| |
| |
| |
De Heilige Birgitta van Zweden
stella, stillans claritatem,
bisschop van Linköping, 14e eeuw.)
‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’ zoo baden eens de visschers als zij in stormweer op het Wettern meer waren, en tusschen de hoog opspuitende golven de gulden sporen zagen van de hoeven van het ros, waarop de Heilige Birgitta het water was overgestoken....
‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’ hoorde ook Werner von Heidenstam, de grootste dichter van het moderne Zweden, stemmen fluisteren om zich heen, toen hij zich een laten winterdag op het ijs waagde. Een dichte sneeuwmist omringde hem. Alleen steeg zwart en dreigend voor hem op de groote Skärfesten, de machtige rots die een gedeelte van het Wettern meer geheel beheerscht. En terwijl hij het oog richtte op de donkere schaduw, die iedere seconde in omvang scheen toe te nemen, stonden op eens hem klaar helder voor den geest alle verhalen die hij in zijn jeugd bij het gloeiend haardvuur gehoord had over ‘de strenge en vrome vrouwe van Vadstena’. Haar beeld steeg voor hem op en vereenigde zich met de zwarte schaduw voor hem, de Skärfesten en de Heilige Birgitta, ‘de strenge en vrome vrouwe’, schenen hem met vereende krachten te lijf te willen.... ‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’
En ik zelf heb het gehoord. Niet lang geleden. Vrede heerschte in de natuur toen ik aankwam in het oude, bekoorlijke Vadstena. Geen blad bewoog van de groote, oude boomen die het kerkhof sieren, waarheen ik dadelijk mijn
| |
| |
schreden richtte. En terwijl mijn voet betrad het zachte mos, bonte bloemen op de graven neergelegd mijn oog streelden en mijn hart weemoedig stemden, klonk als muziek het rhythmisch dreunen der golven van het groote Wettern meer. Ik zette mij neer op een ouden grafsteen, waarop het jaar 1642 nog duidelijk te lezen stond, richtte mijn blik naar de fijne torenspits van de vroegere Kloosterkerk en opende wijd mijn ooren om geheel in mij op te nemen de muziek der zacht zingende golven. Toen hoorde ik voor het eerst: ‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’, ‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’ en de vrede rondom, de volkomen stilte, het absoluut alleen-zijn met de herinnering aan al wat er op die plaats was afgespeeld, gaf plotseling stem aan boom en blad, aan steen en mos, aan iedere zandkorrel.... ‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’
Den volgenden dag raasde een hevige storm. In mijn hotelkamer hoorde ik reeds het golvenbeuken tegen het strand en het loeien van den wind door de boomen, die suizend en ritselend de kronen schudden. Het kalme Wettern meer was in een woeste zee veranderd. Hoog richtten de golven zich op en spoten driftig het sneeuwwitte schuim omhoog. Razend kwamen zij aangerold over elkander heen, onmeedoogend elkaar verpletterend om zich tegen de kust te werpen. Het was een oorverdoovend lawaai. Ik liep langs het strand, door het bosch. Bladeren dwarrelden om mij heen en takken vielen mij op hoofd en schouders. Het mos was doorweekt, - tegen mijn zin moest ik het bosch dieper in, daar waar de golven niet te zien, alleen te hooren waren. Ik wilde de pier op naar den vuurtoren om vandaar het vol gezicht te hebben op de booze baren. Maar het meer gunde mij dat genoegen niet. De pier was nauw zichtbaar boven de golven, het water stroomde er aan beide kanten overheen. Het was of de golven zich juist daar vereenigd hadden om hun woede te koelen op de koude steenen. Ik vervolgde mijn weg door het bosch en richtte mijn schreden weer naar het kerkhof, ditmaal om de kerk van binnen te bezichtigen. En plotseling hoor ik in den gierenden stormwind een klagend smeeken, - ik blijf staan en luister.... Hoe had ik nog kunnen twijfelen.... ‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’
| |
| |
Tien jaar geleden heeft de Zweedsche Staat 100.000 kronen toegestaan voor het restaureeren der kloosterkerk van het vroegere Birgittiner klooster. De oorspronkelijke kerk was gebouwd volgens ontwerp van de H. Birgitta zelf, die wenschte dat de grootste eenvoud de kerk zou kenmerken. Geen geschilderde ruiten anders dan wit en goud, geen beelden of schilderstukken dan die welke betrekking hadden op het leven en lijden van Christus, geen beeldhouwwerk aan steen, noch hout. Vrij zuiver schijnt bij de laatste restauratie de oorspronkelijke stijl gevolgd, tenminste wat het uitwendige aangaat. De kerk is gebouwd in kalksteen van den Omberg, den grooten berg aan het Wettern meer. Die steen is licht blauw van kleur, vandaar dat de bewoners der streek spreken van de ‘Blakyrkan’, ‘de blauwe kerk, de palm-kerk, die in den vorm van een stralenkroon als een blauwachtige nevel aan den horizon oprijst.’ (Werner von Heidenstam in Heliga Birgittas Pilgrimsfärd). Naaldfijn steekt de toren zijn spits omhoog en waar men zich ook bevindt aan den oever van het meer te Vadstena, overal heeft men een gezicht op de Birgittakerk. Inwendig heeft zij niet veel meer van een R.K. Kerk en wat er over is van vroeger tijden staat als in een museum op een lijn opgesteld: een paar houten biechtstoelen, volgens het voorschrift zonder eenig beeldhouwwerk, eenige overblijfselen van houten heiligenbeelden, een paar altaarstukken en eenige bijna vergane schilderijen. Eén houten beeld wordt gehouden voor een afbeeldsel van de Heilige Birgitta zelf, doch de geleerden zijn het hierover niet eens. Ik zelf zie een groote gelijkenis tusschen de gelaatstrekken van dit beeld en die van het schilderij in het Birgittinerklooster te Weert bij Maastricht, waar wij de Heilige Birgitta op haar doodsbed zien uitgestrekt.
De vrouw die den bezoekers de kerk laat zien, wijst ten slotte op een moderne, eikenhouten kist, waarin het schrijn berust met een gedeelte der beenderen van de H. Birgitta en van haar dochter Beata Catharina. Het rood-fluweelen, door den tijd zeer verschoten schrijn, is hetzelfde waarin op het einde van het jaar 1374 de beenderen in de kerk te Vadstena ter bewaring neergelegd zijn. Het fluweel is bezaaid met zilveren en zilver-vergulde loovertjes, waarop
| |
| |
gegraveerd het familiewapen der H. Birgitta, of een gesymboliseerde episode uit haar leven. De schedels zijn goed bewaard. Daarnaast zijn de beenderen opgesteld, op een zoo weinig smaakvolle wijze, dat geen devotie den bezoeker bezielt, maar veeleer een gevoel van afgrijzen. De geschiedenis vertelt hoe het schrijn herhaalde malen geopend is om gedeelten van beenderen weg te schenken. En hoe hoog die overblijfselen gewaardeerd werden, kunnen wij nog nagaan als wij b.v. het reliquarium zien (thans in de Historische Afdeeling van het Nationaal Museum te Stockholm) waarin een gedeelte van het armbeen bewaard werd. Dit reliquarium in den vorm van een vrouwen-onderarm en hand, is vervaardigd van gedreven zilver en brons en voorzien van schitterende edelgesteenten.
In de kerk hoorde ik geen stemmen fluisteren: Heilige Birgitta, bid voor ons!.... En ik verbaasde er mij niet over. Maar buiten de kerkmuren, - daar waren zij weer! De oude boomen, de ruischende wateren, die zongen en klaagden het oude lied....
Vlak aan de kerk grensde het klooster. Nauwkeurig is nog na te gaan hoe de Zusters en Broeders, ieder door hun eigen afgesloten kloostergang, de kerk in kwamen. De kloostergangen zijn verdwenen, maar de kloostermuren verheffen zich nog om wat eens klooster was, maar thans geworden is gedeeltelijk een hospitaal, gedeeltelijk een krankzinnigengesticht. Het klooster der Broeders is tot hospitaal ingericht. Daar heerscht vrede. Rustig gaat de ziekenverpleegster er haar gang, al siert ook geen kap van liefdezuster haar hoofd. Maar zoo is het niet in het vroegere zusterklooster. Op een afstand hoort men reeds het waanzinnig lachen en schreeuwen der ongelukkigen, die daar hun treurig bestaan voortsleepen.
Een rilling voer mij door de leden. De ironie van het noodlot dat een onderkomen aanbood aan vrouwen beroofd van al denkvermogen binnen dezelfde muren, waar zes eeuwen vroeger vrouwen huisden, beroemd om haar wijsheid en doorzicht... schrijnde mij door de ziel. Ik wilde niet verder gaan, maar deed mij zelf toch geweld aan en liep mee met de verpleegster. Wij kwamen aan de ‘Pelar Salen’, die geheel in ouden stijl bewaard is en waarlijk
| |
| |
schoon te noemen is met de gewelven rustend op sierlijke zuilen, al verpoozen er zich ook nu geen nonnen, in grauw gewaad gehuld, maar staan er op rijen eenvoudige, ijzeren bedden van de ongelukkigen, die er verpleegd worden. Men opende in een lange gang een zwaar gegrendelde deur en leidde mij binnen in een cel. Zoo waren vroeger alle cellen geweest; die waren nu verdwenen, maar voor ‘de curiositeit’, had men éen cel in den vroegeren toestand teruggebracht. Het licht viel er door een spleet naar binnen, - een venster was er niet. Daarop werd vertoond ‘de bidcel van de Heilige Birgitta.’ En hoewel ik heel goed wist, dat Birgitta nooit een voet in het klooster gezet had, keek ik toch nieuwsgierig rond. Daar stond ook de zware, eikenhouten kist, waarin in 1373, het lijk van Birgitta van Rome over Duitschland naar Linköping gebracht werd. De baar werd heel den langen weg door vereerders gedragen, en zóo groot was de roem van Birgitta dat overal waar de stoet langs trok de kerkklokken luidden en feestgevierd werd. Eerst achttien jaar later werd Birgitta onder Paus Bonifacius IX als Heilige in de R.K. Kerk opgenomen. Het tegenwoordige Lutheriaansche Zweden huldigt niet meer Birgitta als de groote Heilige, de uitverkorene Vrouwe Gods, maar wel de Birgitta, die zoo oneindig veel heeft bijgedragen tot de kultuur van haar land. Algemeen wordt erkend dat zonder haar de Middeleeuwsche Zweedsche letterkunde nog armer wezen zou, en dat het Birgitta te danken is dat het verdere Europa te weten kwam dat er een land bestond dat Zweden heette.
Oneindig veel is er in verschillende landen geschreven over Birgitta van Zweden. Die zich voor haar interesseert en ondervindt hoeveel er in bijna alle Europeesche landen door geleerden is uitgegeven over deze hoogstaande vrouw, weet waarlijk niet waar met lezen te beginnen en waar te eindigen.
En dat de belangstelling in de H. Birgitta nog voortleeft, bewijzen de werken, die er nog voortdurend over haar verschijnen. Hoogst interessant is o.a. het boek van den Zweed R. Steffen: ‘Den Helige Birgitta's Uppenbarelser i Urval och öfversättning. (Stockholm, Norsted och Söners Förlag.) Daarin geeft de schrijver, na een
| |
| |
korte biografie, een bloemlezing uit de openbaringen en andere geschriften van’ de eenige groote Zweedsche auteur uit de middeleeuwen’. Er is in het modern Zweedsch geen werk waarin de lezer, ‘een voldoend duidelijk begrip krijgt over den aard van het groote en eigenaardige talent van Birgitta,’ en die leemte wil Steffen door zijn arbeid aanvullen. De geschriften van de H. Birgitta waren in Zweden alleen genietbaar voor hen die Oud Zweedsch of Latijn verstaan. Steffen geeft met zijn boek een moderne vertaling van den Oud-Zweedschen tekst, die alleen geleerden met gemak lezen, en waarvan menigeen zelfs het bestaan niet vermoedt, gewoon als men is de Latijnsche als de eenige ware te beschouwen. En toch schijnt deze Oud-Zweedsche tekst, volgens het oordeel der geleerden, veel dichter bij den origineelen tekst te staan dan de Latijnsche. Vooral wat vorm en woordenkeus aangaat is de Oud-Zweedsche verre te verkiezen boven den Latijnschen. Het zou te wenschen zijn dat andere landen het voorbeeld van R. Steffen volgden, en ook een vertaling gaven van dien Oud-Zweedschen tekst, want er zijn juweeltjes onder. Vaak hebben wij moeite onszelf te overtuigen dat hier iemand uit de Middeleeuwen aan het woord is, zoo frisch en natuurlijk, zóo hoogst poëtisch en artistiek wist Birgitta haar woorden en beelden te kiezen. Haar natuurbeschrijvingen zijn schilderijtjes, verfijnd door Birgitta's idealiseeringszin. Maar waar zij het lijden van Christus beschrijft, overtreft zij met haar pen ieder beeld door de grootste kunstenaars aller eeuwen op het doek gebracht. ‘Geestelijke gedichten’, noemt de bekende literatuur-historicus, Professor Schück uit Uppsala, haar geschriften in zijn ‘Svensk Litteraturhistorie (1ste deel, blz. 84). Zij weet niet alleen vurig te loven en te prijzen in haar geschriften, maar ook hevig te kastijden en te berispen. Zij heeft een open oog voor al het onrecht,
dat niet alleen in Zweden, maar ook elders geschiedt, zoowel op politiek als sociaal gebied, maar vooral waar het den godsdienst en de Kerk betreft. In Steffen's boek vinden wij van dit alles schitterende voorbeelden, en ik moet mij zelf bepaald geweld aandoen om niet even een paar vertalingen uit dezen modern-Zweedschen tekst te geven...
| |
| |
In April van dit jaar verdedigde Knut B. Westman voor de theologische faculteit te Uppsala zijn thesis getiteld: ‘Birgitta-Studier’, waarin de schrijver de persoonlijkheid, het leven en de verschillende geschriften der Heilige Birgitta behandelt van een zuiver wetenschappelijk standpunt uit.
Dit werk is lang niet voor een ieder genietbaar. De geleerde schrijver is een fijn psycholoog en een ernstig philoloog. Dat hij ook het werk en leven van andere groote Heiligen, Martelaren en Theologen grondig bestudeerd heeft blijkt o.a. uit het derde hoofdstuk van zijn werk, getiteld: ‘Personlighetsstudier till belysning av Birgittas ställning inom det medeltida fromhetslivet’, waarin o.a. behandeld worden: Hildegard, Petrus de Dacia, Mechtild van Maagdenburg, Suso, Tauler, Catharina van Sienna en Girolamo Savonarola, om den lezer, door hem een blik te geven op het leven en werken dier persoonlijkheden, een beter inzicht te doen krijgen van de plaats die Birgitta in het religieuse leven der middeleeuwen innam.
Meer binnen ieders berelk, vooral omdat het in de Duitsche taal is geschreven, is het werkje van den bekenden Noor Dr. K. Krogh Tonning, ‘Die Heilige Birgitta von Schweden’, dat deel uitmaakt van de ‘Sammlung Illustrierter Heiligenleben’, uitgegeven door den boekhandel van Jos. Kösel te Kempten en München. Populair-wetenschappelijk zouden wij dit boekje kunnen noemen. Het geeft een goed beeld der Heilige, zonder in te veel details te treden, noch te veel bespiegelingen te houden. En vooral dit laatste is zóo verleidelijk, waar men verhaalt van een vrouw, wier ziel brandde van een mystieke passie, wier verstand helderder was dan dat van eenig andere vrouw in haar tijd, wier hart gloeide van medelijden, barmhartigheid en rechtvaardigheid. Uit haar geschriften en haar leven blijkt hoe haar voornaamste karaktertrekken waren: eerzucht en een krachtige fantasie. De eerzucht zat haar door het geslacht, waaruit zij stamde, in het bloed. En over haar sterk ontwikkelde fantasie schrijft o.a. bovengenoemde Prof. Schück: ‘Bij ons, moderne menschen, uit fantasie zich gewoonlijk in poëtische of artistieke inspiratie. Bij Birgitta, - het grootste poëtische talent der middeleeuwen, - uitte die zich daarentegen in den vorm van de
| |
| |
religieuse extase, wat bizonder karakteristiek is voor de Zweedsche begrippen in de middeleeuwen. De religieuse verrukking bij Birgitta is geheel een artistieke.
‘Ödmjuk men stärk’, deemoedig maar sterk, was haar leus. En wel van deemoed getuigt haar leven, zoowel als van kracht. Deemoedig onderwierp zij zich aan het leven van boete en afstand doen, waartoe een hoogere stem haar aanmaande. Krachtig wist zij door te zetten wat haar geopenbaard werd als het goede. Moeilijk kan men zich in éen persoon een schooner samensmelten denken van deemoed en kracht. Haar geheele leven toont het ons aan.
Zij werd geboren toen de dertiende eeuw nauwelijks ten einde was, de eeuw die in het Zuiden van Europa het menschdom Heiligen gebracht had als Dominicus, Franciscus van Assisi, Thomas van Aquino en Bonaventura. Het jaar van haar geboorte is onzeker, maar vrij algemeen wordt 1302 aangenomen als dat waarin de kleine Birgitta op het landgoed Finsta in de provincie Uppland van Zweden het licht zag. Haar vader Birger Persson, ridder van Finsta, was landvoogd van Uppland, in dien tijd het hoogste ambt van het land. Evenals zijn echtgenoote, Ingeborg, dochter van Bengt Magnusson, heet hij koninkbloed in de aderen te hebben. Birgitta was de jongste van zeven kinderen, waarvan vier jong stierven. Kort vóor de geboorte van Birgitta, verkeerde haar moeder in levensgevaar bij een schipbreuk, zoodat men het ergste vreesde voor het ongeboren kind. Maar Birgitta toonde haar groote levensvatbaarheid en kwam ter wereld flink en gezond en groeide op als andere kinderen, maar was met spreken zeer achterlijk. Niet vóor haar vierde jaar begon zij te praten en sprak toen dadelijk even correct als een volwassene.
Birger Persson behoorde niet alleen tot de edelste, maar ook tot de rijkste ridders van het land. Een ‘riddergård’, een riddergoed, was in dien tijd even groot als een kungsgård. De ridder was heer over een groot aantal vazallen en had een groot dienstdoend personeel onder zich, bestaande uit opzichters, rentmeesters, schrijvers, monniken, priesters, kapelaans, knechten, pages enz., die allen huisvesting hadden op het riddergoed en omliggende bijgebouwen. Het woonhuis waarin de ridder overdag met zijn
| |
| |
gezin verblijf hield, was een groot blokhuis van éen verdieping, bestaande uit een uitgestrekte zaal, waar het licht binnendrong door dakvensters, waar de rook van den haard door een gat in het dak naar buiten trok en waar bij feestelijke gelegenheden fakkels tot verlichting werden aangestoken. Zóo sleten de bewoners de helft van hun leven in een fantastisch halfduister. De eenige lectuur, waarvoor de adel in dien tijd zoowat zich interesseerde, handelde over Heiligen-legenden. De huiskapelaan vertelde 's avonds bij het haardvuur verhalen, meer of minder fantastisch gekleurd, ook over Heiligen en Martelaars, waarnaar de kinderen van toen even gretig luisterden als de tegenwoordige naar sprookjes. En evenals de kinderen thans zich voorstellen een held, of een koning te worden gelijk aan dien in het sprookje, maakten de kinderen uit vroeger tijden zich tot ideaal de een of andere Heilige, die visioenen gezien, openbaringen gekregen, of wonderen verricht had. Wonderen verrichten vooral! En de jonge hersentjes zetten in den droom voort wat hen bij het haardvuur had beziggehouden. Volgens de legende was de droom een middel waarvan God en de Heiligen zich bedienden om zich voor den mensch te openbaren. Daarom was het gedroomde geen bedrog noch fantasie, maar waarheid. Onwaarschijnlijk is het dus volstrekt niet dat Birgitta, toen zij zeven jaar oud was, 's nachts plotseling wakker werd en het beeld van de Moeder Gods in haar slaapkamer, door een lichtenden stralenkrans omgeven zag. Wat zij den avond te voren gehoord had van den geestelijke, de gedachten, waarmee haar kinderbrein bezig waren bij het naar bed gaan, hadden voorbereid wat komen zou, bij een kind gevoelig, fantastisch, vroom en goed als de kleine Birgitta.
‘Birgitta, kom hier’, wenkte de Heilige Moedermaagd en toen het kind haastig haar bed uitsprong, hield de Heilige haar een kroon voor, vragend: ‘Wil je die hebben?’ En terwijl de kleine Birgit half angstig, half jubelend ‘ja’ zeide, voelde zij hoe de Moeder Gods haar de kroon opzette om daarna te verdwijnen... Drie jaar later had het kind een visioen van nog meer beteekenis en het eigenaardige is dat het zich thans geheel verklaren laat, door wat er aan voorafging. Broeder Israël Erlandsson, van de orde der Predik- | |
| |
heeren, zou de Vroegpreek houden in de slotskapel den eersten Maandag van den Vastentijd. Hoewel de Predikheeren nog niet lang in Zweden gevestigd waren, hadden zij er in korten tijd toch reeds veel kloosters gesticht. Een van de grootste lag in Skeninge. Daaraan was een noviciaat verbonden en een theologisch seminarium dat onder de leiding stond van Paters die in Parijs den doctorstitel verkregen hadden en onderwezen waren door Petrus de Dacia. Beroemd waren de Dominicaner Monniken reeds toen door hun geleerdheid, maar berucht waren zij niet minder door de strenge woorden, die er over hun lippen kwamen. Broeder Israël spaarde zijn hoorders niet. De kapel was propvol. Op de voorste, sierlijk gebeeldhouwde banken, knielden Birger Persson met zijn vrouw en de kleine Birgit. Broeder Israël hield een preek naar aanleiding van het lijden van Christus en toonde aan hoe de menschen voortgaan met Jezus te hoonen, te bespotten, te pijnigen en te kruisigen, iedermaal dat zij handelen tegen zijn gebod. ‘Jezus wordt vermoord als in een mensch de liefde verdooft.’ Augustinus zegt: ‘Niets is God welbehagelijker dan de deugd der liefde, en niets den duivel aangenamer dan het uitdooven van alle liefde. Maar omdat de liefde voor God in vele menschen is uitgedoofd, wordt Jezus nu geestelijk mishandeld, zooals Hij het vroeger lichamelijk werd. Hij wordt geschopt en in den rug
gestooten, als de menschen meer geëerd en gevreesd worden dan God, en niemand acht geeft op de rechtvaardigheid. Hij krijgt een slag op den mond, als menschen Zijn pijn en boete hooren, maar zeggen: ‘Laat ons maar doen wat we willen in de wereld, in den Hemel komen we toch niet. Dit staat gelijk met Onzen Zoeten Heer een klap in het gezicht geven, want als God ons aan de eeuwige pijn had willen overlaten, dan had Hij ons niet geschapen en ons evenmin op zulk een menschelijke wijze verlost...’ Zoo sprak broeder Israël, na eerst de geheele lijdensgeschiedenis van den Heer behandeld te hebben, en diep was de indruk die zijn woorden achter lieten, niet het minst op Birgit, die met groote oogen toegeluisterd had. Toen zij dien avond in het donker in bed lag, was het alsof het Christusbeeld op het kleine altaar leven kreeg, en Birgit in wier hoofdje de
| |
| |
woorden van den Dominicaner broeder nog rondwoelden, kreeg zoo 'n medelijden met den hardbeproefden Heiland dat zij, bijna zonder het zelf te weten uitriep: ‘O, mijn Zoete Heer, wie heeft U zoo mishandeld?’ Toen opende de Heer zijn paarsche lippen, en een stem, droef als het klagen van den wind door het riet in de slotsgracht van den burcht haars vaders, antwoordde zacht:
‘Allen, die mij vergeten en mijn liefde minachten.’ Op hetzelfde oogenblik was het alsof een licht werd uitgedoofd en Birgit bleef in het donker liggen luisteren naar het kloppen van haar verschrikt hart. Toen sprong zij haar bed uit en bad op haar knieën voor den gekruist geworden Heer een gebed dat haar als voorgezegd werd:
‘O, lieve Heer en God, ik behoor tot hen, welke Gij door Uw dood gekocht hebt, maar ik ben zoovele malen de hel schuldig, dat ik nooit in den Hemel kom zonder Uw goddelijke liefde! O! Jezus, mijn Heer, hoor mijn gebed, zooals U den zondaar aan het kruis hebt aangehoord; laat mijn hart van liefde voor U branden; laat alles, wat U er in tegenstaat wegvagen door den sterken storm van den Heiligen Geest. Laat mij niet zijn een van die onzaligen, welke U verraden, hoonen, haten, bespotten, geeselen en vermoorden. Laat mij mijn vleesch kruisigen met hen, die U liefhebben, en laat mij in Uw bloedig spoor, met doornen gekroond en dragend mijn kruis, de eeuwige vreugde bereiken. Moeder Gods, alle Heiligen en alle Engelen bidt met mij en voor mij! Amen.’
Den modernen lezer zouden deze woorden wonderlijk in de ooren klinken, hield hij geen rekening met de tijdsomstandigheden, die ik zooeven aangaf. En hierbij moeten wij nog voegen de zeer godsdienstige opvoeding die Ingeborg, de burchtvrouw, haar kinderen gaf. Het godsdienstonderwijs nam de eerste plaats in. Iederen morgen woonde het geheele gezin de Heilige Mis hij in de slotskapel en de kinderen werden vroegtijdig gewend aan de biecht. De moeder nam hen dikwijls mee op haar bezoeken aan armen en zieken om hun medelijden op te wekken en hen te gewennen aan het uitoefenen van barmhartigheid en weldadigheid. De kleine Birgit legde een groote belangstelling aan den dag voor al wat de Heilige Zaken betrof en ver- | |
| |
baasde menigmaal haar omgeving door haar opmerkingen en haar geheugen.
Eenvoudig was overigens de levenswijze op Finstagard. Alleen als hooge gasten, vorsten of hertogen op bezoek kwamen, wist de burchtheer zijn riddergoed in vollen glans te vertoonen. Dan weerklonk vroolijk de jachthoorn en wapperden vaandels en banieren, of flitsten de lansen en zwaarden in een sierlijk toernooi spel. De ridders waren gedoscht in zijde en fluweel, lange veeren vielen wuivend neer van baret of breedgeranden hoed, met kostbare gespen waren de lage schoenen versierd en met edelsteenen bezette knoopen hielden de wambuis bijeen. De riddervrouwen stijf van brocaat of zware zijde, spreidden haar pracht ten toon van al wat zij bezaten aan kant, juweelen, borduursel en edelsteenen. Als de gasten vertrokken waren haastte Birgitta's vrome moeder zich ook de armen in de buurt te laten deelen in de spijzen die in zulk een overvloed de tafels bedekt hadden. Nooit klopte een behoeftige te vergeefs aan de slotspoort.
In 1314 verloor Birgit haar moeder en zond haar vader haar naar een zuster van haar moeder, de vrouw van Knut Jonsson, die op een landgoed woonde in Oost-Gothland. Ingrid, de tante, was een vrome verstandige vrouw, die Birgitta opvoedde geheel in den geest van haar moeder. Birgitta wilde zich in een klooster terugtrekken, maar moest zich schikken naar den wensch van haar vader, die haar, volgens de zeden uit dien tijd, zeer vroeg uithuwelijkte. Op vijftienjarigen leeftijd trouwde zij met Ulf Gudmarsson, zoon van een ridder en landvoogd uit West-Gothland. Ulf Gudmarsson was van even nobel bloed als Birgitta en bekleedde weldra als landvoogd van de provincie Närke ook een even hooge positie als haar vader. Ulfasa, het riddergoed, waar Birgitta als burchtvrouwe troonde, was omringd door uitgestrekte gronden, bouwland en bosschen. Het geslacht, waartoe Ulf behoorde, was bekend door zijn onmetelijke rijkdommen. Ulf zelf scheen verder door geen bizondere gaven uit te blinken. Hij was zeer godsdienstig, maar kon toch niet altijd genoegen nemen met het strenge leven, waartoe Birgitta zich gedwongen voelde. Naarmate hij echter ouder en zwakker
| |
| |
van gezondheid werd, voegde hij zich ook meer naar haar wenschen. Birgitta schonk in den loop van twaalf jaren acht kinderen het leven, vier zoons en vier dochters. De zoons kregen de beste leermeesters van het land; de dochters onderrichtte Birgitta zelf. Iederen morgen werd de H. Mis bijgewoond, iederen Vrijdag werd er gebiecht en iederen Zondag gecommunieerd, terwijl er vaak gevast en over het geheel alleen het eenvoudigste voedsel gebruikt werd. Ulf en Birgitta waren wijd en zijd beroemd om hun mildheid. Iederen dag gaf Birgitta twaalf arme lieden eten en iederen Donderdag waschte zij hun zelf de voeten. Scholen en ziekenhuizen werden opgericht, Kerken gerestaureerd en nieuwe gebouwd. Birgitta werd steeds strenger tegenover zichzelf, kastijdde zich ijverig met den geesel en vermeed alle wereldsche vermaken. Daarentegen sloten Ulf en zij zich zooveel mogelijk aan bij de kloosters, die Ulfasa omringden.
Er werden ook dikwijls bedevaarten gemaakt naar de Domkerk te Linköping. De geleerde Magister Matthias, kannunik van Linköping was de biechtvader van Birgitta. Door hem kreeg zij belangstelling in de rijke apocalyptische literatuur der middeleeuwen. Hij leerde haar ook Latijn, hoewel zij die taal niet behoefde te kennen om de H. Schrift te lezen, want Birgitta was in het bezit van een Zweedsche bijbelvertaling, waarschijnlijk gedeeltelijk van de hand van Magister Matthias zelf. Van die Zweedsche bijbelvertaling bestaan nu alleen nog de vijf boeken van Mozes. - Ondertusschen riep de Zweedsche koning, Magnus Smek, die met de schoone, jonge prinses Blanche van Namen getrouwd was, Birgitta met haar man naar het hof om de onervaren koningin te helpen met haar onderricht. Birgitta gehoorzaamde met tegenzin. De koning stond haar met haar man en een paar kinderen een woning af in het koninklijk slot. Aan het hof heerschte groote weelde en lichtzinnigheid. De koning onderdrukte zijn onderdanen en was onrechtvaardig en wreed. Aanvankelijk luisterden beiden, de koning zoowel als de koningin, naar de zeer strenge vermaningen en den raad van Birgitta, die ook aan het hof haar studieleven voortzette, afgewisseld door zelfkastijdingen en boetedoening. Godsdienstige gesprekken had zij ook daar met de
| |
| |
geestelijkheid, zoodat zij zich langzamerhand een kennis eigen maakte, zooals weinige hooggeplaatste vrouwen in dien tijd bezaten. Dit vooral gaf haar autoriteit tegenover de jonge vorstin en toen Birgitta herhaaldelijk visioenen had, waarin haar geopenbaard werd hoe zij handelen moest met haar hooge meesters, begon de koningin zelfs bang te worden voor de ‘vrome zienster’ en haastte zich den gegeven raad op te volgen. Maar het duurde niet lang of het verblijf aan het hof werd Birgitta onhoudbaar. Magnus Smek leidde een losbandig, verkwistend leven en werd zelfs in den ban gedaan omdat hij zich had meester gemaakt van kerkelijke goederen. De koningin werd ook met den dag lichtzinniger. Alle vermaningen van Birgitta die, bezield met bovenmenschelijke kracht door de ingevingen van hooger, welke haar steeds gedaan werden, optrad als een ware rechter, - werden in den wind geslagen en zelfs bespot. Toen trokken Ulf en Birgitta naar huis terug, na drie lange lijdensjaren aan het koninklijk hof. Het jaar daarop (1339) ondernam Birgitta met haar man een pelgrimstocht naar Nidaros, het tegenwoordige Trondhjem, om een bezoek te brengen aan het graf van den Heiligen Olaf. De Dom te Nidaros was toen reeds de schoonste kerk van het geheele Noorden. De reis van Ulfasa naar Nidaros werd geheel te voet afgelegd, - hoewel Birgitta, indien zij het gewenscht had, te paard had kunnen rijden - en duurde vijf en dertig dagen. Het volgend jaar werd een nieuwe bedevaart ondernomen, waaraan vele priesters, leken en vrouwen deelnamen. Eerst werden te Keulen de graven bezocht van de Heilige drie Koningen, daarna trok de stoet over Vlaanderen naar Frankrijk om het graf van de H. Maria Magdalena te Marseilles te bezoeken, dat van de H. Martha te Tarragona en dat van den Apostel Jacobus te Compostella. Overal waar de vrome pelgrims doortrokken heerschten onlusten. In Duitschland onderlinge twisten, in Vlaanderen had Jac. van Artevelde de macht in handen en knoopte
relaties aan met Eduard III, den koning van Engeland, die aanspraak maakte op den troon van Frankrijk. Birgitta verhief overal haar vermanende en raadgevende stem. Steeds werd haar in een visioen geopenbaard hoe zij te handelen had tegenover de strijdende machten
| |
| |
en persoonlijke veeten, maar lang niet altijd werd naar haar geluisterd. Overigens werden de pelgrims overal hartelijk welkom geheeten, zoowel bij particulieren als in kloosters. Gretig werd geluisterd naar wat zij te vertellen hadden van hun eigen land en de zeden daar en naar wat zij op hun reizen gezien hadden. In de veertiende eeuw was reizen een uitzondering en werd bijna alle kennis verkregen door wat anderen vertelden. De kleeren der pelgrims waren vóor de reis plechtig gewijd en bestonden uit een ruimen langen mantel en breedgeranden hoed. Zij hadden een staf en een knapzak in de hand en als bizonder onderscheidingsteeken de mossel, het symbool van Jacobus, den Apostel. De kunstenaars uit de middeleeuwen beeldden de Apostelen ook gewoonlijk in die dracht af.
In Arras werd Ulf Gudmarsson zóo ziek, dat men ernstig voor zijn leven vreesde, maar Birgitta zag hem in een visioen weer hersteld naar Zweden terugkeeren. En dit gebeurde, tot groote vreugde van allen. Thuis gekomen besloot Ulf echter zich in een klooster terug te trekken. Hij was in zijn ziekte tot de overtuiging gekomen dat hij de wereld vaarwel moest zeggen. Hij regelde zijn zaken. Zijn kinderen waren bijna allen volwassen. De twee oudste zoons en de oudste dochter waren getrouwd, al was het huwelijk van de dochter met den Deenschen ridder Sigrid Ribbing, ook ver van gelukkig. Catharina, de tweede dochter, was juist getrouwd met ridder Eghart, een huwelijk waarbij de jonge echtelieden elkaar wederkeerig beloften van kuischheid hadden gedaan. Ingeborg, de derde dochter, was, tegen haar zin, beweert men, novice in het klooster te Risaberg, en Cecilia, de jongste dochter, werd opgevoed door de Dominicaner Zusters te Skeninge. Bengt, de derde zoon, had zich in het Cistenciënserklooster te Alvastra teruggetrokken. Na drie jaar stierf Ulf Gudmarsson in het Sancta Maria-klooster te Alvastra, nog geen vijftig jaar oud. Op zijn sterfbed schoof hij zijn vrouw een ring aan den vinger. Kort na Ulf's dood deed Birgitta echter den ring af, waarop haar kinderen aanmerking maakten. Toen zeide Birgitta: ‘Toen ik mijn man begroef, begroef ik met hem al mijn vleeschelijke liefde, en hoe lief ik hem ook had, toch
| |
| |
zou ik hem nu niet tegen Gods wil voor het leven terug willen koopen.’
De abt van het klooster te Alvastra bood na Ulf's dood Birgitta een woning aan in het klooster, een voorstel dat Birgitta gretig aannam. Maar de kloosterlingen waren er zeer door ontstemd; vrouwen waren nooit toegelaten geworden in het klooster.
Een oude monnik, die veertig jaar lang geen voet buiten de kloostermuren had gezet, maar dag en nacht in gebed verzonken was en veel visioenen had, vroeg verbaasd: ‘Waarom vertoeft deze vrouw tegen de regels hier in het klooster, waar zij nieuwe zeden invoert?’ En in een visioen kreeg hij het antwoord: ‘Verbaas u niet, God is haar welgezind, en zij is hier gekomen om aan den voet van den berg bloemen te plukken, die eenieder, ver over zee en over alle grenzen der wereld, genezing zullen brengen.’
Birgitta leefde zeer streng in haar nieuwe woning. Zelfs midden in den winter sliep zij op een mat op den grond op een hard kussen onder een dunne deken. Zij knielde zoo veel dat haar knieën er van opzwollen. Iederen Vrijdag liet zij heete was op haar armen druppelen en hield moedwillig de wonden open. Als er een bitter woord over haar lippen kwam nam zij tot straf wortel van gentiaan in den mond. In Alvastra had Birgitta visioenen, die volgens bevoegd oordeel van goddelijken oorsprong waren. Omdat zij Gode welbehagelijk was, had zij de genade van Zijn wijze openbaringen. Maar Birgitta was evengoed een mensch als anderen. Toen zij voor het eerst een stem boven zich hoorde, die als door wolken omgeven tot haar kwam en sprak: ‘Vrouwe, hoor mij, -’ liep zij verschrikt de kamer uit naar haar biechtvader en toen de stem een tweede maal riep, deed zij het zelfde. Niet voordat de geheimzinnige lippen zich een derde maal openden in de wolken boven haar, luisterde Birgitta en hoorde:
‘Vrouwe, hoor mij. Ik ben de Schepper aller dingen. Weet, dat ik u niet bedrieg, dat ik niet voor u alleen spreek, maar voor alle Christenen. Ga naar Magister Matthias; hij kent de Heilige Schrift van begin tot eind; hij kent verschil tusschen den geest der waarheid en dien van den
| |
| |
leugen, want hij heeft zelf hun strijd bijgewoond in zijn eigen binnenste en hij heeft overwonnen door mijn hulp. Openbaar hem in mijn naam, wat ik u nu zeggen zal. Gij zult mijn bruid zijn; gij zult de geestelijke dingen kennen en de hemelsche geheimen zien, en mijn geest zal bij u blijven tot aan uw stervensuur. Die tot u spreekt is het Woord, geboren uit de reine maagd, Hij, die geleden heeft en die gestorven is tot redding aller zielen, die is opgestaan en naar den hemel gegaan.’ Birgitta liep dadelijk naar haar biechtvader die in haar visioen de vervulling vond van het woord van Jezus. ‘Wie mijn geboden heeft en ze onderhoudt, hij is het die Mij bemint, doch wie Mij bemint zal bemind worden door mijnen Vader, en Ik zal hem beminnen en Mij zelven aan hem openbaren’ (Johannes XIV, 21). Van dat oogenblik af liet de stem zich gedurig hooren en Birgitta schreef ijverig de openbaringen neer, die haar gedaan werden en welke Peter Olofsson, de onder-prior van het klooster te Alvastra, op haar bevel in het latijn vertaalde. God had Birgitta in een visioen Peter Olofsson als vertaler aangewezen en de Cistenciënzer monnik heeft haar sinds dien tijd trouw bijgestaan en is niet van haar zijde geweken. Vier jaar schijnt Birgitta in het klooster te Alvastra te hebben doorgebracht, door allen geëerd als de uitverkoren ‘nieuwe Bruid van Christus,’ die haar verscheen en haar met raad bijstond. Herhaaldelijk bezocht Birgitta, tijdens haar verblijf in het Cistenciënzer klooster, het bekoorlijke Vadstena en eens toen zij er zich te paard, met een klein gevolg, weer heen begaf kreeg zij een visioen waarin haar geraden werd zelf een klooster te stichten en dat te Vadstena te laten bouwen. Niet alleen een nieuw klooster moest het zijn, maar ook een nieuwe kloosterorde, waardoor Birgitta een plaats zou innemen naast den H. Basilius, den H. Benedictus, den H. Augustinus en den H.
Franciscus. ‘Frälsarens Orden’, de Orde van den Heiland, noemde Birgitta zelf haar nieuwe Orde. In een visioen was haar tevens de geheele regel voorgezegd en de bouw van Klooster en Kerk tot in de kleinste bizonderheden uiteengezet. Petrus Olofsson heeft ook dit alles vertaald en opgeschreven; uit dankbaarheid genas Birgitta hem
| |
| |
op wonderbaarlijke wijze van de hoofdpijn, waaraan hij van zijn jeugd af reeds gesukkeld had.
Nu moest Birgitta aanhangers en steun voor haar werk vinden, vooral onder de aanzienlijken van het land en in de eerste plaats moest zij de goedkeuring van den Koning zien te krijgen. Koning Magnus liet door bevoegde personen, o.a. den aartsbisschop van Linköping en drie andere bisschoppen, een onderzoek instellen naar den aard der openbaringen, die Birgitta had, en ook de kloosterregels nauwkeurig nagaan. Toen het onderzoek ten gunste van Birgitta was uitgevallen, voelde de Koning zich gevleid zulk een bizonder begaafde en door God uitverkoren vrouw onder zijn onderdanen te tellen, en gaf zijn toestemming voor den bouw van het klooster. Hij schonk haar zelfs het groote slot te Vadstena met de daarbij behoorende uitgestrekte gronden.
Nu moest de Paus den regel nog goedkeuren. Daartoe werden de bisschop van Åbo en Petrus Olofsson naar Rome gezonden, maar Clemens VI schonk hun niet de minste aandacht, misschien wel omdat de delegatie tegelijkertijd ook een politieke opdracht had, aangaande de vrede tusschen Engeland en Frankrijk. - Toen klonk in 1349 de stem van Christus Birgitta in de ooren: ‘Ga zelf naar Rome en blijf er tot ge den Paus en den Keizer gesproken en hun meegedeeld hebt wat ik u bevolen heb te zeggen.’
Zoodra de stem gesproken had, besloot Birgitta naar Rome te vertrekken. Zij verdeelde haar bezittingen onder haar kinderen en de armen en nam opnieuw den pelgrimsstaf ter hand. Haar kinderen smeekten haar van het plan af te zien, maar haar besluit stond vast. Hoe diep haar moederhart er echter onder leed de haren voor altijd vaarwel te zeggen, staat opgeteekend in de openbaringen, waar vaak de gewetensstrijd aan den dag komt die Birgitta te voeren had tusschen moederliefde en haar goddelijke roeping. Haar zoon Birger, de twee biechtvaders en eenige andere hooggeplaatste personen van edel bloed vergezelden haar. De reis ging door Duitschland en Zwitserland de Alpen over naar Milaan, waar Birgitta op het graf knielde van den heiligen Ambrosius. Op hetzelfde oogenblik verscheen de Heilige haar in een visioen en beval haar zijn
| |
| |
opvolger, den aartsbisschop van Milaan te berispen over zijn gedrag tegenover de Heilige Kerk, die hij ontrouw was geworden. Birgitta deed zooals haar bevolen was, maar haar woorden werden in den wind geslagen. Daarop togen de pelgrims naar Pavia om het graf van den Heiligen Augustinus te bezoeken en werd de reis naar Rome ondernomen. Het schoone, Heilige Rome uit de dertiende eeuw was treurig in verval geraakt. De stad was door aardbevingen en pest geteisterd, waarin velen een straf zagen voor het zedelijk verval waarin Rome geraakt was sinds de Pausen hun zetel naar Avignon hadden overgebracht. De geheele geestelijkheid vergat wat haar heilige roeping was, de kerken waren bouwvallig en verlaten, bloedige gevechten hadden dagelijks op straat plaats. Birgitta was diep onder den indruk van deze ellende en besloot het hare er toe bij te dragen om aan dien toestand een einde te maken. Daar was in de eerste plaats voor noodig: de terugkomst van den Paus.
Als die aan zijn ‘Babylonische gevangenschap’ in Avignon een einde maakte en in Rome terugkeerde zou alles terecht komen. Dan zou de Kerk herboren worden. De terugkeer van den Paus en de bekrachtiging van haar nieuwe kloosterorde, dat waren de twee groote levenstaken die Birgitta zich van toen af stelde. Zij hoopte den Paus te kunnen bewegen het jaar 1350, het jubileumsjaar, de stad Rome door zijn tegenwoordigheid te verheugen. De stroom van pelgrims die den avond vóor Kerstmis in 't jaar 1349 Rome binnentrok, was grooter dan ooit te voren. Volgens enkele geschiedschrijvers vertoefden er toen meer dan een millioen vreemdelingen in Rome, waarvan velen genoodzaakt waren den nacht onder den blooten hemel door te brengen. Birgitta, die verscheidene aanbevelingen had van wereldlijke zoowel als geestelijke overheden, werd een onderkomen aangeboden in het paleis van den kardinaal Hugo de Beaufort, broeder van Clemens VI. Zij leidde te Rome een armoedig, geregeld kloosterleven haar voorgeschreven door haar biechtvader, Magister Petrus, van het klooster te Alvastra, die ook haar geschriften vertaalde. Magister Matthias, haar vroegere biechtvader, was in Zweden achtergebleven. Om vier uur begon Birgitta haar
| |
| |
dag met de biecht, daarna woonde zij de H. Mis bij en bezocht een der groote Kerken. Om acht uur werd met haar gevolg en gasten de hoofdmaaltijd van den dag gebruikt waarna eenieder zich een oogenblik terugtrok om te bidden of te werken. De dag werd verder doorgebracht met het bezoeken van kerken, hospitalen en armen. Tegen den avond werd zwijgend en biddend de tweede maaltijd genuttigd en nadat de avonddienst in de Kerk was bijgewoond, begaf om acht uur 's avonds zich iedereen te rusten. De woning was zoo eenvoudig mogelijk ingericht en Birgitta had niet meer dan de noodigste kleeren, en de priester slechts de noodigste boeken en wat verder gebruikt werd bij de H. Mis. Zij sliep evenals te Alvastra op den grond, slechts gedekt met haar mantel. Haar woning was het toevluchtsoord voor alle Zweden, die in die jaren de H. Stad bezochten en hun aantal was vrij groot. Het waren boetvaardigen die in de H. Stad vergiffenis zochten voor hun zonden. Vromen, die hun devotie vermeerderden bij heilige plaatsen. Geleerden, die wijsheid kwamen halen. Prelaten, die bekrachtiging noodig hadden voor regel of instelling. Doch vooral armen en zieken, die hulp noodig hadden. Eens, op weg naar de St. Praxedis-kerk, aan het andere einde der stad, een kerk uit de negende eeuw met kostbaar mozaïek, waarin de zuil heet te staan waaraan Christus gegeeseld is, wordt zij in het Noorsch aangesproken door een vrouw, die doodziek eenzaam te Rome ronddwaalde. Met behulp van een Zweedschen ridder droeg Birgitta de vrouw naar een hospitaal en verpleegde haar daarna zelf in het paleis van den kardinaal. Dit is alleen een klein voorbeeld van het vele en groote goed dat Birgitta in Rome deed.
Tegen het einde van het jaar 1350 kwam Birgitta's dochter, Catharina, naar Rome. Heer Eghart, ridder van Kyren, die zwak van gezondheid was, kon zijn vrouw niet vergezellen, zoodat Catharina haar zwager Gustaf Tunason tot reisgezelschap had. Met veel moeite had Catharina zich losgerukt van haar man en de eerste weken van haar verblijf te Rome werden vergald door het zelfverwijt dat zij zich voortdurend deed. Ook haar moeder beschuldigde zij inwendig vaak. Indien Birgitta het niet zoo vurig gewenscht
| |
| |
had, zou Catharina nooit haar man verlaten hebben. Toen Catharina en Gustaf Tunason in Rome aankwamen, was Birgitta nergens te vinden. Acht dagen zwierven zij in Rome rond totdat zij onverwacht Magister Petrus in de St. Pieterskerk aantroffen. Van hem hoorden zij dat Birgitta in de buurt van Boulogne was om een Benedictijner klooster te reformeeren. Birgitta keerde naar Rome terug en liet haar dochter deelnemen aan het reformatiewerk en de werken van liefde die zijzelf te Rome begonnen was. Weldra kreeg Catharina bericht van het overlijden van haar echtgenoot en besloot toen haar moeder niet meer te verlaten. De banden, die haar aan Zweden bonden, waren nu toch verbroken. Catharina bezorgde haar moeder veel angst, door haar buitengewone schoonheid. Het hielp niet dat zij haar kap steeds dieper over het gelaat trok; de Italianen wisten toch de mooie oogen en het fijne mondje van de achttienjarige weduwe te ontdekken. Een groepje Italiaansche edellieden had het plan de schoone Catharina te schaken als zij uit de kerk kwam. Zij verscholen zich achter een heuvel, maar juist toen de kerk uitging, schoot een wonderschoon hert de jongelieden voorbij. Pijlsnel zetten zij het dier na en vergaten daardoor de schoone Catharina. Volgens sommige geschiedschrijvers is dit de reden waarom Beata Catharina altijd met een hert wordt afgebeeld.
Op zekeren dag verscheen Birgitta de H. Petrus, die haar beval het zedelooze Rome uit zijn naam te waarschuwen. Er moest een einde komen aan het zedelijk verval der H. Stad. Birgitta gehoorzaamde, maar de twee partijen, die in Rome streden om de heerschappij, de edellieden van Orsini en die van Colonna, gaven geen acht op haar woorden. Ook tot de hoogste geestelijkheid wendde Birgitta zich en zelfs tot den Paus, aan wien Christus in een visioen haar bevolen had te schrijven. Maar noch Clemens VI, noch Ponzio Perotti, de vicaris, schonken haar de minste aandacht. Clemens VI ontging zijn straf echter niet. In 1352 sloeg de bliksem in de St. Pieterskerk te Rome en drie dagen later, den 6den December, stierf Clemens VI te Avignon.
In de Sta Maggiore had Birgitta een visioen, dat zij
| |
| |
dadelijk aan den Kardinaal Annibaldo Gaëtani mededeelde. Zij zag de Katholieke Kerk als een gebouw dat op het punt was in te storten. De fondamenten zakten, het dak vertoonde diepe scheuren, de vloer was vol gaten. Indien de Kerk niet spoedig gerestaureerd werd, zou zij te gronde gaan en haar val zou door heel de wereld gehoord worden. ‘Velen van hen, die nu leven, zullen de zon verdeeld zien en de sterren verduisterd. Wijsheid zal in dwaasheid overgaan, de ootmoedigen zullen het vuur in de aarde begraven, de boozen zullen heerschen. Zij, die het verstand er voor hebben, geven acht op mijn woorden.’ Maar deze voorspelling werd niet begrepen; eerst vijf jaar na Birgitta's dood herdacht men haar woorden....
Innocentius VI, de opvolger van Clemens VI, was niet ongenegen om naar Rome terug te keeren. Hier had Birgitta echter geen deel aan, want de openbaringen, die zij hem toezond, hebben hem nooit bereikt. Maar Innocentius VI was een vroom en geleerd man, die niet van de weelde hield, waarmee Clemens VI zich omringd had. Hij zond een moedig veldheer naar Rome, den kardinaal Albornoz, aan wien het gelukte bijna geheel den kerkelijken staat terug te winnen. Toen de Paus er over dacht zelf naar Rome terug te keeren, wilde ook zijn broeder kardinaal de Beaufort terug. Daarom kreeg Birgitta bevel zijn huis te ontruimen. Birgitta was wanhopend. Zij wist niet waarheen te trekken. De leden van het geslacht Orsini hadden haar tot daar aan toe beschermd, maar door den democratischen opstand waren de Orsini's zelf den ondergang nabij. Hun hoofdman werd gesteenigd en een volksmassa bestormde het huis van Birgitta, aangewakkerd door een Dominicaner monnik, om ‘de vreemde heks’ te verbranden. Toen de nood het hoogst was en Birgitta weenend bij haar ingepakte eigendommen neerzat, kwam Francesca Papuzeri en bood haar een verblijf in haar huis aan, het tegenwoordige Domus Birgittoe op de Piazza Farnese. Toen Birgitta het betrok, was het een groot gebouw, versierd met oud Romeinsche tempelzuilen en hooge, slanke torens. In den tuin bloeiden myrthen en oranjeboomen en verhieven zich ernstige blauw-groene cypressen. Maar een woning alleen was niet voldoende; om in het leven te
| |
| |
blijven moest er voedsel zijn, en maar al te vaak ontbraken Birgitta de noodige middelen om eten te koopen. Zij leende geld en zelfs eten. ‘Wat moeten we morgen eten?’ vroeg Birgitta de Heilige Maagd, en voegde er bij: ‘doe ik goed met geld te leenen?’ En het antwoord klonk: ‘Leen geen geld indien ge niet zeker zijt het op bepaalden tijd terug te kunnen geven. Vraag liever een aalmoes in den naam van Jezus-Christus.’ Toen ging de riddervrouwe uit Ulfasa onder de andere bedelaars op de trap van de S. Lorenzokerk zitten en stak haar fijne hand uit om een aalmoes......
Ondertusschen stierf Innocentius VI te Avignon, zonder naar Rome te zijn teruggekeerd. Zijn opvolger Urban V liet het pauselijk paleis te Avignon restaureeren en scheen er niet over te denken Frankrijk vaarwel te zeggen. Doch Birgitta liet zich niet afschrikken. Zij vergat niet de vreeselijke woorden die haar voorspeld waren (Zie blz. 474). Petrarca, de dichter, stond haar trouw ter zijde en waarschuwde den Paus herhaaldelijk. De Latheraankerk was in 1361 door brand vernield, alle Kerken waren vervallen; in Rhodos en Cypern heerschte ongeloof en Byzantium werd bedreigd,’ en ging Petrarca voort: ‘O, gij hoogste Herder, door Jezus Christus zelf aangesteld, uw plaats is niet in de koelste schaduw en bij de meest verfrisschende bronnen, - doch daar waar de wolven huilen en de kudde het meest in gevaar is. Toon dat gij de ware herder zijt en geen dienstknecht!’ Maar de Paus hield de ooren toe.
Meer indruk maakte een schrijven van Birgitta, waarin zij den Paus in onverbloemde woorden den treurigen toestand beschreef, waarin het eens zoo schoone Rome, vervallen was. ‘Indien er geen man opstaat, vol geloof en geheel doordrongen van liefde voor God en de menschen om al deze onzedelijkheid uit te roeien, zal het Katholiek geloof van de aarde verdwijnen’, zoo luidde haar waarschuwende stem. En de Italianen jubelden toen Urban V in 1365 bevel gaf de pauselijke residentie in Rome gereed te maken. De Fransche Koning, Karel V, was zeer verontwaardigd over het besluit van den paus en zette de geestelijkheid tot verzet aan. Een priester had een preek waar hij de woorden ‘Domine quo vadis,’ als tekst had gekozen
| |
| |
op den paus gericht en beantwoordde die vraag met ‘Ik ga naar Rome om weer gekruisigd te worden.’
Den 16den October 1367 trekt Urban V feestelijk de stad binnen, vergezeld door vele duizenden geestelijke en wereldlijke overheden en ambtenaren. Verschillende geschiedschrijvers hebben schitterende beschrijvingen geleverd van dezen feestelijken intocht.
Den dertigsten October droeg de Paus de Heilige Mis op van het hoogaltaar in de Sint Pieterskerk. Birgitta zag hier mee haar wensch vervuld, - nu moest nog haar nieuwe kloosterorde bekrachtigd worden. Volgens sommige geschiedschrijvers had Birgitta dadelijk een audiëntie, zoodra de Paus het Vatikaan betrokken had. Zij ging er heen vergezeld van haar twee zoons Karl en Birger, Karl geleek niets op zijn vrome moeder, maar had een geheel anderen aard. Hij was zwierig gekleed, volgens de allerlaatste mode en droeg een gordel waaraan verscheidene vellen van hermelijnen hingen. Toen was hermelijn ook een zeer kostbaar bont. Birger, de jongste zoon, droeg de eenvoudige, wijde middeleeuwsche kleeren. Toen Birgitta haar beide zoons aan Urban V voorstelde, verklaarde de Paus dadelijk Karl voor een man van de wereld en wees hoonend op den hermelijnen gordel. Birgitta wierp zich op de knieën en smeekte: ‘O, heilige Vader, ontneem hem zijn zonden en ik zal hem wel den gordel ontnemen.’
Maar al de pogingen van Birgitta bleven vruchteloos. Urban V verliet in 1370 wederom Rome zonder den nieuwen kloosterregel bekrachtigd te hebben. Birgitta zocht hem daarna nog te Montefiascone op, en toen kardinaal de Beaufort weigerde den Paus de openbaring te overhandigen, die Birgitta had opgeschreven, deed zij het zelf. In die openbaring werpt zij den Paus de hevigste bedreigingen naar het hoofd en overlaad hem met verwijten, maar Urban V blijft bij zijn besluit om Rome voor goed te verlaten. Doch een soort bekrachtiging voor haar orde kreeg Birgitta, al was het niet in den geest zooals zij die verlangde. Het concilie van Lyon had in 1274 het instellen van nieuwe kloosterorden verboden. Alleen kloosterorden die zich hielden aan den regel van een reeds bestaande orde werden toegelaten. Daarom raadde men Birgitta zich aan te sluiten bij den
| |
| |
regel van den Heiligen Augustinus, die het meest overeenkomst had met haarnieuwen kloosterregel. Den 5den Augustus 1370 werd zoodoende bekrachtigd: Ordo Sancti Augustini Sancti Salvatoris sub regula et secundum constitutiones et instituta sanctarum Mariae virginis et Brigidae, of verkort: ‘De Heilandsorde van den Heiligen Augustinus.’ Hiermee moest Birgitta zich tevreden stellen. Urban V verliet Italië en stierf voor het einde van het jaar te Avignon. In een openbaring was Birgitta die dood voorspeld. Toen het bekend werd dat er gebeurd was wat Birgitta verkondigd had, steeg haar roem nog meer.
Ondertusschen was de bouw voortgezet van het klooster te Vadstena, dat in 1369 zoo goed als gereed was en zoodra de Paus er zijn goedkeuring aan gehecht had, werd het klooster ingewijd. Het geheel nieuwe in Birgitta's Orde was dat ieder klooster zoowel mannen als vrouwen kon huisvesten, hoewel in streng van elkaar gescheiden gebouwen. Alleen de Kerk was voor beiden gemeen, maar daar hadden alleen de broeders hun plaats in het hoogkoor. Aanvankelijk had men veel tegen op deze nieuwe verordening. Ongeregeldheden waren zoo vaak voorgekomen, zelfs daar waar kloosters voor nonnen en paters op behoorlijken afstand van elkaar lagen. Maar Birgitta hield voet bij stuk: zij zou ‘een nieuwen wijngaard aanleggen ter eere van de Heilige Maagd, waarin Gods vrienden, mannen en vrouwen te zamen werken zouden.’ Het Zusterklooster was het voornaamste. Aan het hoofd stond een abdis die door het klooster gekozen en door den bisschop van Oost Gothland op de hoogte van haar werk gebracht werd.
Er zouden 60 zusters, 13 priesters, 4 diakens en 8 hulpbroeders zijn. Ieder convent had bovendien nog externe zusters en broeders voor het grove werk. Het klooster telde zoodoende een talrijk personeel, dat zich bezighield gedeeltelijk met godsdienstoefeningen, werken van vroomheid, lezen en schrijven, gedeeltelijk met lichamelijk werk en de leiding daarvan.
De grootste eenvoud moest in het klooster heerschen. De kleeding was zeer eenvoudig en donker grijs van kleur.
De arbeid was streng. Als de morgendienst was afgeloopen, verzamelden broeders en zusters zich om een
| |
| |
versch gegraven graf, om herinnerd te worden aan de vergankelijkheid. Daarna gingen de zusters, die een bizondere opdracht gekregen hadden voor die week, naar hun werk, de andere keerde naar de kerk terug om te bidden en te zingen. Eerst daarna werd de eerste maaltijd gebruikt. Na den maaltijd ging men in de kerk God voor het eten danken, waarna men in een zaal bijeenkwam om zich met verlof der abdis samen te onderhouden. 's Middags werd er genaaid, geborduurd, gelezen of geschreven. Bij de eerste bel van het avondgezang kwamen de zusters bijeen om elkaar vergiffenis te vragen, indien iemand zich iets te verwijten had, en namen daarna deel aan het avondgezang. Dan had de tweede maaltijd plaats. Daarna mochten de zusters voor het eerst van den dag een oogenblik doen wat zij wilden, in den hof wandelen, praten, lezen of bidden. Daarop kwam men weer bijeen en werd er voorgelezen uit het leven van een Heilige, of uit een bundel mirakels; dan volgde het nachtgezang. Daarna gingen de zusters onder het luiden van het Ave Maria naar de slaapzaal, waarop alles stil en donker wezen moest. Gesprekken met de buitenwereld of tusschen broeders en zusters, die niet vermeden konden worden, hadden plaats aan de zoo genaamde ‘spreekdeuren’ onder inachtneming van de grootste voorzichtigheid.
Het waren vooral mannen en vrouwen uit de hoogste kringen die zich uit de wereld in het klooster te Vadstena terugtrokken, vrienden en bloedverwanten van Birgitta en Ulf Gudmarsson. Familieleden overlaadden het klooster ook voortdurend met rijke giften en allen wenschten in de kloosterkerk te Vadstena begraven te worden, terwijl de Birgittiner zusters en broeders zelf, getrouw aan den eenvoudsregel van hun orde, elders begraven werden zonder dat zelfs een steen hun graf sierde.
In den tijd toen Denemarken Zweden tot een deel van het Deensche rijk trachtte te maken, zochten meer dan eens Deensche en Noorsche, zelfs Duitsche zusters hun toevlucht in het klooster te Vadstena. Terwijl er aldus gestreden werd om een staatkundige unie der drie Scandinavische rijken, werd in het klooster te Vadstena gestreden om een unie op geestelijk gebied. Het klooster nam een eerste plaats in
| |
| |
Zweden in en werd een middelpunt van geheel het kerkelijk leven in het Noorden. Er werd veel gewerkt en gestudeerd, wat de hoogere standen in Zweden aanspoorde hetzelfde te doen, zoodat er een groote vooruitgang te bespeuren was op intellectueel gebied. De bibliotheek van het klooster was zeer groot en groeide voortdurend aan door de werken die door de kloosterbroeders overgeschreven, of uit andere talen vertaald werden. Niet alleen theologie werd er gestudeerd, ook geschiedenis en aardrijkskunde, sterrenkunde, filosofie, geneeskunde, muziek en beeldende kunsten. Zusters zoowel als broeders bekwaamden zich in het Latijn en beijverden zich om ook de kennis der moedertaal zooveel mogelijk te volmaken. Het was in dien tijd plicht in de moedertaal te preeken en uit verscheidene homiliën, die nog bestaan, is de aard dier preeken, die alle den stempel dragen van Birgitta's theologische begrippen, op te maken. De monniken uit Vadstena reisden ook vaak voor hun studie naar het buitenland. Het klooster bezat ruimschoots de middelen om die kosten te dragen.
De broeders en zusters die uit de naburige landen hun toevlucht in het klooster te Vadstena zochten, schijnen een eigenaardigen stempel op de taal van dien tijd gedrukt te hebben. Er werd een soort inter-Scandinavische taal geboren, een probleem dat voor taalgeleerden zeer belangrijk schijnt. In de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm zijn verscheidene boekdeelen, bewaard die in het klooster te Vadstena zijn overgeschreven. Daar bewaart men tevens als een dierbare relikwie in een foudraal en achter glas een handschrift van de Heilige Birgitta zelf. Het schrift is regelmatig en duidelijk, de inkt is gelukkig weinig verbleekt en ook het perkament heeft den tand des tijds goed weerstaan.
Birgitta zelf heeft haar klooster nooit gezien. Zoodra haar Orde door den paus bekrachtigd was, ijverde Birgitta weer met nieuwen moed om Rome voor goed tot zetel der pausen te maken. Terwijl zij bezig was al haar krachten daarvoor in te spannen, beveelt God haar in een openbaring een pelgrimstocht naar het Heilig Land te maken. Zij had reeds verscheidene bedevaarten met een klein gevolg ondernomen in Italië zelf, o.a. naar San Sebastiano, naar Benevent om het graf van St. Bartholomeus, en naar Ortona om
| |
| |
dat van St. Thomas te bezoeken. Eveneens naar het graf van St. Matheus te Amalfi en naar Bari om de relikwieën van St. Nicolaas van Myra te bezichtigen. Zij bezocht Monte Gargano, waar de Aartsengel Michaël verschenen is, en trok naar Assisi om de verblijfplaats te zien van den Heiligen Franciscus. Het was reeds lang haar wensch geweest naar het Heilig Land te gaan en zij haastte zich anderen aan te manen haar daarheen te volgen, zoodra God het haar geboden had. Onder haar volgelingen waren o.a. haar beide zoons, haar dochter Catharina, Petrus Olofsson en Alfonso, de vroegere bisschop van Jaen in Spanje. De stoet trok eerst naar Napels, waar Koningin Johanna de pelgrims zeer vriendelijk ontving. Daar had Birgitta zich echter ernstig te beklagen over het gedrag van haar zoon Karl: In plaats van een buiging te maken voor de Koningin, zooals de hofetiquette voorschreef, kuste Karl zonder omwegen de vorstin op den mond. Dit viel zoozeer in den smaak van Johanna, dat zij Karl dadelijk tot man begeerde. Hevig verschrikt zeide Birgitta dat Karl reeds getrouwd was en dat de koningin zelf ook niet vrij was, want haar derde man Jacob van Arragon was nog in leven.... Birgitta bad vurig om hulp in dezen zwaren strijd, maar koningin Johanna liet den Zweedschen edelman niet gaan. Toen werd Karl plotseling ernstig ziek en stierf na verloop van veertien dagen. Met een hart vol van dankbaarheid volgde de moeder de baar naar het graf....
Toen werd de reis naar het Heilig Land voortgezet, een reis die niet van gevaar ontbloot schijnt te zijn geweest. De storm wierp het schip een paar maal aan land. Na zes weken kwamen de pelgrims te Jappe en bereikten na drie maanden eindelijk Betlehem. Alle heilige plaatsen werden door Birgitta bezocht en overal had zij de groote genade het tooneel dat er zich veertien eeuwen te voren had afgespeeld, in een visioen klaar helder voor zich te zien. Die vizioenen zijn het die zij beschrijft als wij haar schilderingen bewonderen van den lijdenden Heiland, waarop ik boven doelde.
Na een verblijf van ruim vier maanden in Palestina scheepte Birgitta zich voor de terugreis in. Zij voelde zich ziek en zwak, de vermoeienis van de reis was te veel voor
| |
| |
haar geweest. Toch behield zij een open oog voor het onrecht dat zij uit de wereld wenschte te hebben; zij maande koningin Eleonora van het eiland Cypern tot verzoening met de moordenaars des konings aan en bezwoer de Grieken om zich aan den Paus te onderwerpen.
Te Napels aangekomen, wist koningin Johanna haar over te halen eenigen tijd daar te verblijven. Birgitta, ziekelijk als zij was, gaf toe. De stad werd door de pest geteisterd, waarin wederom een straf gezien werd voor de zedeloosheid die er heerschte. Birgitta hoorde in verschillende openbaringen wat haar te doen stond en verrichtte ook verscheidene wonderbaarlijke genezingen.
Ondertusschen verlangde Birgitta naar Rome terug, maar het geld voor de reis ontbrak, tot het haar op zekeren dag anoniem werd toegezonden. Te Rome aangekomen was Birgitta echter te zwak om het vroegere drukke werkleven onder vasten en boetedoening weer te beginnen. Zij leed aan koorts en hevige maagpijnen en ook in haar ziel was geen vrede, noch rust. Naarmate haar lichaam verzwakte werden ook de openbaringen minder, wat een reden meer tot verdriet van de vrome zieke was. Doch het meest had zij te strijden met slechte gedachten en kwade neigingen, gedachten en neigingen die nooit in haar waren opgekomen zoolang haar lichaam gezond was. Zij zag hierin een nieuwe proef, die de Heer haar oplegde en die haar tot nog grooter deemoed zou aansporen. De stem Gods verkondigt haar om haar te troosten het uur van haar dood en deelt haar vóor haar sterven mee hoe met haar lijk gehandeld moet worden. Toen werd de H. Mis gelezen en nadat zij eerbiedig en bij haar vol verstand de Sacramenten der stervenden ontvangen had, gaf zij den geest. ‘Jezus-Christus, mijn Heer, U beveel ik mijn geest’, waren haar laatste woorden.
Zij stierf den 23sten Juli 1373, 's morgens om half tien, op dezelfde harde tafel, waarop zij geschreven en geslapen had gedurende haar geheele verblijf te Rome in het huis dat Francesca Papuzeri in 1383 aan het klooster te Vadstena vermaakt had. Deze tafel is nog te Rome te zien in het Domus Sanctae Birgittae. Haar lijk werd tentoongesteld in het klooster te Panispera en daarna met groote plechtigheid begraven. Verscheidene wonderen zijn geschied aan haar
| |
| |
baar en bij haar graf. Op verlangen van Birgitta zorgde haar dochter Catharina er voor dat het lijk later in de kerk te Vadstena werd bijgezet. Catharina nam in Vadstena aangekomen haar plaats in als eerste abdis van het door haar moeder gestichte klooster. Maar zij had geen rust voor pogingen waren aangewend om Birgitta in de rij der Heiligen te laten opnemen en reisde voor dit doel weldra naar Rome. Maar de groote dag beleefde Catharina niet. Zij stierf reeds in 1381.
Natuurlijk werd de Heilige Birgitta in Zweden hoog in eere gehouden. Zij behoorde tot de bizondere schutspatronen en schutsheiligen der Zweedsche Kerk. Altaren werden ter harer eere opgericht. Haar beeld vinden wij geschilderd en gebeeldhouwd terug, b.v. in de Kerk te Salem in Södermanland en in de kerk te Kumla. Dit laatste uit hout gesneden beeld dagteekent uit het jaar 1477. De iconografie der middeleeuwen stelde de Heilige Birgitta voor met de volgende kenteekens: weduwensluier en boek, waarin zij schrijft, of dat zij in de hand houdt. Soms ziet men ook een inktpot en pennehouder aan haar gordel hangen. Bizonder lief is mij persoonlijk een schildering uit de kerk te Tolfta. Daar zit Birgitta aan haar schrijftafel, waarop een opengeslagen boek ligt. De Heilige Geest, in de gedaante van een duif, zweeft boven haar en een Engel fluistert haar een openbaring in het oor.
In welken toestand Birgitta verkeerde als zij een openbaring kreeg en hoe dit geschiedde is vrij nauwkeurig na te gaan. Niet alleen Birgitta heeft dit zelf herhaalde malen in haar geschriften verteld, maar ook haar biechtvaders en andere geestelijken, die haar na stonden, hebben dit beschreven. Gewoonlijk geraakte zij in een toestand van extase, als de stem Gods door een openbaring tot haar sprak. Staande of loopende, zittende of liggende verloor zij het gebruik van haar zintuigen en verzwakte haar ademhaling. Als de toestand van extase voorbij was, voelde zij zich zeer afgemat, maar herinnerde zich zeer duidelijk alles wat zij gezien en gehoord had, wat zij dan haastig neerschreef, of aan haar biechtvader dicteerde.
‘God bracht mijn lichaam in slaap, niet in een lichamelijken slaap, maar in een geestelijke rust’, schrijft
| |
| |
zij zelf. (Openb. 4:77). En God zelf zegt tot haar in een visioen: ‘Gij ziet mij met geestelijke oogen, gij voelt mijn geest met uw lichamelijke hand in uw levende borst’. En zij zag en hoorde niet alleen wat haar in een visioen geopenbaard werd, maar rook aangename en zelfs onaangename geuren.
Na het klooster te Vadstena verrezen er ook Birgittiner kloosters in Noorwegen, Denemarken, Finland, Polen, Duitschland, Engeland, Italië, Spanje, België en Nederland. De hervorming verwoestte er vele, maar in de zeventiende eeuw schijnt de Orde der H. Birgitta te herleven; in Duitschland en vooral in België verrezen toen verscheidene nieuwe kloosters. In België vormde zich zelfs een congregatie van fratres novissimi Birgittini, terwijl in Spanje Maria van Escobar de Birgittiner kloosters in een nieuwen vorm trachtte te gieten.
En geheel uitgeroeid zijn de Birgittiner kloosters nog niet. Er bestaan er o.a. nog te Valladolid, in Altomünster, in Devonshire en te Weert bij Maastricht. Door tijdsomstandigheden schijnen de strenge kloosterregels hier en daar wat gewijzigd, maar solidair zijn de kloosters alle in een gevoel van grooten eerbied en diepe genegenheid voor de vrome en goede H. Birgitta. Eeuwen hebben haar beeld niet kunnen uitwisschen en zullen het niet doen, zoolang de H. Katholieke Kerk haar den 8sten October blijft gedenken, zoolang er menschen zijn die haar met een vroom gemoed kunnen aanroepen:
‘Heilige Birgitta, bid voor ons!’
D. Logeman-van der Willigen.
Stockholm-Gent, Sept.-Nov. 1911. |
|