Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 484] [p. 484] De bron Lente Ik heb in 't stille woud een bron gevonden, een bron, versch als den morgendauw, en 't mos dat hare tranen drinkt is ongeschonden en uit haar hart groeit nenufaren-vlos. Zij frazelt zoenen, als uit maagden-monden, en over haar streelt morgenwolk een blos en 't stille water rimpelt stille ronden rond ieder blad dat waait uit loover los. Ik heb ook in mijn hart een bron gevonden en snelle boden naar mijn geest gezonden; dat hij den zang koom' hooren uit haar mond en hare diepte peile, als een wond', maar 'k vrees dat hij de teêre bron zal wonden, den zang versmachtend dien hij niet verstond. [pagina 485] [p. 485] Zomer De pracht van 't zomergroen, doorstraald van zon, wuift in de wouden, zingend 't Lied van Leven, de symfoniën van 't gebladert rond de bron breed ruischen als een lang akkoord dat zweven gaat door het wijde loof alom als zon er uit de frissche bron waar bloemen beven het lied van 't heele woud, het lied van wonn' en rust dat ruischt tot in de verste dreven. Ik ben die bron en zing den Levenszang in pracht van woorden die als blâren ruischen, 'k weêrspiegel God en zon, zoo maagd in drang van liefde bloost en d' oogen met een kuischen weêrblik in d' oogen van den minnaar lang laat spieg'len en al 't bloed in 't hart voelt bruischen. [pagina 486] [p. 486] Herfst Omslongen nu met korstig mos en eiloof rust in het stille woud mijn diepe bron, en alle jaren groent en bloeit het meiloof en weeft de schaduw vóór de zomerzon die groene droomen glanst in 't wuivend zijloof en mijne bron zou drogen als ze kon, tot dat de Herfst, gepurperd reeds in 't heiloof, de blâren losrooft die de lente spon. Zoo zie ik alle tijden over mij hun kleuren spieg'len en hun heem'len wolken, maar in de schaduw schut het loover mij en luistert hoe 'k met droom omtoover mij en stilte perel, frisch uit stille kolken, die voortruischt in de woorden die haar tolken. [pagina 487] [p. 487] Winter 't Is winter nu, het loover is verdwenen, de bron is toegevrozen, hard als steen, de wolken spieg'len over 't ijsbed henen, dat glaast in 't licht als levend elpenbeen. Men hoort in 't naakte woud de winden weenen en soms, alsof een elfenkoor verscheen, ziet men de wolken dalen en vereenen als stille schimmen rond de stammen heen. 't Is winter nu, ik hoor geen zang meer zingen uit d' hartebron die heel den zomer zong, de bron is dood, maar 'k voel haar drift nog wringen in 't diepste van mijn hart, waar ik haar von' en 'k weet dat in de lente weêr zal springen 't hel water dat zoo streelend zingen kon. Emiel Van der Straeten. Vorige Volgende