Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1912
(1912)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
Over geschiedenisUit de katholieke wereld onzer dagen (vervolg). Even opbeurend als de geschiedenis der Kerk van Engeland is de geschiedenis der Kerk van Duitschland. Want was bij den aanvang der XIXe eeuw de macht van het katholicisme er alles behalve aanzienlijk, - bij het einde had het zoozeer gewonnen én aan belijders én aan prestige dat het meer dan eens tot voorbeeld gesteld werd aan andere natiën. Is het in Duitschland niet dat het Centrum de wereld verbaast door de stevigheid zijner inrichting, dat de katholiekendagen jaarlijks gloed en moed vernieuwen van honderden rustelooze werkers, dat de confessioneele pers hare bladen doet lezen door een belangstellend publiek? Vele oorzaken hebben daar het hunne toe bijgebracht, - maar toch is het geene overdrijving er het leeuwenaandeel van toe te schrijven aan den beruchten Kulturkampf dien Otto von Bismarck meende te mogen aangaan tegen Rome en waarvan de eerste en ergste jaren zooeven door Georges Goyau geschetst zijn in een prachtboek: Bismarck et l'Église. Le Culturkampf (1870-1878)Ga naar voetnoot(1). De oudere werken van Georges Goyau zijn den lezer bekend. Hebben talrijke kanten van het godsdienstig leven van onzen tijd zijne aandacht gaande gemaaktGa naar voetnoot(2), toch is hij voornamelijk de geschiedschrijver van het katholicisme in Duitschland zooals Thureau-Dangin het is van het katholicisme in Engeland. Wie heeft den lof niet hooren maken van de vijf boekdeelen zijner Allemagne religieuseGa naar voetnoot(3), waarvan het eerste, Le Protestantisme, door de Académie française werd bekroondGa naar voetnoot(4)? Wat een genoegen zou het wezen die heerlijke geschriften hier breed- | |
[pagina 63]
| |
voerig te ontleden en tevens te wijzen op al de bijzondere verdiensten van hunnen opsteller! Doch een Warande-nummer werd er allicht aan besteed en nog andere mededeelingen wachten op hun plaatsken! Een woord slechts omtrent de studie over Bismarck's godsdienstig gevoel waarmede het laatst verschenen boek over den Kulturkampf wordt geopend. Een beroerd vraagstuk, voorwaar, van netelige psychologie, want Bismarck's opvatting over religie is erg ingewikkeld. Toch mag men ze niet voorbij, omdat ze mede oorzaak is van zijn strijd tegen de Kerk: ook is het niet de kleinste verdienste van Georges Goyau dat hij er zoo nadrukkelijk is op ingegaan. Aan God gelooft Bismarck, voor zijn oppermacht knielt hij, zijne albesturende hand in de wereldgebeurtenissen ontkent hij niet. In 1887 zei hij zelf aan kunstschilder Richmond dat hij het als den rol des staatsmans beschouwde te wachten tot hij door de gebeurtenissen heen den stap Gods hoort weerklinken om dan op te springen en zich vast te klampen aan de franjen van zijn goddelijk kleed. Echter, de tusschenkomst van God in 's werelds zaken beschouwt hij van zijn standpunt uit, en dat standpunt is Pruisisch. Wat hij van Hem verwacht is eerst en vooral een sterken en steunen zijner persoonlijke kracht ten dienste van den Staat. Het juiste begrip ‘Kerk’ is hem onbekend. Waar Kerk of kerken den Staat storen, daar verdraagt hij ze niet en godsdienstige vrijheid geniet nooit zijne sympathie. Maar anderzijds hij en vervolgt niet om te vervolgen, en behoeft Pruisen's roem den steun der confessioneelen, dan zal hij zelfs nauw toezien om geene enkele lichtgevoeligheid te kwetsen. Staatsreden overheerscht alles. Dat komt reeds klaar uit in de eerste schermutselingen tusschen Bismarck en het katholicisme omtrent het Romeinsch vraagstuk: de inneming van Rome door het pas gesticht Italië. Vele katholieken, in Duitschland - en de aartsbisschop van Posen, Mgr Ledochowski, het meest -, bouwden op Bismarck hunne hoop voor het voortbestaan der tijdelijke macht des Pausen. Was hij den heiligen Stoel genegen? Neen! Was hij hem ongenegen? Ook niet! Hij stond tusschen twee vuren: noodzakelijkheid eenerzijds den steun zijner katholieke onderzaten niet te verliezen door een verbond met het huis van Savooie; noodzakelijkheid anderzijds Frankrijk en Piemont gescheiden te houden om de grootheid van Pruisen niet te schaden. Daaruit geneigdheid om Pius IX te dienen op voorwaarde zelf door Pius IX te worden gediend. Maar het pausdom, dat staat boven alle landen en volkeren, is geen dienaar van den Pruisischen Staat. Vaak genoeg, in zijne rechtstreeksche en onrechtstreeksche betrek- | |
[pagina 64]
| |
kingen met den kardinaal-sekretaris van State liet de kanselier onverholen tusschenkomst voorzien mits die en die bepaalde actie van het Vatikaan: steeds bleef het antwoord van Antonelli achterwege. ‘Rome capitale’ was de eerste straf die Bismarck's teleurstelling de Kerk oplei. Zijn samengaan met de nationaal-liberalen en de oud-katholieken in den schoot van het jonge keizerrijk was eene tweede: uit de koppeling dier drie krachten onstaat niet al met eens, maar veeleer langzamerhand, de Kulturkampf, - ‘une de ces folies politiques’, zooals de Belgische oud-minister Dechamps hem noemde, ‘qui forment les prémisses d'un syllogisme dont la conclusion est un inévitable échecGa naar voetnoot(1).’ Kulturkampf de naam is van Virchow, men weet het; hij komt niet van Bismarck. Bismarck is, ten slotte, steeds vreemd gebleven aan de vraagstukken van theologischen en philosophischen aard in dien reuzenstrijd vervat en niemand heeft minder dan hij de diepten ingezien van den gedachtenkolk dien zijne politiek heeft ontsloten. Vaak is beweerd, op grond van een paar woorden door Bismarck gericht tot den oud-meier van Reims, Werlé, en den groot hertog van Baden in 1870, dat van vóór den Fransch-Duitschen oorlog reeds bij den kanselier het opzet bestond van een strijd tegen de Kerk. Georges Goyau komt bepaald op tegen die meening. ‘Bismarck n'était pas un sectaire. Il put développer parfois, à l'appui de sa politique, certains principes qui sentaient l'esprit de secte, mais il les empruntait à ses alliés; il parlait en avocat, sans se les être réellement assimilés. Il était hypnotisé, volontairement, par un horizon très prochain, très précis, très court: la Prusse, puis l'Allemagne... De politique religieuse, il n'en avait aucune, à proprement parler, sinon l'intention constante de traiter les affaires d'Église dans le sens qu'exigeaient, sur l'heure et pour l'instant, les intérêts de l'État. Ainsi considérés, Bismarck conduisant le Culturkampf et Bismarck l'aplanisant nous apparaîtront comme un seul et même homme: de 1872 à 1880, les intérêts de l'État auront varié... Les juristes comme Friedberg, les ministres comme Falk, auront l'illusion d'élaborer des mesures durables; Bismarck, lui, ne verra dans ces mesures qu'une tactique, provisoire comme toutes les tactiques. Jamais il n'eut l'idée que les lois antireligieuses fussent intangibles: elles étaient, à ses yeux, beaucoup plus des lois | |
[pagina 65]
| |
de circonstance que l'application d'une doctrine d'État. Il n'agissait point en haine de la pensée chrétienne durant les années où il se comportait en auxiliaire politique de l'athéisme. Et lorsque sonnera l'heure des résipiscences, lorsque Guillaume s'effraiera des dommages causés par le Culturkampf à l'idée religieuse, Bismarck, personnellement, ne prendra qu'une médiocre part à ce genre d'inquiétude: se sont des motifs politiques, exclusivement politiques, qui l'entraîneront à Canossa.... Dans un drame de Wildenbruch: Le nouveau Commandement, le moine “ultramontin” Bruno, blessé à mort, se confesse à l'ancien prêtre Knecht, excommunié par le pape pour sa fidélité à l'empereur Henri IV. “Tu n'as pas connu Dieu, gronde ce prêtre impérialiste. L'amour de la patrie est service de Dieu.” C'est par une telle maxime, apparemment, que se rassurait Bismarck lorsqu'on lui reprochait le Culturkampf au nom de Dien... Des cas pourraient survenir où le “service de Dieu” ainsi compris, exigerait que les intérêts même du Très-Haut, tels que les représentaient, non pas seulement les catholiques, mais parfois même les protestants, fussent sacrifiés aux nécessités humaines: cette paradoxale aventure n'était pas pour effrayer l'áme religieuse de Bismarck. Avec un bon outil, qui s'appelait la volonté bismarckienne, il échafaudait lentement un empire; son coeur reconnaissant bénissait Dieu pour la trempe de l'outil; et puis, par une audacieuse ligne de démarcation, il exilait de ses plans politiques, lá préoccupation de ce Dieu dont il aimait à faire dériver son énergie civique, diplomatique ou ministérielle; et tandis qu'il l'adorait comme l'unique cause efficiente de son action, il n'orientait cette action qu'en vne d'une seule cause finale: l'État’. De bedroevende gevolgen nu dezer godsdienstige en politieke opvattingen: ‘Suffit-il pour l'équilibre d'une conscience, qu'elle reconnaît en Dieu le metteur en branle de ses énergies, et qu'après avoir, si je puis ainsi dire, accouplé sa force à celle de Dieu, elle les mette l'une et l'autre au service d'intérêts humains? N'était-il pas à craindre que tôt ou tard les mentions reconnaissantes que Bismarck daignerait encore consacrer au Très-Haut ne fussent rien de plus qu'un lointain salut, adressé par un parvenu glorieux à quelque bienfaiteur effacé? Le service de la Prusse triomphante requérait sans nul doute de moins fréquents recours à Dieu que ne le comportait, naguère, le service, beaucoup plus aléatoire, de la Prusse militante; les grandes victoires allemandes, une fois acquises, eurent peut- | |
[pagina 66]
| |
être cet effet indirect, de rendre plus lointaines et plus rares les occasions de contact entre Bismark et son collaborateur Dieu... Qu'un jour vint, plus tard, où Bismarck serait mis au repos, brutalement et pour toujours, par un message de Guillaume II, la religion ne serait pas pour lni une consolation; il ne saurait pas prendre congé de l'action, prendre congé de la gloire, comme près d'un demi-siècle auparavant, il avait pris congé de la jeunesse et des plaisirs; le christianisme ne ferait pas de lui un détaché, un résigné, même simplement un philosophe; dans sa vieillesse amère, inféconde, le même homme qui si longtemps avait réclamé du Christ la vigueur d'agir ne songerait même pas à lui demander une autre force, celle d'être doux avec la disgrâce, celle de supporter et celle d'accepter; et la foi chrétienne, devenue stérile en son âme trop altière, n'enseignerait pas a Bismarck éconduit le bon usage du malheur, non plus qu'elle n'avait enseigné à Bismarck ouvrier du Culturkampf, le bon usage de la victoire’Ga naar voetnoot(1). Al te lang ware voorzeker dit citaat, gave het ons niet een zoo klaren kijk tevens op de godsdienstige gesteltenissen des kanseliers, en op den pakkenden stijl des geschiedschrijvers die naam heeft Georges Goyau. Want lijk het gaat in deze enkele regelen zoo gaat het de tien hoofdstukken door van dit heerlijk boek. Eene bijna grenzelooze bronnenstudie laat den opsteller toe omtrent op elk bladzij nieuwe gegevens aan het licht te brengen die aanleiding geven tot nieuwe beschouwingenGa naar voetnoot(2). Na Goyau zal er misschien nog over den Kulturkampf worden geschreven, - schooner of beter zal het echter niet en veel nieuws zal er niet meer worden over gezegd.
Wij hebben boven de gelegenheid gehad eenige woorden aan te halen van Adolphe Dechamps over Bismarck en den Kulturkampf. Weet men dat Adolphe Dechamps zooeven zijn biograaf gevonden heeft in een oud-leerling van Leuven, Pater E. de Moreau, s.J.Ga naar voetnoot(3)? In de rei der groote katholieke voormannen is zijn naam niet zoo wereldberoemd geworden als die van een Montalembert; maar toch is hij eene machtige | |
[pagina 67]
| |
figuurGa naar voetnoot(1) en het boek, dat ons de schets brengt van zijn leven en streven, zijn wel en zijn wee, neemt eene eervolle plaats in naast den Jules Malou van Baron de Trannoy en den Frère-Orban van Paul Hymans. Met eerbiedige genegenheid overigens heeft P. de Moreau gearbeid, en is er menige bladzijde in zijn werk waar, van politiek standpunt uit, het verleden optreedt als een les voor het heden en de toekomst, en zijn er ook waar we alle politiek vergeten om op te gaan in stille, ontroerde bewondering, voor den man die voor alles was een overtuigd christen. Op het einde zijns levens, alzoo M. Woeste in het voorbericht, doelend vooral op de beruchte ‘affaire Langrand’. overvielen hem zware beproevingen: ‘Il aurait pu dire comme Chateaubriand: Le vent qui souffle sur une tête dépouillée ne vient d'aucun rivage heureux. Je pense qu'il n'y songea pas: sa foi lui réservait des trésors de consolation; son âme était profondément chrétienne’. Scherp is dan ook de tegenstelling tusschen de koude armoe der laatste jaren van een Bismarck, zooals we ze door Goyau hoorden schetsen en de weldoende werkzaamheid die we ontmoeten bij den levensavond van den Belgischen staatsman. Over zijne jeugd, zijn eerste optreden in de politiek, ja zelfs over een gedeelte zijner parlementaire loopbaan kunnen wij tamelijk vlug heenstappen. Getuige van de Belgische omwenteling, was hij met hart en ziel gehecht aan 's lands vrije instellingen en met eenige andere katholieken van zijn tijd heeft hij nog geloofd aan de mogelijkheid van het unionisme op een oogenblik dat het feitelijk reeds uitgeleefd had. Niet zijne schuld is het dat de Belgische politiek er toe gekomen is bijna uitsluitend gevoerd te worden op godsdienstig gebied. Heeft hij gedaan al wat hij kon om het liberalisme te weerhouden, strijd te voeren tegen de katholieke beginselen, langen tijd is hij vijand geweest van het stichten eener confessioneele partij; en wanneer eindelijk het oogenblik daar was dat de aanvallende houding der tegenstrevers langer weifelen en aarzelen zou gemaakt hebben tot blindheid of plichtverzuim, dan heeft hij het waarschuwend gezeid: ‘De katholieken moeten gewapend blijven voor den slag en hun geloof en hunne vrijheid verdedigen overal waar ze worden aangevallen. Edoch, ik herhaal het met | |
[pagina 68]
| |
de droeve zekerheid gelijk te hebben: blijven de partijen gelijk ze zijn ten onzent, katholiek en liberaal, godsdienstig in plaats van politiek, dan zullen noch de grondwet, noch het koningdom, noch de nationaliteit aan die onmogelijke beproeving weerstaan’Ga naar voetnoot(1). Als bij voorbaat heeft hij aldus de verantwoordelijkheid gedekt der katholieken in de rampen die kunnen voortspruiten uit godsdienstigen strijd: ‘De katholieken hebben al gedaan wat ze konden, zoo schreef hij nog, om de stichting eener katholieke partij te voorkomen’Ga naar voetnoot(2). Gelijk alle politieke mannen heeft Adolphe Dechamps in zijn ministerieel en parlementair leven gestaan voor de meest uiteenloopende vraagstukken. Op beurt behandelt zijn biograaf zijne houding in alle, zonder te beweren - en dat is wijselijk gehandeld - dat hij steeds de beste oplossingen heeft voorgestaan. In 1856 bij voorbeeld is zijn gedrag van vreesachtigheid en overdreven toegevendheid niet vrij te pleiten. Dient er echter bijgevoegd dat die zwakheid van een oogenblik rijkelijk vergoed wordt door onschatbare diensten voor en na bewezen? En om maar van eene zaak te gewagen, is Dechamps niet de opsteller van het katholiek programma van 1864? En dat programma, dat de versterking voorstond der gemeentelijke macht (benoeming der schepenen door den raad der gekozenen) en de uitbreiding van het stemrecht voor gemeente en provincie tegen het liberalisme van den dag in, is het later niet beaamd geworden en uitgewerkt? ‘En 1866’, aldus P. de Moreau, ‘on voit poindre à l'horizon la politique démocratique du parti conservateur’Ga naar voetnoot(3). Ter kamerzitting van 3n Juni inderdaad, gaf Frère-Orban zijn angst lucht om de nakende zegepraal van het algemeen stemrecht, terwijl Royer de Behr, kandidaat-minister voor een ministerie Dechamps wiens optreden door de omstandigheden belet werd, enkel loftuigingen over had voor dat zelfde stemrecht. Dechamps zelf vond het niet wenschelijk, alhoewel hij sinds lang verklaard had het niet vreezen. Aan sociale hervormingen, evenwel, dacht hij bepaaldelijk nog niet. Niet dat de maatschappelijke behoeften hem teenemaal ontgingen. Zijn biograaf citeert, onder meer, een tekst die dagteekent van 1841: ‘Il serait bean que la Belgique, qui à devancé les autres peuples sous le rapport des libertés politiques, les devançat dans | |
[pagina 69]
| |
les améliorations sociales... Les caisses de prévoyance et de secours mutuel doivent être centralisées en aboutissant à une tontine d'assurances générales sur la vie. Le sort des enfants et des femmes dans les manufactures doit être réglé. Le travail agricole doit être fécondé par l'enseignement agricole.’ En was het Dechamps niet die aan zijne kinderen zei van de mijnwerkers zijner streek: ‘Saluons nos maîtresGa naar voetnoot(1)!’ Vier boeken in het werk van P. de Moreau worden aldu besteed aan de algemeene loopbaan van den Belgischen staatsman; het vijfde en het zesde handelen over Dechamps en de Europeesche politiek (1859-1874) en over den christen, zijne ziel, zijn strijd en zijne beproevingen. Ze zijn niet minder indrukmakend dan al wat voorafgaat. Groote internationale veranderingen vallen samen met de vijftien laatste levensjaren van Adolphe Dechamps: het ontwikkelingsproces van het Italiaansche koninkrijk, de val van Napoleon III, de stichting van het Duitsche keizerrijk, en op zuiver godsdienstig gebied de Syllabus en het Vatikaansch Concilie. Aan geen enkel dezer gebeurtenissen is Dechamps teene maal vreemd gebleven. Voorzeker, hij en is niet tusschen de personnagies die den draad der geschiedenis in handen hebben; maar hij schrijft vlugschriften en brieven en tracht niet zelden achter de schermen eenen weldoenden invloed uit te oefenen. Als vrijwillige, soms lastige raadgever van vreemde vorsten en grooten wordt hij niet altijd aanhoord; toch geven de gebeurtenissen meer dan eens gelijk aan zijne vooruitzichten, en grijze staatslieden als Metternich bewonderen bijwijlen de juistheid van zijn oordeelGa naar voetnoot(2). Twee dingen bekommeren hem: zijn godsdienst en zijn vaderland, de Kerk en België. Hij zou willen de onafhankelijkheid redden van den heiligen Stoel, den rijkskanselier weerhouden op den weg der godsdienstvervolging, Frankrijk bewaren voor het katholicisme, de Belgische natie versterken en haar verdedigen tegen de hebzucht van NapoleonGa naar voetnoot(3). Later is hij bekommerd voor eene verkeerde uitlegging van den Syllabus met het oog op de Belgische grondwet eenerzijds, met het oog op verschillende groote Fransche katholieken anderzijds. Niets is stichtend voor een geloovig gemoed als het lezen der bladzijden die P. de Moreau wijdt aan zijne betrekkingen met Montalembert, P. Gratry en Cochin. Zijn onwankelbaar | |
[pagina 70]
| |
geloof is een steun voor velen wier meening niet overeenstemt met de besluiten der Kerk in die moeilijke dagen van Syllabus en Concilie: ‘Je suis sûr de ma foi; je suis bien moins sûr de mes opinions. L'histoire de mes opinions, depuis 63 ans, est assez souvent celle de mes erreurs. Je suis attaché à mes opinions, elles sont mes soeurs, mais je suis bien plus fortement attaché à ma foi, qui est ma mère.Ga naar voetnoot(1) Je tâche de rapprocher les unes de l'autre, de les concilier; mais si je devais faire le sacrifice de l'opinion qui est ma soeur ou le sacrifice de ma foi qui est ma mère, ce n'est pas, à coup sûr, ma mère que je sacrifieraisGa naar voetnoot(2).’ Hoe spijtig dat dieper ingaan tot deze bijzonder godsdienstigpolitieke bedrijvigheid van Dechamps hier onmogelijk is! Want het is al dezen kant uit dat ze vasthoudt aan de meest algemeene beginselen van het katholieke leven, al dezen kant uit ook dat ze raakt aan de moeilijkste vraagstukken der XIXe eeuw die gedurende zijn bestaan werden behandeld. Als met voorliefde heeft zijn biograaf dan ook de laatste hoofdstukken geschreven, en vinden we overal in zijn werk, naast zeer zakelijke samenvatting, een zorgvuldig uitpluizen der teksten; hier wordt de zielskennis grondiger, de keus der citaten wordt inniger. En niet zonder ontroering zeggen we 't den schrijver mee op het einde: ‘Dechamps begreep ten deele de onvruchtbaarheid van zijn streven. Maar schoon waren de zaken die hij verdedigde en zuiver zijne inzichten. Ook blijven er in zijn leven triomfen genoeg over om veel tegenslag te vergoeden. Zijn programma werd verwezenlijkt en overtroffen; de vruchtbaarheid van zijn voorbeeld is onuitputtelijk. Die hem navolgen zijn zeker, ook heden nog, groote Belgen te wezen en groote christenenGa naar voetnoot(3).’ Het is overigens omdat hij een groot christen was en een kampioen van het katholicisme dat hij mede plaats gevonden heeft in deze kroniek, die eenige opbeurende verschijnselen wil ophalen uit de geestelijke wereld onzer dagen.
Ook over Frankrijk en Amerika voornamelijk zouden we dus volledigheidshalve eenige beschouwingen moeten bijbrengen; later vinden we daarvoor wel eens eene andere gelegen- | |
[pagina 71]
| |
heidGa naar voetnoot(1). Liever wijzen we nog op een boek dat reeds sinds ettelijke maanden ter bespreking inkwam: La situation du catholicisme dans le monde au début du XXe siècle, door André Toussaint, doctor in de rechten en advokaat bij het beroepshof te ParijsGa naar voetnoot(2). Een hoogst eigenaardig werk! Gedurende tien jaar heeft de schrijver al opgeteekend wat op diplomatisch en sociaal gebied betrek heeft met het katholieke leven, niet alleen in Frankrijk en Europa, maar ook in Afrika, Azië, Oceanië en de beide Amerika's. De honderden en honderden bijzonderheden aldus verzameld heeft hij gerangschikt in zeven verschillende hoofdstukken, met een ongewoon rijke bibliographie; voorop gaat een algemeen overzicht en achteraan komen twee hoofdstukken over de toekomst als besluit. Dat zulk een boek voor geene gemakkelijke ontleding vatbaar is, wien zal het verwonderen? Ontleden hier is overschrijven, want het zijn al feiten en gebeurtenissen die elkaar verdringen, 230 bladzijden door! Misschien is Toussaint, waar het er op aankomt juiste waarde en beteekenis van sommige woorden en daden van katholiek standpunt uit te schatten wel ietwat optimistisch; doch ook spijts dit blijft de indruk overweldigend, dat ons geloof, waar we even over de grenzen kijken van sommige West-Europeesche staten, op den voorrang staat in de wereld, dat we leven niet in een eeuw van christen achteruitgang en christen verlies, maar van aanwinst en groei. Den lezer hoort het dit boek te doorbladeren en te doorgronden; den kronist volstaat het de aantrekkelijkheid ervan te verkonden. Dr Alfons Fierens. Evere, December 1910. |
|