Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
De Leeuw van Vlaanderen
| |
[pagina 349]
| |
het onbekende rijk van vorst Nobilityr, niets anders zijn dan het land van Abilene, ten noorden van Damas, waarvan in de HH. Boeken sprake is. De zonderlinge namen van den vorst en zijn vader, Nobilityr en Nobilion, geven hem ook geen aanstoot: ongetwijfeld, zegt hij, zien die namen niets musulmaansch uit, doch onze middeleeuwsche kronijkschrijvers radbraakten gedurig de vreemde eigennamen, en dit legt alles uit! De denkbeeldige verklaringen van de Smet hoeven ons natuurlijk niet langer op te houden, zoomin ten andere als het verhaal van den kronijkschrijver zelve. Laten we hier enkel aanstippen, dat volgens het Chronicon die tocht naar het Heilig Land plaats greep in 1182, en dat we het leeuwenwapen reeds ontmoeten twintig jaar vroeger, op een zegel van 1162. Ten andere, men hoeft slechts den levensloop van Filips van den ElzasGa naar voetnoot(1) na te gaan, om te zien dat in die jaren de graaf onmogelijk naar het Heilig Land kon gaan: immers, van 1181 tot 1185 lag hij gedurig in oorlog met zijn opperleenheer Filips-August, en eerst in 1191 zien we hem, net als de koningen van Frankrijk en England, op kruistocht gaan naar het Heilig Land, waar hij het leven liet den 1sten Juli 1191. Uit die eenige aanmerkingen blijkt genoegzaam het fabelachtige karakter van het verhaal, ons door het Chronicon meegedeeld. Meer belangwekkend docht het ons, op te sporen waar die legende eerst ontsproten was, en we vroegen ons af of we niet best bij de dichters de verklaring zoeken zouden van wat ons bezighield. En dit gedacht moet natuurlijk opkomen, als men even het karakter, de personaliteit van graaf Filips beschouwt: de historische bronnen immers doen hem ons kennen als een Maecenas van zijn tijd, en zijn hof liep steeds vol van dichters en kunstenaars; wij weten dat hij de hooge beschermer was van den voornaamsten Franschen dichter dier eeuw, Chrétien de Troyes, evenals van Gautier | |
[pagina 350]
| |
d'Epinal en den onbekenden schrijver van het Proverbe au Vilain; ook zijne gemalin, gravin Elizabeth van Vermandois, stond hoog aangeschreven bij zangers en dichters, en was wijd-vermaard om hare minne-uitspraken, jugements d'amour. Hierbij komt het, dat de dichters met de meest vereerende en overdreven lofbetuigingen over hun beschermheer spreken, en - om 'n paar voorbeelden aan te halen, - zoo zegt Chrétien de Troyes in het proloog van zijn Perceval, dat dit gedicht geschreven wordt: ‘....pour le plus preudome’
‘qui soit en l'empire de Rome’,
‘c'est li quens Felippes de Flandres’
‘qui vault mielz ne fist Alexandre’,
‘cil dont on dit qui tant fu bons’.Ga naar voetnoot(1)
en Filips Mouskes, in zijne Rijmkronijk, spreekt o.z.t.z. in dezelfde bewoordingen: 19266 ‘.... li quens Felipres de Flandres’
‘.... ki plus qu'Alixandre’
‘Fu larges et preus et hardis’.Ga naar voetnoot(2)
Terecht mocht men dus veronderstellen dat de legende van den Leeuw van Vlaanderen ontsproten was in de vruchtbare verbeelding der dichters. Welnu, wij vinden haar weer, met eenige varianten weliswaar, doch essentieel dezelfde steeds, in den Myreur des Histors van Jean Desprez (of des Preis) bijgenaamd d'Outre-Meuse (Luik 1338 † 1399). Het verhaal van het Chronicon komt erGa naar voetnoot(3) in voor, met dit verschil dat vorst Nobilityr van Abilinïe hier heet ‘li paien roy que on nomat Caquedent, I. puissant soudain qui astoit de Affrique’, en dat het tooneel speelt, niet meer | |
[pagina 351]
| |
in het Heilig Land, maar wel in Italië: de heidensche vorst ‘qui portoit une escut d'or à I. lyon de sable rampant’ had Milaan, ‘Melain en Lombardie’ belegerd, en graaf Filips, die den markies van Milaan ter hulpe was gesneld, overwint in een tweegevecht den heiden Caquedent, en ontneemt hem zijn schild, dat van dan af het blazoen wordt der graven van Vlaanderen, ‘et ancors le portent’. Zoo luidt dus het verhaal van Jean d'Outremeuse. Dit verhaal nu is gansch overgenomen uit een roman, le Livre de Baudoyn. Men hoeft slechts even den tekst van den Myreur te vergelijken met dien van le Livre de BaudoynGa naar voetnoot(1), om te zien hoe treffend beide op malkaar gelijken. Weliswaar dagteekent le Livre de Baudoyn, in den vorm waarin we hem thans bezitten, uit de 15e eeuw, zooals blijkt uit de studie van den heer A. Bayot, Un ms. du Livre de Baudouin de FlandreGa naar voetnoot(2); doch die proza-roman uit de 15e eeuw stamt rechtstreeks af van een roman in verzen uit het midden der 14e eeuw. Deze hypothesis werd vroeger reeds verdedigd door Gaston ParisGa naar voetnoot(3) en Léon GautierGa naar voetnoot(4); dat zij wel de juiste was, bewees de heer A. Bayot in eene latere studie Fragments de manuscrits trouvés aux Archives générales du RoyaumeGa naar voetnoot(5), waarin hij tevens van den geversifieerden prototype van le Livre de Baudoyn eenige overgebleven verzen - juist 160 - overdrukte, pas weergevonden in ons Rijksarchief. Die roman in verzen diende als bron aan Jean d'Outremeuse, en maakte aldus, meenen wij, de eerste schakel uit, waaraan alle de andere legenden over Filips van den Elzas en zijn berucht wapenschild kunnen vastgehecht worden. | |
[pagina 352]
| |
En deze hypothesis schijnt ons welgegrond, daar, tusschen de historische feiten en hunner epische vervorming, steeds 'n zekere tijdruimte verloopen moet, om de legende toe te laten allengs zich te ontwikkelen en een vasten vorm aan te nemen; wat bijna onmogelijk is, als de historische personnages, waarvan sprake, maar pas verdwenen zijn en nog al te versch in het geheugen geprent staan. In de hypothesis, die wij hier vooruitzetten, - als zouden wij in le Livre de Baudoyn den oervorm voorhanden hebben der legende van den Leeuw van Vlaanderen, - is het historisch personnage, Filips van den Elzas, sinds anderhalve eeuw van het wereldtooneel verdwenen, en aldus heeft de legende den noodigen tijd gehad om aan te rijpen en eindelijk te ontkiemen.
Dr Jozef Arras. |
|