Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
Over geschiedenisUit de katholieke wereld onzer dagen. Een reeks opbeurende boeken, ditmaal, voor moderne katholieken. Want over 't algemeen weten ze zoo weinig over den toestand van hun geloof in de wereld, dat ze meenen dat voor de Kerk de heerlijkste tijden voorbij zijn, ja dat ze wel eens schaamrood worden om hun eerenaam van ‘kinderen van Rome’, alsof die een vernederend anachronisme was in een eeuw van onbeperkte wijsheid en wondervollen vooruitgang. Dat gevoel van stille ontmoediging, bijna onbewust wantrouwen en schijnbare machteloosheid spreekt zich niet alle dagen uit, zeker niet, maar het ligt gedoken diep in de ziel, verlamt er menig initiatief, menigen durf, en doodt er vaak kalme maar vastberadene fierheid. Het doet dan ook goed aan 't harte in boeken als die van Thureau-Dangin, Georges Goyau en anderen te voelen dat de arm des Heeren niet is verkort, dat zijn rijk niet is gekrompen, - dat Hij enkel tijd en uur afwacht die Hem believen om zijne glorie te doen uitstralen en zijn naam te doen aanbidden. Niet omdat ik deze kroniek maken wil tot een bijdrage van tribune d'apologétique staan die woorden hier vooraan. Met den schrijver van een der boeken waarvan de ontleding volgt mag ik verklaren: ‘Je ne suis aucunément un théologien ni un philosophe: je ne suis et ne veux être qu'un historien’Ga naar voetnoot(1). Maar met denzelfden schrijver mag ik ook doen opmerken dat de feiten door de geschiedenis geboekt vaak een steun kunnen zijn voor het geloof, wanneer zij getuigen namelijk van de bovennatuurlijke vruchtbaarheid van het christendom en als de verrechtvaardiging zijn van leerstellige apologie. Om hun beteekenis te geven behoeft alsdan de geschiedschrijver zijn toon niet te verheffen: het eenvoudige verhaal van wat is of was volstaat om de gebeurtenissen te doen spreken tot den geest en tot het hart van den lezer. De verheffing van den aartsbisschop van Westminster, | |
[pagina 519]
| |
Mgr. Bourne, tot de kardinaalswaardigheid, en het pas verschenen werk van M. Snead Cox over het leven van kardinaal Vaughan hebben zoowat overal de aandacht geroepen op de geschiedenis der katholieke Kerk in Engeland. Bij den aanvang der XIXe eeuw was het er droevig gesteld. Niet alleen waren de katholieken verstoken van alle openbare ambten, ook de toegang tot het hooger onderwijs was hun ontzegd en zij waren het gewend sinds eeuwen behandeld te worden als minderen en minderwaardigen in hun eigen land. Honderd zestig duizend, amper, bleven er over, met vier apostolische vikarissen - gelijk in een heidensch land waar eenige missiën bloeien - en een vier honderd priesters; hunne godsdienstplichten volbrachten ze ongekend en ongezien en hunne anglikaansche medeburgers schuwden ze, veeleer dan hen hunne fierheid in 't gelaat te werpen om het geloof in hetwelk ze zoo rotsvast geankerd zaten. Hoe die toestand veranderd is, - weinigen weten er meer over dan hetgeen zij ter schole geleerd hebben over het mannelijk optreden van den Ierschen advokaat Daniel O'Connell, die zijn volk opzweept tot fiere zelfbewustheid en het voert ter herovering van eenige politieke rechten! Dat is echter maar een enkele kant der herleving en wellicht niet de belangrijkste. Want onaangezien nog dat O'Connell's arbeidsveld vooral in Ierland gelegen was, hoe zou zijn streven den bloei hebben verwekt dien we heden bewonderen - meer dan anderhalf millioen katholieken in Engeland alleen met zeventien bisschoppen, drie duizend priesters en talrijke kloosterlingen - hadden andere mannen door de kracht hunner persoonlijkheid bepaald geen eerbied afgedwongen voor de Kerk van Rome? Die mannen zijn voornamelijk geweest Newman en Manning. Hunne persoonlijke geschiedenis, hun werk en hun invloed zijn op meesterlijke wijze geschetst geworden, voor enkele jaren, door den schrijver van La Monarchie de Juillet, in een reeks prachtige beekdeelen die reeds hunne derde en vierde uitgave beleven: La Renaissance catholique en Angleterre au XIXe siècleGa naar voetnoot(1). Zoo groot was de bijval van dit werk dat het zijn opsteller de eer verdiende in het Institut catholique de Paris gevraagd te worden voor eene serie van zes voordrachten over hetzelfde onderwerp. Die voordrachtenGa naar voetnoot(2) zijn voor het meerendeel maar eene samenvatting van wat Thureau-Dangin in zijne Renaissance wijdloopig | |
[pagina 520]
| |
had uiteengedaan, - maar juist daarvoor zijn ze toegankelijk geworden voor iederen lezer en voor iedere beurs. Zooeven nu heeft de geleerde Akademieker beide werken als ware 't vervolledigd door eene korte studie over Le Cardinal VaughanGa naar voetnoot(1), die ons voeren tot in het jaar 1903, tot op den drempel dus der allerjongte gebeurtenissen. Wie later, na vele jaren, de geschiedenis zal schrijven der katholieke kerk in Engeland zal wellicht verbaasd zijn te zien dat haar heropbloei in de XIXe eeuw om zeggens uitsluitend aan Anglikanen te danken is. Inderdaad, omtrent 1820 bestond er te Oxford een groep protestanten die het innig betreurden dat de staatskerk van Hendrik VIII alle bron van liturgisch leven en hartverwarmende piëteit had gedood. Bij betreuren, overigens, zou het wellicht gebleven zijn - want John Keble, de meest invloed hebbende dier protestanten was geen man van de daad -, ware daar niet bijgekomen een zeer gezaghebbend clergyman, John Henry Newman, vicar of zieleherder van de kerk der Universiteit, die met doordrijvenden wil dat vruchteloos treuren ging omzetten in een rusteloos streven om weer levend bloed te doen stroomen door de verdorde aderen van zijn geloof. Onder zijne leiding verschijnen, dag op dag, sinds 1833, eene reeks korte en naamlooze vlugschriften, The tracts for the times, om het kwaad aan te klagen: doortastend en raak, soms bitsig en bijtend, kwetsen zij niet zelden weldenkende Anglikanen, verwekken luide tegenspraak en heftige beschuldigingen. ‘De Tractarianen, zoo schreef Dr Arnold in 1836, zijn een hoop onbekende fanatiekers, een hoop afgodendienaars, gevaarlijker nog dan de Roomsche Katholieken!’ Newman, intusschen, denkt er niet in 't minst aan dat de Oxfordbeweging, die hij in 't leven geroepen heeft, kan leiden naar Rome. Hij meent oprecht dat er tusschen het officieele Anglikanisme van zijn tijd en het zuivere Katholicisme een gulden middenweg ligt, die de weg is van de waarheid, en de onafgebroken aanwinst van jonge krachten die, spijts alle tegenspraak, naast hem komen strijden, versterkt hem in die innige overtuiging. In 1839 bezoekt hem de eerste twijfel; maar hij verjaagt dien twee jaar lang als eene gedachte uit den booze. Toch is de eerste stoot gegeven; wanneer hij in 1841, zijn Tract 90, - in denwelken hij gepoogd heeft te bewijzen dat de leer der XXIX Artikelen van Koningin Elisabeth niet tegen het katholicisme | |
[pagina 521]
| |
gekant zijn, - wanneer hij dien tract overal, bij zijne geloofsgenooten geoordeeld ziet en veroordeeld, dan gaat hij aan 't wankelen. In Februari 1842 legt hij zijn herderschap neer ter Universiteit en gaat leven in de eenzaamheid van Littlemore om zich in de studie te verdiepen. Drie volle jaren nog twijfelt en aarzelt hij, ten prooi aan den nijpendsten zielenangst, van zich afstootend de protestanten die hem willen weerhouden zoowel als de overigens zeer zeldzame katholieken die hem de hand willen reiken om over te komen tot hen. Alle dagen echter komt het hem duidelijker voor dat de waarheid is langs den kant van Rome. Den 8n October 1845 is zijn besluit genomen: hij spreekt zijne biecht aan een nederigen Italiaanschen kloosterling en ontvangt het doopsel sub conditione. De kerk van Rome telt een kind te meer! Hard was de slag voor het Anglikanisme. Want op Newman waren sinds jaren alle oogen gevestigd. Meer dan drie honderd discipelen volgden onmiddellijk zijn voorbeeld en gedurende verschillende jaren geschiedden onophoudelijk nieuwe bekeeringen. Die van Manning, in 1851, was veruit de voornaamste. Manning was reeds op drie en dertigjarigen ouderdom aartsdiaken van Chichester, en eene schitterende loopbaan stond hem te wachten: al wie bekommerd was om de toekomst van het Anglikanisme hoopte op hem als op dien besten en kloeksten verdediger. Newman's overgang tot het katholicisme had hij nog afgekeurd en betreurd; maar juist het zoeken naar bewijsredenen voor zijn geloof bracht hem aan het wankelen en dezelfde pijnlijke crisis die Newman doorworsteld had, doormaakte hij op zijne beurt en omtrent op dezelfde wijze. In December 1850 lei hij zijn ambt van aartsdiaken neer en drie maanden later werd hij ontvangen in den schoot der Roomsche Kerk. Geen twijfel thans of die bekeerlingen, die zoo geheel uit eigen kracht en studie, buiten alle propagandewerk om, waren overgekomen, geen twijfel of ze gingen op triomfkreten onthaald worden? Verre van daar! Zoozeer zijn de katholieken hunne ondergeschiktheid in den Engelschen staat gewend, dat ze mistrouwen gevoelen jegens die uitstekende geesten welke hunne rangen komen versterken. En zooverre gaat bij den aanvang hun wantrouwen dat zij hun ijver en gezag ongebruikt laten, ja, dat de apostolische vikaris van Londen, Mgr. Griffith, aan een der neophyten die hem vraagt om mee te mogen arbeiden aan het heil der zielen, meent te moeten antwoorden: ‘Wel gaarne heeten wij u welkom, M. Ward, maar werk hebben we niet voor u!’ Eén was er echter die klaarder den | |
[pagina 522]
| |
toestand inzag, en die één, Mgr. Wiseman, zou weldra door Pius IX aan het hoofd geplaatst worden der katholieke kerk in Engeland, als apostolisch vikaris vooreerst, als aartsbisschop van Westminster en kardinaal daarna, - want in 1850 is de geschiedenis van Engeland als missieland uit en treedt het weer roemvol op met eene regelmatige kerkelijke hierarchie. Met Wiseman begint een nieuw tijdperk. Met voorliefde steunt hij op de jongbekeerden en hij vertrouwt hun de moeilijkste plaatsen en de meest eervolle ondernemingen. Had hij niet gezegd, lang vóór de bepaalde uitslag de Tractariaansche beweging kon voorzien worden: ‘Treden ooit de godgeleerden van Oxford in den schoot der Kerk, dan moeten wij bereid zijn in de schaduw te vallen en op den achtergrond te treden; want in alles, behalve in het geluk de waarheid te bezitten, zijn wij hunne minderen!’ Dat zijne handelwijze hier de eenige goede was, hebben de uitslagen genoeg bewezen, en dat hij de goedkeuring wegdroeg van het hoogste kerkelijk gezag hier op aarde bleek even duidelijk, wanneer Pius IX, na den dood van Wiseman, niemand anders dan Manning aanduidde om zijne plaats te bekleeden. Heerlijke dagen heeft het katholicisme in Engeland gekend onder de wijze, ver-dragende leiding van die twee groote mannen. Toch heeft het ook dagen van droefheid geteld, vooral ter wille der verdachtmaking die Manning jaren lang gestookt heeft tegen Newman, en dat op een tijdstip dat hartelijke samenwerking dier twee weergalooze krachten zooveel had kunnen stichten ten goede. Doch de plaats ontbreekt hier om daarover uit te weiden. Aan Newman mocht overigens, ten laatste, recht wedervaren, vermits ook hij geroepen werd, op het einde zijns levens, om deel uit te maken van het heilig Collegie, en dat Manning zelf, in zijn lijkrede, zich vereerd heette de vriend des overledenen geweest te zijn. Hoeft er thans nog gewezen te worden op den invloed welken de bekeerlingen uitoefenden op hunne vroegere geloofsgenooten? De Anglikanen hadden steeds de katholieken als minder burgers beschouwd en de katholieken, gedwee en gelaten, hadden zich ook als mindere burgers gedragen. Maar mannen als Newman en Manning waren zulke nederige houding niet gewend, en waar zij spraken, luide en fier, daar konden de Anglikanen niet veinzen hunne stem niet te hooren of hun gezag te miskennen. De tijd van Manning en Newman was dan ook de heldentijd van het Engelsche katholicisme en indien sinds twintig jaar de vloed der bekeeringen niet zoo krachtig meer zijne wateren voortstuwt, dan is het ten deele omdat hunne opvolgers niet omkleed gaan met hunne geniale grootheid. | |
[pagina 523]
| |
Kardinaal Vaughan wist dat overigens zelf, en niemand is meer dan hij bekommerd geweest om de mogelijke gevolgen van zijn verheffing op den aartsbisschoppelijken stoel van Westminster. De voornaamste moeilijkheid die hij mede heeft op te lossen gehad betrof de geldigheid der Anglikaansche bisschopen priesterwijdingen. De beweging van Oxford, die voor doel had meer katholiek leven te storten in de Engelsche staatskerk, was met de bekeering van Newman niet uitgestorven. Edele zielen hadden haar steeds voortgestuwd, met even veel langmoedigheid als krachtdadigheid, en zóó verre was het gekomen dat een groot deel der Anglikaansche geestelijkheid bereid scheen tot eene versmelting van de kerk van Engeland met de kerk van Rome. Rome had echter te onderzoeken of de Engelsche wijdingen geldig waren, en het antwoord was ontkennend. Van dan af leed de gansche romaniseerende beweging schipbreuk, en een deel der verantwoordelijkheid daarvan rust zeker op Mgr. Vaughan, want hij heeft wel mee schuld aan de eenigszins krenkende wijze waarop het oordeel van Rome gegeven werd. Toch moet er bijgevoegd dat de versmelting der beide kerken wel eene grootmoedige herschenschim zal geweest zijn die nog op meer dan eene moeilijkheid kon stuiten, en de handelwijze van Mgr. Vaughan mag dus niet te licht worden gelaakt. Hij is daarbij verdienstelijk geweest op ander gebied, - of is het geen grootsche taak geweest de machtige kathedraal van Westminster op te trekken in het hart der hoofdstad, de welwillendheid der Anglikanen tegenover de katholieken wakker te houden en alzoo mede te werken tot het bereiden van den heerlijken triomf die het katholicisme te Londen gekend heeft met het Eucharistisch Congres. Kardinaal Vaughan overdreef dus wanneer hij verklaarde op het einde zijns levens: ‘I have been a failure!’ Thureau-Dangin zegt het zoo wel: is zijne loopbaan niet vrij geweest van gewoonheid en alledaagschheid, toch heeft zij de kiemen van geestelijke herleving door de groote mannen van het voorgaande geslacht neergelegd in het hart der Britten, niet geschonden. Eens zullen zij opschieten en vruchten dragen, honderd voor een. Kon de Heer maaien, in den loop der XIXe eeuw, waar niemand voor Hem had gezaaid, hoeveel rijker zal ten gepaalde tijde, de oogst zijn door de piëteitvolle handen van Wiseman en Manning bereid? Dr A. Fierens. (Vervolgt). |
|