve wijze gedreven wordt, namelijk zoolang alle gronden aan den driebouw onderworpen zijn: dan teelt elk een eerste jaar zomergraangewassen, een tweede jaar wintergraangewassen, en het derde jaar ligt heel de streek als braakland te rusten.Ga naar voetnoot(2) Dan zijn de bezwaren tegen den dwang niet aanzienlijk. Nu nochtans wanneer | |||||
[pagina 143]
| |||||
bijna overal de driebouw de plaats aan vrije intensieve cultuur heeft afgestaan, nu mag de toegang en de afvoer door niets meer worden gestremd, wil de landbouw winstgevend zijn. Kunnen we ons een bloeienden landbouw voorstellen in gemeenten waar de veldwachter met een bel in alle de hoeken van het dorp het begin van den zaaitijd en den oogst gaat aankondigen? Nog op heden wordt in sommige plaatsen van Rijnland, b.v. Westerland, Eifel en Hunsrück de opening en de sluiting van de groote landbouwwerken afgekondigd. Onvermijdelijk moeten zulke streken, wanneer overal elders de landbouw met reuzenschreden vooruitgaat, aan een verachterde cultuur-techniek onderworpen blijven. De landman die zou willen vrij vooruitboeren wordt van elke nieuwe inrichting van zijn bedrijf afgeschrikt door de groote vergoedingen die hij, bij een nieuwe cultuurwijze, zou te betalen hebben aan de eigenaars of pachters van de voor hem gelegen gronden, die ofwel reeds zouden gezaaid of nog niet geoogst hebben. Teel graangewassen met uw buurman, teel voedergewassen zooals hij, leg een weide aan op uw grond wanneer hij het doen zal... of betaal vergoeding. Waar zulke toestanden heerschen, en vooral waar de afmetingen der landerijen gering zijn, kan er natuurlijk van een winstgevend gebruik van landbouwmachines geen spraak wezen. Nog minder kan er worden aan gedacht den grond door drainage of bevloeiing te verbeteren.
Laten we daarbij niet vergeten dat het vrij moeilijk is een zeer verspreide hoeve te bewaken, wat in België zooveel te erger is daar we nog steeds op een ernstige herinrichting onzer landelijke policie wachten.Ga naar voetnoot(1)
Beweerd wordt dat de boeren uit hun aard van procedeeren houden. Het weze nu waarheid of laster, in elk geval is het onbetwistbaar dat kleine, onregelmatige perceelen tot veel krakeel onder buren aanleiding geven moeten. Waar de scheivoren krom en onzeker, de vorm der | |||||
[pagina 144]
| |||||
stukken onbepaald zijn, kunnen geschillen onder eigenaars niet uitblijven. We weten allen van palen door gewetenlooze eigenaars tot meermaals toe verplaatst, ten nadeele van de aangrenzende landbouwers. En hoe dan zijn rechten doen gelden, wanneer de omtrek der velden zoo vormeloos is dat het doorzichtig oog van den schrandersten landmeter er niet klaar in ziet!
Eindelijk een technisch nadeel, niet van belang ontbloot. ‘Waar het geldt zijn land zuiver te houden, insecten en cryptogamische ziekten te weren, moet gezegd worden dat het zeer nadeelig is aan het hoofd te staan van verspreide perceelen, daar de nalatigheid van een der buren volstaat om alle moeite van de aanpalende landbouwers machteloos te maken. Immers ziektekiemen, schadelijke insecten en onkruidzaden vliegen, jammer genoeg, van het eene tot het andere stuk met een verbazende snelheid over.’Ga naar voetnoot(1)
* * *
In hoeverre ligt de eigendom in België versnipperd? Een voldoende antwoord op deze vraag kan, bij gebrek aan inlichtingen, op dit oogenblik niet worden gegeven. Meer dan eens werden de Statistieken van het Ministerie van Financiën ingeroepen waar het aantal perceelen van 't kadaster worden aangegeven.Ga naar voetnoot(2) Uit die opgaven kan naar onze meening geen besluit getrokken worden. Dit om drie redenen:
| |||||
[pagina 145]
| |||||
Dus aan de officieele bronnen hebben we niets. Nochtans PiretGa naar voetnoot(1) en de LaveleyeGa naar voetnoot(2) kennen geen andere bronnen dan deze statistiek. Laatst verscheen een werk over België van de hand van den Engelschen publicist RowntreeGa naar voetnoot(3). Deze schrijft: ‘Doorgaans is het in België regel dat een landbouwer een groot aantal vaak zeer kleine en verre van elkaar gelegen perceelen bebouwt.’ En tot staving deelt hij het plan mee van twee hoeven: eene van 50 hectaren groot, bestaande uit 34 perceelen die aan 16 verschillende eigenaars toehooren; een andere die 11 hectaren beslaat en 32 perceelen telt. Tien jaar geleden werden door de Staatslandbouwkundigen monographieën opgesteld over de verschillende landbouwstreken van het land. In de monographie voor Condroz vinden we: ‘De kleine eigendom ligt zeer versnipperd. Om op den openbaren weg te geraken heeft elk ingesloten grondstuk door gebruik of door verjaring een recht op overgang verkregen, in vele gevallen mits vergoe- | |||||
[pagina 146]
| |||||
ding. Dit recht geeft soms aanleiding tot veeten. Om alle moeilijkheden te vermijden, volgt de landbouwer liefst dezelfde cultuur als die van zijn geburen.’Ga naar voetnoot(1) In sommige streken zooals de arrondissementen Brussel en Aalst is de kwaal er: we vonden in de gemeenten gelegen langs de spoorlijn Brussel-Gent vele perceelen van min dan 10 aren, en o.a. een hoeve van 5,50 Hectaren die uit meer dan veertig perceelen was samengesteld. Weer in andere streken, zooals Waesland, hebben de stukken een doelmatigen vorm behouden, doch is er een veel grooter gebrek aan wegen. In West-Vlaanderen, waar de winningen tamelijk uitgestrekt zijn en de grondstukken doelmatig van vorm, heerscht een werkelijk gebrek aan goede afvoerwegen, en de afstand tusschen hoeve en land is soms zeer groot. Zoo worden daar grondstukken aangetroffen die veertig minuten, ja een uur van de hofstede verwijderd liggen, op 500 meters afstand van den openbaren weg (Waereghem). Een hoeve van Moerkerke, 44 hectaren groot, is samengesteld uit vijf blokken, waaronder een vijf kilometers van de hoeve verwijderd is, en een ander zes volle mijlen! Deze laatste ligt bovendien op drie kwart gaans van den openbaren weg. Ons onderzoek kon niet grondig genoeg worden doorgezet, nochtans meenen we zonder vrees voor tegenspraak te mogen zeggen dat de versnippering, met al haar nadeelen, in de meeste onzer landbouwstreken op groote schaal aanwezig is, en dat de toestand dringend om verbetering vraagt. | |||||
II. - De Ruil van grondstukken (Wet van 17 Juni 1887).De eigenaars van verspreid liggende grondstukken kunnen aan de versnippering gedeeltelijk verhelpen door ruiling. Meer dan eens komt het voor dat een landbouwer een zoo ver afgelegen landerij bezit dat hij verplicht is deze te verhuren en een andere, dichter bij zijn hoeve gelegen, in pacht te nemen. Kon hij met een eigenaar die zelf land | |||||
[pagina 147]
| |||||
heeft in de nabijheid van zijn hoeve, overeenkomen om dit stuk tegen het zijne te ruilen, daarin reeds zou voor beide een groot voordeel besloten liggen: de afstand zou verminderen of verdwijnen, en daardoor zelf het bedrijf meer winstgevend worden. Nog grooter zou het nut van den ruil wezen, zoo het verkregen stuk aan den eigendom van een der ruilers paalt, want in dit geval zou ook de vorm en de oppervlakte van den eigendom doelmatiger worden. Dit voordeel heeft de Belgische wetgever sinds lang ingezien. Wellicht, heeft hij bij zich zelf gezegd, worden deze nuttige bewerkingen door de groote lasten die er op wegen gestremd, en zouden ze meer in gebruik komen, zoo de kosten op een minimum werden gebracht. Zoo ontstond de Belgische wet van 17 Juni 1887 die de lasten vermindert op den ruil van onbebouwde landelijke eigendommen.Ga naar voetnoot(1) Voortaan zal het registratierecht voor den ruil van nietbebouwde landelijke eigendommen waarvan de koopwaarde, voor elk der kavels, 150 maal het belastbaar inkomen niet te boven gaat, verminderd worden tot 10 centiemen per honderd frank, wanneer al de in den ruil begrepen goederen in dezelfde of in aanpalende gemeenten gelegen zijn. De voordeelen van de wet zijn alleen van toepassing op den ruil van niet-bebouwde landelijke eigendommen. Daar hij alleen de landbouwbelangen op het oog had moest de wetgever de gunstbepaling beperken tot de landelijke eigendommen, d.w.z. die eigendommen welke tot den landbouw gebruikt worden, inbegrepen de moesteelt en den tuinbouw, om 't even of de gronden in de stad dan op den buiten gelegen zijn. Niet al de landelijke eigendommen, alleen de onbebouwde, zijn door de wet voorzien: dus zouden de gunstbepalingen van de Belgische wet niet kunnen ingeroepen worden voor den ruil van een heele hoeve, de gebouwen inbegrepen. Om alle betwisting te vermijden aangaande den aard | |||||
[pagina 148]
| |||||
der goederen worden de voordeelen alleen toegestaan wanneer de koopwaarde van den eigendom 150 maal het kadastraal inkomen niet overschrijdt. Zoo worden de gronden die dicht bij de stad of in de stad zelve gelegen zijn, en die geen landelijke goederen, maar bouwgronden zijn, feitelijk uitgesloten. Om op de vermindering van rechten te kunnen aanspraak maken moeten de te ruilen goederen in dezelfde of in aanpalende gemeenten gelegen zijn. Deze beschikking is misschien al te zeer beperkend.
Wanneer het gronden geldt van ongelijke waarde, dan wordt het registratierecht op 1 t.h. verminderd voor den terugkeer in de overeenkomst uitgedrukt of voor de meerwaarde, wanneer deze het vierde van het minste lot niet overschrijden, of de helft zoo de inhoud van al de goederen in dit lot begrepen 20 aren niet overtreft.
De akten van ruiling die van de voordeelen der wet genieten worden vrijgesteld van overschrijvingsrechten. Het salaris der notarissen voor het verlijden van deze ruilakten wordt verminderd tot 1 t.h. op de waarde van het minste lot en op den verklaarden terugkeer of de meerwaarde.
Een voorbeeld om de ontlasting klaar te makenGa naar voetnoot(1). Een perceel van 30 aren wordt verwisseld tegen een ander van 35 aren, de waarde van de perceelen zijnde 3,000 fr. de hectare. De registratiekosten zullen bedragen 0,10% op de waarde van het minste lot of 90 centiemen; plus, voor de meerwaarde, een recht van 1.50 fr. Dus de registratierechten bedragen in 't geheel: 2.40 fr. Geen overschrijvingsrechten. Het honorarium van den notaris beloopt tot 10.50 fr.
De onkosten van den ruil zijn dus onbeduidend. En deze wetgeving moest er toe bijdragen de schadelijke | |||||
[pagina 149]
| |||||
gevolgen van de versnippering ten minste gedeeltelijk te weren,... ware ze maar toegepast geworden! Dit is, jammer genoeg, het geval niet geweest! Laten we, om der waarheid wille, seffens bijvoegen dat de wetgever zich het succes van zijn werk van het begin af niet al te schoon heeft laten voorstaan. Een ernstige uitbreiding van de ruilbeweging, zegde reeds M. Graux in zijn memorie van toelichting, kan van het initiatief der belanghebbenden niet worden verhoopt: ze kan enkel verwacht worden zoo allen die zich van ambtswege of anderszins met den vooruitgang van den landbouw bezig houden, bezorgd zijn om overal, voor zooverre hun invloed ter plaatse het toelaat, de elementen van ruilakten op te zoeken en de bewerkingen in gang te zetten’. En op zijn beurt sprak M. Beernaert: ‘We kunnen alleen op een goeden uitslag hopen wanneer de administratie flink meewerkt. Aan de beambten van den landbouw en zelfs aan de gemeente-overheden behoort de taak aan de menschen al de voordeelen voor oogen te leggen die aan het verdwijnen van al te kleine perceelen en aan het regelen van voor den landbouw ondoelmatige vormen verbonden zijn’. Door een omzendbrief van 10 Juli 1888 verzocht de Minister van Landbouw, ridder de Moreau, de goeverneurs van provincie, de gemeentebesturen, de landbouwcommissies en landbouwmaatschappijen de gedachte van de ruiling te helpen verspreiden. We hebben ons laten gezeggen dat toen ter tijde tal van voordrachten over het onderwerp door de landbouwleeraren gehouden werden. Gevolg van dit alles: nul! Waar ligt de oorzaak van het mislukken? In een verslag op het nationaal landbouwcongres van Namen voorgedragenGa naar voetnoot(1), schrijft M. Fallon den toestand toe aan twee oorzaken: Ten eerste, de wet is bij de landbouwers niet genoeg bekend. Ten tweede, en dit zal wel de voornaamste reden zijn, elk prijst zijn eigen goed en laakt het goed van zijn ge- | |||||
[pagina 150]
| |||||
buur: deze kant van de psychologie der eigenaars werd reeds in 1885 door den verslaggever van de Middenafdeeling klaar in het daglicht gesteld. Een derde bemerking die naar ons inzien niet van belang ontbloot is: onze landbouwers kunnen zich over 't algemeen niet genoeg rekenschap geven van de voordeelen die uit het ruilen van perceelen en het afronden van grondstukken volgen moeten. De bestaande toestanden worden als onherstelbaar aanschouwd, en de gewoonte belet dat de menschen er ten slotte al het kwaad van blijven inzien. In vele gevallen komt nog een andere moeilijkheid den ruil verhinderen: de kleine eigendom is zeer belast. Wil een belaste eigenaar zijn goed ruilen dan hoeft hij eerst en vooraf van zijn schuldeischer de lichting van de hypotheek te bekomen; en daarna dient de inschrijving opnieuw op het ander goed te worden overgedragen; dubbele bron van onkosten en van stremmende formaliteiten! De verklaring van Minister Schollaert in de Kamer op 30 Juni 1909 laten ons in dezen zin op verbetering hopenGa naar voetnoot(1). Zou het ten slotte mogelijk zijn de kwaal te verhelpen? De landbouwers uit hun weigerigen slenter te rukken en ze op groote schaal tot ruilingen te doen overgaan? We meenen ja, maar het zou meer dan roekeloos wezen te beweren dat onze wensch zal waarheid worden. Een krachtige en aanhoudende propaganda zou bij de belanghebbenden moeten gevoerd worden. We moeten aan de eigenaars al de nadeelen van de bestaande eigendomsverhoudingen blootleggen; we moeten hun het werktuig leeren kennen en de wijze om het te hanteeren. Volmondig zullen we dan ook de conclusies bijtreden te Namen door voormelden verslaggever neergelegd. Ja, de regeering zou moeten maatregelen treffen! Door de Staatslandbouwkundigen, door de landbouwleeraren voordrachten laten houden; de gemeentebesturen aanspreken om ze uit hun slaap te wekken: zij beschikken over het kadaster, zij kennen dus ook best de bestaande toestanden en zullen beter dan wie ook de middelen tot beternis opsporen. | |||||
[pagina 151]
| |||||
Onze landbouwscholen van hoog tot laag moesten zich met het onderwerp inlaten en de wenschelijkheid van den ruil der gronden voor hun leerlingen uitleggen. Blijft eindelijk de werking van de landbouwvereenigingen. Het geldt hier, mogen we zeggen, een geheel nieuwe factor, een factor waarvan de wetgever van 1887 weinig of niets verwachten mocht, maar die sindsdien enorm aan kracht gewonnen heeft. Deze instellingen welke aan den landbouw diensten bewezen door niemand meer ontkend, zouden ook op dit gebied hun weldadigen invloed moeten laten gelden. ‘Ze zouden, zoo schrijft Fallon, een afvaardiging, een comité aanstellen om den toestand te bestudeeren, en de aan de kadastrale indeeling toe te brengen verbeteringen uitlokken. Ze zouden zich als middelaar tusschen de eigenaars der te ruilen goederen aanstellen, ze zouden zich met het doen opmaken en registreeren van de akte gelasten; met een woord, ze zouden de landbouwers van al het bureaucratisch formulisme ontlasten dat ze afschrikt en ze meermaals van zulkdanige overeenkomsten terughoudt.’ Privaat initiatief heeft in deze niets teweeggebracht. Laten we hopen dat het georganiseerd initiatief betere uitslagen bekomen zal!
E. Van Dievoet. (Slot volgt). |
|