Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Openluchtvertooning van PhiloktetesHoeft men om een gothisch gebeiteld of geschilderd beeld te waardeeren het te vinden tegen den wand van eene gothische kerk, in het extatisch licht van gekleurde spitsboogramen, zoo ook om te beseffen de volkomen grootschheid van het Grieksche treurspel zal men dit bijwonen in open lucht opgevoerd, gelijk de Ouden dit hebben gewild. Aldus werd op Zondag, 20n Oogst, Philoktetes aanschouwd in een der heuvelachtige bosschen van het buitenverblijf van Mijnheer en Mevrouw Amèye te Louise-Marie bij Ronse. Het tooneel was eene niet te hooge glooiing zoodat het luchtblauw op de hoogte lag van het gezicht, achter de beuken: tusschen de takken der boomen van het eerste, de stammen van het tweede plan; en niemand, ook Sofokles in persoon niet, hadde weten af te keuren op die omlijsting. Zelfs 't gevogelte waar Philoktetes van gewaagt, .....‘Voor 't veege lijf verwierf mijn boog
Mij voeding uit de licht gewiekte duivenschaar’.
klapperde soms op uit het loover, en de fontein .....‘Zóó ook haalde ik zwoegend mij
het bronnat, vaak door winterkou tot ijs gestremd.’Ga naar voetnoot(1)
hoorde men daar vast bij ruischen in het schilderachtig Nitterveld. Zulk een kader was de stevige kunst van Dr O. de Gruyter's troep weerdig, want hij en de zijnen hadden zich in den tijdsaard van Pericles zoo ingewerkt dat de toeschouwers ongedwongen verplaatst werden op het eiland Lemnos in de XIIIe eeuw vóór J.-C. en in de tusschenpoozen meer dachten aan het eeuwig jong genie van Sofokles dan aan wat ook van onzen rusteloozen tijd. | |
[pagina 303]
| |
Juist het eenvoudige van deze tragedie eischt groote kunst: Omdat eene voorspelling luidt dat Troje enkel vallen zal door den boog van Herakles, in de handen van Philoktetes overgelaten en door Neoptolemos met Philoktetes vereenigd, besluit Odysseus Neoptolemos te gebruiken om Philoktetes mee te voeren van het eiland Lemnos waar hij tien jaren verlaten ligt in de grootste ellende. Het is namelijk op 't aanraden van Odysseus dat Philoktetes op tocht naar Troje en gebeten zijnde door eene slang werd achtergelaten op het eiland, omdat hij gebrekkig en stank verspreidend uit zijne wonde, door der goden haat vervolgd scheen. Het drama van Sofokles begint, waar Neoptolemos, een edel jongeling, naar Odysseus'lesspelling veinzend, den gekwetsten held meetronen zal, zoogezegd naar zijn vaderland terug, maar inderdaad naar Troje's wal. Reeds heeft hij den goddelijken boog, dien Philoktetes hem toevertrouwt in handen en zal de balling hem met blijde dankbaarheid volgen, doch het is juist die argelooze vriendschap, die aan Neoptolemos' eerlijk gevoel te zwaar valt.... hij onthult zijne leugentaal en geeft Philoktetes niettegenstaande Odysseus' woede den heiligen boog terug. Maar nu is niets meer bij machte om Philoktetes te overreden, noch de genegenheid die hij voor Neoptolemos gevoelt, noch het pramen van dezen, noch der goden belofte van genezing; en om dit heldengemoed te dwingen zijnen toorn af te leggen tegenover Odysseus en diens bondgenooten verschijnt Herakles zelf die hem den wil van Zeus overbrengt. De verwikkeling van dit drama, gansch uit de gevoelens spruitend van Philoktetes en Neoptolemos, is moeielijker voor te stellen dan welk ander treurspel van Sofokles want nergens loopt de groote tragicus meer naar het realistische in de physische lijdensvoorstelling van Philoktetes, weze het ook om de trotsche weigering ondanks voorspiegeling van genezing en wapenroem die hem voor Troje te wachten staat sterker te doen uitkomen tot eene zielsvermanning die onder de goden alleen zijn vriend Herakles te wijzigen vermag. Het spel is moeielijker omdat dit drama meer aanleiding geeft tot het minder teruggehoudene der kalme | |
[pagina 304]
| |
Grieksche kunst, tegen eenen hunner gouden regels in. En voortdurend moet gedacht worden in de leiding aan de sublieme beeldenreeks van de Grieken om het plastische van elke scène te doen uitkomen in plechtigen eenvoud. Maar is hier eene breede tooneelkennis van noode te zamen met een hoogen kunstsmaak, wie de voorstelling van Philoktetes, onder bestuur van Dr de Gruyter bijwoonde beseft wel dat buiten zijn kennis van voordracht, die man vertrouwd is met de beeldhouwwerken en de zuilen van het Parthenon en iets begrijpt van de heerlijke verhoudingen der Atheners. Naar gelang de zon wegzonk, lijnden Neoptolemos, Philoktetes en de koren zich af als eene heerlijke fries op het matte groen van 't kreupelhout, galmden de verzen meer levend over de varens en onder de blâren der beuken die niet roeren durfden en zaten wij onbeweeglijk, huiverend van wellust. Heel toevallig maar stemmingvol vielen er een... twee bladeren der beukekruinen, mooi stervend lijk de blâren dat kunnen, naar beneden. En toen die prachtige eindverzen klonken: ‘Ontvang dan, o eiland, bij 't scheiden mijn groet.
Vaarwel o gij wijkplaats in 't levend gesteent,
Gij woning waar vaak mij, bij 't stormen-geloei
Door 't vlokkige zeeschuim het hoofd werd besproeid; -
Waar vaak in mijn foltring mijn klaagroep weerklonk
Door de Echo's op Hermes' gebergte herhaald
In spottende wisselgezangen;
Vaarwel, o gij bron, aan Appollo gewijd!
Gij Nymphen der groenende beemden, vaartwel!
Vaarwel ook, gij dreunende branding der kust!
Het uur is geslagen, de redding is daar,
Die 'k nauwlijks nog waagde te hopen.
Vaarwel dan, mijn Lemnos, omstuwd door de zee!
Vergun een voorspoedige vaart mij, en richt
Den steven daarheen waar het noodlot mij roept.
Mij wenken mijn vrienden, mij wenkt Zeus zelf:
Aan hem zij de dank van mijn redding.’
diep uit dat eeuwig menschelijk hert, hetzelfde hert als 't onze, met dit edeler verschil dat Philoktetes dat ballingsoord mint omdat er toch tien jaren van zijn leven in | |
[pagina 305]
| |
voorbijgingen en de Natuur, troost van adellijke zielen, hem zoo dikwijls heeft getroost wijl wij ons lijden beminnen om het lijden zelve, toen stonden wij plots onder den indruk van Sofokles' eigen wezen. Stilzwijgend togen de toeschouwers langs de paden; de spelers bestonden niet meer, maar zij hadden vermocht den grooten tragicus te verwekken die daar verschenen was onder de bogen der beuken nu, lijk bij de eerste opvoering vóór 23 eeuwen in 85 jarigen ouderdom: Hij had van de schoonheid der jeugd toen hij de schoonste was onder de Grieken, de schoonste der menschen, den koninklijken adel behouden en hierop lag nu de goddelijke stempel van zielepracht.
* * *
In een der laatste zondagsche hoofdartikels van Het Handelsblad vertelt onze vriend ‘Joost’, op zijne eigenaardige manier hoe de Engelschen Jef Denijn, den Vlaamschen beiaardier, wereldberoemdheid brachten wijl de Vlamingen onverschillig bleven aan den heerlijken klankenregen dien hij over hunne hoofden druipen deed. Hoe kan het anders daar al wie beschaving en wetenschap beoogt in België, tot hiertoe meestal meedeeling en voedsel zoekt in Fransch tijdschrift en dagblad. En indien kunstenaars rondom ons langzaam beroemd geraken juist omdat zij te ‘ordinair’ zijn door hunne taal, hunnen rasaard, hoeveel moeielijker zal de Tooneelkunst, de Kunst in de Taal zelve, op haren juisten prijs worden geschat? Wie van ons kent niet de gemaakte-faam van eenen Mounet-Sully, die uitgalmt alsof hij zonder gebaren spelen zou en met gebaren te werk gaat alsof hij pantomime leveren moest? En als eenmaal een naam klank heeft verkregen lijk die van Royaards, die den Renaissance-Vondel, soms mystiek in de opvatting zijner stukken, daarom ook middeleeuwsch voor 't voetlicht brengt; als Vogel, die op z'n eentje Sofokles en Shakespeare speelt, en toch niet den volslagen indruk van een drama geven kan in zijn tour-deforce van tooneelmeester, als die komen, dan snellen we allen naar de vertooning. En zoover reikt de valsche smaak of laten we hopen het snobbisme, dat er extase gevoeld of | |
[pagina 306]
| |
gebaard wordt voor een ‘Lucifer’Ga naar voetnoot(1) die doodeenvoudig was mislukt. Daarom achten wij het onzen plicht, na genoten kunst, het onze bij te dragen om den Heer Dr J. de Gruyter en zijne Vlaamsche Vereeniging voor Tooneel- en Voordrachtkunst, ook buiten Gent kenbaar te maken aan het Vlaamsche volk, opdat onze minnaars van fijne Kunst, na Hollandsche artisten te hebben gehoord, onze eigene tooneelspelers, àl zijn het ook tooneelliefhebbers, willen hooren en vergelijken met uitheemsche kunstenaars. Het is ons niet te doen anderen te kleineeren om dezen nederigen Gentschen kring meer plan te geven, maar buiten de eer die hun toekomt ligt in hunne werking, behalve de zuivere kunst aan het volk geschonken, een uitnemend middel om in de onderwijsgestichten de uitleg der klassieken geen tegenzin te doen baren. Van eenige toelichtingen voorafgegaan, is een stuk als Philoktetes bijzonder, omdat de koren daar juist meer handelend optreden dan in de andere stukken waar die half toeschouwend en half dramatisch schijnen, van grooter nut en veredeling voor de studenten dan een jaar uitleg gedicteerd in schrijfboeken zwaar van bladeren en - verveling, die de lauweren van Sofokles, Aischylos en Aristofaan verpletten onder Griekschen afkeer. Lambert Jageneau. Hoogstraten, 26 Oogst 1911. |
|