Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
BoekennieuwsWinkler Prins' Geillustreerde encyclopedie. Derde druk. - Uitgevers-maatschappij Elzevier. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.Een regelmatig en druk naslaan van de eerste drie deelen valt over 't algemeen zeer bevredigend uit. De hoofdverdienste van de artikelen is wel dat ze met zoo weinig mogelijk woorden zooveel mogelijk zeggen. Geen ballast van minderwaardige uitvoerigheid. Kort en bondig het zakelijke Een hoofdgebrek is de bijna volslagen afwezigheid van bibliografie. Bij geen enkel vak, bij geen enkel geleerde of kunstenaar wat er voor meer bijzondere studie te raadplegen is. Een zeldzamen keer, ja, waar het zeer groote geruchtmakers als Bismarck geldt. Bij zulk een verzuim wordt men het allerbest gewaar wat een schat men aan Herders' Konversationslexikon heeft. Maar weerkeerig moet gezegd dat de voornaamste artikelen, in vergelijking met Herder, in Winkler Prins driedubbelen omvang krijgen, bij zoover dat men aan zulke bijdragen doorgaans genoeg heeft, en dat ze een handboek van gewone afmetingen kunnen vervangen. Daarbij zijn de groote artikelen zoo bearbeid dat ze een boeiende lezing vormen, en dat niet alleen Winkler Prins noopt tot raadplegen, maar dat hij blijkbaar 't ambt van vraagbaak opvat als een onderhoudend vak. Het geheim van al onderwijzende te behagen bezit deze Encyclopedie in benijdenswaardige maat. Al dit goede kan, waar het de eerste drie deelen betreft, gezegd worden van de volgende lijvige artikelen: Aarde, Aardbevingen, Aardewerk, Aardrijkskunde, Abyssinië, Accumulatoren, Adel, Adelaar, Aera, Aestethiek, Aeterische Oliën, Afganistan, Aflaten, Afrika, Agrarische Kwestie, Albanië, Alexandrijnsche School, Algen, Algiers, Alcoholisme, Alpen, Amerika, Amerikaansche Oudheden, Amsterdam, Anarchisme, Angelsaksen, Anglikaansche Kerk, Antwerpen, Arabië, Arabische Letterkunde, Arbeidsvereenigingen, Arbeidsverzekering, Arbeidsbeurzen, Arbeidsloon, Arbeidswetgeving, Argentijnsche Republiek, Argonauten, Aristoteles, Armada, Armenië, Arianisme, Armenianen, Arsenic-vergiftiging, Artensische Putten, Asteroïden, Astronomische Instrumenten, Athene, Atjeh, Atlantische Oceaan, Augsburgsche Confessie, Australië, Automobiel, Averij, Azië, Babylonisch-Assyrische Oudheden, Bacteriologie, Bad, Baden, Bali, Balkan Schiereiland, Bangka, Barnsteen, Barometer, Bataafsche Republiek, Batavia, Bebel, Beeldhouwerskunst, Beren, Beeldendienst, Beethoven, Begrooting, Beieren, Bekentenis, Belastingen, Beleg, België, Berg, Bergspoorwegen, Berlijn, Bevolkingsstatistiek, Bibliotheek, Bier, Bilderdijk, Billiton, Birma, Bismarck, Budapest, Boekdrukkunst, Boekhandel, Boekhouden, Bohemen, Bolivia. De platen van Winkler Prins, vooral als men ze bij die van Herder en Larousse vergelijkt, vallen niet altijd mee. Als hun doel niet reikt buiten verklaring en verduidelijking van den tekst, | |
[pagina 394]
| |
kunnen ze er best door. Maar bevrediging van kunstgevoel geven ze maar een zeldzamen keer: veel gewone zwarte platen zijn te dof, veel chromoplaten te schel. Mooie uitzonderingen zijn de Algen, en de Aphrodite van Melos. Ook de kaarten zijn weleens overladen. De beste zijn die van Equatoriaal Afrika, van Centraal-Azië, van West-Azië, van het Balkan Schiereiland en van België. Over 't algemeen zijn de plans der steden flink verzorgd, maar ze zijn veel te klein in getal. Amsterdam is er ja, en Alexandrië en Athene en Batavia en Berlijn en Boedapest; maar steden lijk Aken en Antwerpen blijven weg. Uit geen enkel portret haalt men een hoogen dunk over de aesthetiek van 't menschelijk aangezicht. Maar de platen waarbij geen kunstfijnheid gemoeid is, als de zuiver-wetenschappelijke, zijn voorbeeldig duidelijk en talrijk. Wat nu den tekst zelf betreft, onder de verkeerdheden en tekortkomingen valt o.m. het volgende op: Bij 't ‘aanschouwelijk onderwijs’ vernemen we niets van de jongste verbeteringen, als de zeer groote, door Ligthart, en Scheepstra aangebracht. De Aardkunde is niet up to date: zoo is b.v. de uitnemende geleerde en vulgarisateur de Lapparent vergeten. - Abelard wordt zonder verpinken de grootste wijsgeer der 12e eeuw genoemd; die eeuw die nochtans Albert den Groote, den doctor universalis leverde. - Van welk standpunt uit het artikel ‘Adam’ is behandeld vernemen we al te duidelijk waar er te lezen staat dat het verhaal in den Bijbel ‘een der diepzinnigste mythen der Oudheid’ is. - Bij St. Anselmus mocht wel gevoegd worden dat hij als dichter een prachtig ‘Mariale’ heeft geschreven. - Bij verbo ‘Apologie’ zijn precies de grootste apologeten van thans weggelaten: Hettinger en Schanz. - ‘Jeanne d'Arc’ is slaafs op Larousse nagevolgd, zonder bijwerking uit de talrijke jongst verschenen levens. - In 't artikel Archacologie is de christelijke volkomen verwaarloosd. Zoo komen we tot het koddig bevinden dat niet eens ‘de vorst der archaeologen’ de Rossi vermeld wordt. Ook Bingham, Martigny, Kraus, Reusens werden vergeten. - ‘Archidiaconus’ staat vermeld, maar ‘archipresbyter’ niet. - Onder de talrijke Arendt's werden er veel opgenomen, die minder bekend zijn dan de niet vermelde Willem Amedeus. Hij zal toch zeker niet weggelaten zijn omdat hij zich tot het katholicisme bekeerde? - Dat niet altijd de gewenschte harmonie in de bearbeiding heerscht blijkt wel uit het feit dat aan St. Athananius drie kolommen werd gegund, wijl St. Augustinus het met één moet stellen. - Allerhande 10de rangsche grootheden in de letterkunde werden opgenomen; maar Hein van Aken, Bastiaanse enz. bleven achterwege. Ziedaar kleine grieven; enkele daaronder zijn van aard om een oogenblikje te kittelen. Maar de algemeene indruk is toch gewetensvolle degelijkheid, ernst van compitatie en streven naar een ruime, hartelijke objectiviteit. J.P. | |
Verzen; Verzen, liedren en sonnetten; Kleindichtjes, door Volker. Drie bundeltjes. - Bij P.N. Van Kampen & Zoon, 1910.Deze dichter is heel en al zichzelf. Al ware zijn glasje nog zoo klein, zijn eigendom is het vast... | |
[pagina 395]
| |
Zal ik Volker's aesthetiek nazoeken en u daarover vertellen? Neen; dat heeft hij zelf te mooi gedaan, in zijn eersten bundel, XXII: 'k Heb lief het klare, heldre woord,
Waardoor de geest geen twijfel blijft
En de gedachte ongestoord
Op 's dichters rythmen verder drijft.
Het spreke dus in raadslen niet,
Alsof het kap en masker droeg,
Tot kwelling worde nooit het lied
En - 't raadselt me in mijzelf genoeg.
Maar 't liedje dat ons alles zegt
Vertelt veel meer dan 't noodig had,
En de gedachte recht en slecht
Is zonder rijmen meer dan dat.
Dat niet tè ontbloot, niet tè bedekt
't Als iedere bekoring zij -
Den dichter die mijn denken wekt
Heb 'k liever dan die denkt voor mij.
Zoo toeve, zij 't een oogwenk lang,
De trage hand bij 't blad'ren toch
En dreun' de maatslag van den zang
Een wijle ons in de ooren nog.
Zoo weten we ineens wat we hebben aan hem: een goed burgerlijk poeet, die er een schalksch plezier in vindt nu en dan eens naar zijn bedoelingen te laten raden. Want bedoelingen heeft hij, en die komen samen in dit eene: zijn menschenwijsheid op de meest onderhoudende en de langst bijblijvende wijze ten beste te geven. Een dichter van groote afmetingen voelt Volker zich heelemaal niet. Passie, in den zin van datgene wat de grooten slaat met het blijvende, altijd stralende merk, is hem vreemd. Zelfs méer gewone ontroering blijkt niet zijn doen. Liefst van al constateert hij met een geestigen zet of een treffend beeld.... Maar overijl uw oordeel niet. Lang immers leest ge niet door, of ge wordt gewaar dat uit Volker spreekt een mensch die weet wat lijden is, die zich veel daarvan herinnert, en op dit oogenblik er nog wel iets van voelt. Hoe zou anders door zijn zeer Hollandsche bedaardheid nu en dan snokken die veelzeggende snik? Hoort ge hem b.v. herhaaldelijk weerkeeren in XIV: Pierrot sprak tot de maan.... Die zulke dingen schrijft weet wat Perk heeft bedoeld met zijn ‘Iris’ en met zijn vers: die liefelijk lacht wen hij lijdt.... Maar nooit groot vertoon, hoor. Geen opzweepingen ooit. Altijd gladde vloeiing, al rimpelt het eventjes. Een mooie heffing toch is blz. 39 van ‘Verzen’. Maar 't meest zichzelf blijft Volker in zijn geestigheid: Nr XIII, blz. 54 b.v. is voorbestemd om een recitatie-stukje te worden en daarbij om 't reliëf van die dingetjes heel wat te verhoogen. Maar weerom bekent Volker zelf graag dat ook voor hem de geestigheid het hoogste niet is: | |
[pagina 396]
| |
De allerschoonste liedjes
Die gaan al schreiende om,
En snikken doen ze in de eenzaamheid
En zeggen niet waarom.
Een krachtig moment beleeft het dichterschap van Volker bij 't ingaan van zijn ‘derde boek’ in ‘Verzen’: ‘De machtigste waapnen die worden gesmeed
Die hamert de haat in de smidse van 't leed.’
Dat stuk is waardig van onzen De Clercq in zijn beste Toortsen. - Even frisch en flink is op blz. 106: O, dat pessimisme, wie heeft ons 't gebracht....
En op blz. 111 staat een gedicht, dat nog best van alle bewijst wat een sociaal dichter er steekt in Volker. In de zuiver beschrijvende gedichten hebben de dingen wat weinig ziel; zoo wordt de beschrijving zelf mat en grijs. In den tweeden bundel is de toon over 't algemeen inniger dan in den eersten: 't Gaat zooals hij 't in zijn eerste sonnet voorspelt: Mijn vreeze, hope en herinneringen
Zult gij verbeeld in stille woorden zien.
Ook smaakt ons die innigheid beter dan de gewild-naïeve volksliedjes, als dat eerste kerstliedje, waarin dan nog versjes komen die om hun hardheid onleesbaar en nog meer onzingbaar zijn: ‘Gekomen 't te begroeten’; of flauwiteiten als: ‘een gouden sterre ging hun voor op hare gouden voeten’. Voor zulke dingen, en ook voor het van al te dichtbij afkijken van HooftGa naar voetnoot(1) doet in éens boete een sonnet als ‘Luchtkasteelen’ iets van 't allerbeste in onze taal sedert jaren gemaakt. In de laatste vijf bladzijden van het 2e bundeltje: de tweede sonettenhelft en vooral het lange gedicht: De Dochters van Mineias, is veel ongenietbaars door een gezochtheid, waaraan een man van ietwat nuchteren geest, zooals Volker ten slotte toch altijd blootstaat. In De Dochters van Mineias heeft de dichter, die altijd iets goeds of iets fijns te vertellen weet, bepaald niets te zeggen. Dat is leeg dilettantisme. Weer neemt hij weerwraak op zichzelf in vele van zijn kleindichtjes waarin hij den Beets der latere jaren naar de kroon steekt: Levenslust en levensernst harmonieeren zich benijdenswaardig in dezen man, en de dichter is daar om de gebeurtenissen door den mensch meebeleefd vast te leggen in een of anderen lapidairen zet. Zoo krijgen we van Volker allerhande: meer schakeering, veel meer, dan we er gewoon zijn in onze dichters van thans. | |
[pagina 397]
| |
Geen geweldig dichterschap, maar ook geen aamechtig. Een klare, rustige liefde voor het klare en rustige, en op een eigen wijze, die plezier doet en waarvan men 't genot zoogauw niet vergeten zal. Gerust mogen we zeggen dat Volker wel deugdelijk getrouwd is met de kunst, en flink ontsnapt aan zijn eigen profetie: Want wie eigene geboden
Laat voor andren blaam of lof
Maakt wel aan de kunst het hof -
Maar zal trouwen met de mode.
J.P. | |
Spreekwoorden en zegswijzen over de vrouwen, de liefde en het huwelijk, verzameld, taalkundig verklaard en folkloristisch toegelicht door A. De Cock. - Gent, Ad. Hoste, 1911.Weeral een schat uit den onuitputtelijken voorraad van onzen rijksten folklorist. De talrijke bijdragen onder bovenstaande rubriek in zijn Volkskunde sedert jaar en dag aan 't verschijnen, heeft Alf. De Cock nu samengebracht tot een statig boek van 320 bladzijden, de weerga van zijn Spreekwoorden en Zegswijzen. Al het goede dat hier van dit vorig boek werd gezegd kunnen we van 't onderhavige herhalen. Een nooit zich verloochenende vlijt en schranderheid is er noodig om alles wat hier is bijeengebracht samen te krijgen, te schikken en te verklaren. Niet zoo talrijk echter als in den vorigen bundel zijn de met uitleg voorziene spreuken. Bij vele hebben we 't raden naar hun oorsprong en beteekenis Daarvoor vraagt schrijver zelf verschooning in zijn inleiding: ‘Ik heb niet kunnen verklaren wat wel een verklaring noodig had; men doet wat men kan en niet wat men wil.’ Maar dat schrijvers hoop verwezenlijkt is ‘iets nuttigs verricht te hebben’ daarover kan hij gerust wezen. Zoudt ge inderdaad niet denken dat A. De Cock met dit werk en met al zijn andere folkloristische boeken en bijdragen meer dienst bewijst aan onze taal en aan haar toekomst dan alle filologische taalzuiveraars te zamen? Deze, hoe verdienstelijk ook, geven ons conventiewerk. De Cock geeft ons de levende taal, zooals ze borrelt uit de volksziel, met de oorspronkelijke frischheid en de volle schakeering der schepping. 't Spreekt van zelf dat er in dit boek meer dan in zijn vorige wordt gesproken over of gewaagd van dingen waarop niet eenieders oogen met welgevallen zullen rusten. De Cock is het zich volkomen bewust: Hij waarschuwt immers in zijn voorbericht: ‘Daar deze bundel niet bestemd is voor kinderen of jonge juffrouwen, heb ik mij veroorloofd eenige realistische of schijnbaar dubbelzinnige spreekwijzen op te nemen... Vuile spreekwoorden echter heb ik geweerd.’ Men weet dat er anders nog genoeg rondloopen onder ons volk, bij wie de beschaving de rubriek ‘kieschheid’ als de allerlaatste op haar dagorde heeft. De spreekwoorden en zegswijzen worden gerangschikt onder de volgende kapittels: Algemeenheden, Deugden der vrouw, Ondeugden en gebreken der vrouw, de Maagd, het jonge Meisje, de Vrijdster en de Liefde, Bruid en Bruiloft, | |
[pagina 398]
| |
Trouwen, het bezwangerde Meisje, Zwangerschap en Bevalling, De jonge Vrouw, de Moeder, de Weduwe, de oude Vrouw, de Vrouw in haar uiterlijke gedaante en vormen, de schoone Vrouw, de leelijke Vrouw, Gevallen Meisjes, Lichtekooien, de Kwezel, De Begijn, de Juffrouw, de Dienstmeid, de Vroedvrouw en de Baker. Zwaar is de bibliografie die De Cock mee ronddraagt op zijn luistertochten door Vlaanderen. Zoo is hij in staat alles wat hij verneemt uit onzen volksmond, te leggen nevens de rest uit heel Europa. Zoo krijgen we hier en daar vergezichten op de vergelijkende folklore, wezenlijk imposant als verschiet. Mag ik, die geen folklorist van beroep ben, den schrijver eventjes wijzen op Cats' versje aangehaald blz. 98: ‘Beter gemant als gebrant.’ Heel duidelijk gaat het immers terug op den tekst van St. Paulus: 't Is beter te huwen dan te branden. Dank aan de Cock om 't vele dat hij reeds gaf, en goedheil voor 't vele dat van wege dezen voorbeeldigen werker nog komen zal. J.P. | |
Historie van den heer Willem Leevend, door Wolff en Deken, een veertigtal brieven met inleiding en aanteekeningen uitgegeven door Dr. C. Lecoutere, hoogleeraar te Leuven. - Leuven, Ch. Peeters, 1910. 180 blz., fr. 2,00.Wolff en Deken nader te brengen tot onze studeerende jeugd is al van 't verdienstelijkste opvoedkundig werk in zake van taal en letterkunde dat een professor verrichten kan. ‘Sara Burgerhart’ heeft nu, dank zij de goedkoope uitgave van de wereldbibliotheek, de hernieuwde verspreiding op groote schaal, waarop zij meer dan om 't even welke Hollandsche roman recht heeft. ‘Willem Leevend’ daar hij zoo massief is, kan onmogelijk denzelfden weg op. Maar uittreksels, goedgekozen, zullen juist daarom dubbel welkom zijn. Een bloemlezing uit dien heelen roman wordt hier niet geboden. ‘De roman is te lang om er een bloemlezing van te beproeven, die den lezer zou toelaten den heelen gang der geschiedenis te volgen. Doch het scheen mogelijk er een aantal brieven uit bijeen te brengen, die op zichzelve een tamelijk goed gesloten geheel uitmaken: Daatje's levensomstandig heden tot na haar huwelijk met den ‘eerzamen’ Bram Rijzig. Uitstekend, maar nu wil het ongeluk dat Prof. Lecoutere naar dezelfde episode uit Willem Leevend is gegaan als een grasduiner vóór hem: J.H. Van den Bosch namelijk in zijn ‘Prozastukken’ geeft alreeds in 1896 de 2/3 van den tekst, ons thans in dit boekje opgedischt. Veel aangenamer ware 't geweest hadden we een ongerept-frisch fragment uit den langen roman gekregen; om dit dan te bestudeeren nevens 't geen Van den Bosch ons geeft, en ook nevens 't geen we van Leopold in zijn ‘Oud en Nieuw’, en, ofschoon in minder mate, in zijn ‘Nederlandsche Schrijvers en Schrijfsters’ ontvingen. Nu, in zooverre is hier nieuws, dat we 40 blz ‘aanteekingen’ hebben achteraan 't boekje: Algemeene opmerkingen over taal en stijl, zorgvuldig verzamelde zakelijke verklaringen voor elk van de 40 brieven, en ten slotte een woordenlijst. | |
[pagina 399]
| |
Van wege een taalspecialist als Prof, Lecoutere is hier en daar een lapsusje dat verwondert. Zoo plaatst hij al dadelijk in zijn voorbericht juffrouwen Wolff en Deken in een ‘rei’. Misschien licht Wolffje wel een beentje mee, maar Agatha zal stellig bezwaren hebben. 't Zij ons geoorloofd het jammer te vinden dat, bij stijlstukken als de brieven van Wolff en Deken, waarbij Prof. Lecoutere zelf er op wees dat het lezen (dezer schrijfsters) een letterkundig genot moet worden, hier alle zoogenaamde ‘letterkundige aanteekeningen opzettelijk werden weggelaten om den leeraar het werk niet uit handen te nemen’. Dat is een heele kiesche handelwijze voorzeker, maar zoo zal het aesthetisch onderricht in onze gestichten blijven wat het nu is: d.w.z. nagenoeg nul. Prof. Lecoutere kon en mocht dus meer geven dan hij deed; nu, dat is geen reden om ondankbaar te zijn voor 't geen hij gaf. - Wellicht kon de prijs van 't boekje wat democratischer zijn. J.P. | |
Annuarium der R.K. studenten, 1911. Uitgave van de Unie der R K. Studentenvereenigingen in Nederland. - Depot bij E.v.d. Vecht, Amsterdam.Na den gewonen kalender krijgen we de allerhande. Benijdenswaardig be- en verzorgd. Laat onze Vlaamsche Studenten maar dit boek onder oogen krijgen, en dan eens beproeven of ze 't ook zoo kunnen. 't Zal nog jaren duren wellicht eer ze zoo ver komen, maar zulk een boek jaarlijks bij ons ware 't beste bewijs dat onze studenten er rijp voor zijn een hoogeschool te hebben in hun eigen taal. We lezen hier de verslagen van de R.K. Studentenvereenigingen te Utrecht, te Leiden, te Amsterdam, te Groningen, te Delft; alle getuigend van echt hooger leven, zoo verstandelijk als zedelijk. Dan een massa kleine bijdragen in vers en proza, natuurlijk erg ongelijk. Bij 't portret van Prof Beysens, den wijsgeer, heeft P.v. Hal een levensschets geplaatst, een welverdiende hulde. Heerlijk is de bijdrage van Dr Moller: ‘Iets over mystiek en Jan van Ruusbroek de Wonderbare.’ - Een heel handboek over Atmospherische Electriciteitzijn de ‘eenige mededeelingen’ van M. Trooster. - Waarlijk de katholieke jonge krachten kunnen wat in 't protestantsche Holland. | |
La langue congolaise, door Seidel en Struyf. - Jules Groos, Heidelberg, 225 blz.Het huis Groos te Heidelberg dat sedert 1850 als zijn specialiteit heeft gekozen de spraakkunsten van alle min of meer verspreide talen uit te geven, is nu aan haar 260e handboek gekomen met deze Grammaire Congolaise. Ze is bewerkt naar de methode Gaspey-Otto-Sauer, die sedert dertig jaar haar voordeelen bewijst, en ze bevat de eigenlijke spraakkunst, een systematische woordenlijst, oefeningen en lezingen. Pater Struyf zou aan de Vlamingen een weldaad bewijzen met zulk een grammatica ook in onze voertaal te schrijven. | |
[pagina 400]
| |
Art et pornographie, door George Fonsegrive. - Bloud, Paris, fr. 0,60.Vooreerst tracht de bekende Fransche schrijver zoo raak mogelijk te omschrijven wat onder ‘pornographie’ dient verstaan te worden. ‘Dès qu'on touche de façon ou d'autre à la passion de l'amour, on est entraîné, et on entraine après soi vers la considération de certaines réalités. Ces réalités de l'amour sont le piédestal nécessaire d'où l'âme peut s'élancer aux plus hautes régions de la vie: la pornographie commence au moment où, au lieu d'ètre un point d'appui, les réalités deviennent comme des entrâves qui enchaînent au sol grossier et empèchent le frémissement des ailes.’Ga naar voetnoot(1) Maar hiertoe is het noodig een ‘doctrine de vie’ een levensleer te bezitten, hetgeen voor het huidig Fransche volk, naar schrijvers getuigenis, lang niet het geval is. Zonder vaste levensleer is het onmogelijk de lijn te trekken, waar pornographie begint. - Maar, zult gij zeggen, heeft de kunstenaar daar iets mede te maken? George Fonsegrive, meent ja. En met zooveel te meer recht, daar hij in eenige prachtige bladzijden het wezen van de kunst beschrijft, onafhankelijk van wat ook, als kunst; afhankelijk echter van de zeden, wanneer de kunstenaar, als sociaal mensch, met zijne gewrochten voor de maatschappij optreedt. Ten slotte, dezelfde meening, ook door E.P. Sertillanges voorgestaan, in zijn werkje: L'Art et la Morale. | |
Les idées morales de Madame de Staël, door Maurice Souriau. - Bloud, Paris, fr. 1,20.De schrijver, welke ons reeds vergastte op de zedelijke denkbeelden van Victor Hugo en Chateaubriand, leidt ons nu door het heele leven en de volledige werken van Mme de Staël, om er op te wijzen hoe dit leven feitelijk niet anders was dan een aanhoudend opstijgen naar het goede. De encyclopedisten, met dewelke zij kennis had aangeknoopt in het salon harer moeder, waren niet zonder invloed op haar geweest. Doch zij was een te groote ziel om met zulken levensleugen te kunnen vrede hebben. Allengskens kwam ze terug tot het spiritualisme; na den dood van haar vader was die terugkeer volledig. Onder den druk van allerlei tegenspoed vooral, werden hare zedelijke opvattingen gelouterd, zoodanig dat zij op het einde van haar leven heel dicht bij het Catholicisme stond. - Ter loops weze hier aangemerkt dat menige bladzijde uit hare eerste werkèn de kiem dragen van onzedelijkheid, in zoover ze de heerschappij der driften vrij pleiten. Men hoeft ze dus niet aan eenieder in lezing te geven. | |
Leonard de Vinci, door Cara de la Vaux. - Bloud, Paris, fr. 0,60.Aan den titel zou men wellicht vermoeden hier een verhandeling aan te treffen over het kunstwerk van Leonard de Vinci. Doch de bedoeling van den schrijver is den denker te bespreken. Na eene korte biografie, wijdt hij beurtelings zijne aandacht aan de verhandelingen van Leonard de Vinci over schoone | |
[pagina 401]
| |
kunsten, over cosmografie, anatomie en botaniek, over geometrie en mekaniek, ja zelfs over filosofie, om te besluiten dat de groote schilder niet enkel zijne tijdgenooten overtrof door zijne kunst, doch ook door zijn veel-omvattende wetenschap. | |
Buchez, door G. Castella. - Bloud, Paris, fr. 0.60.Een levensschets van dezen wijsgeer-geschiedkundige, die leefde van 1796 tot 1865. Hij werkte vooral op het gebied der geschiedenis, niet enkel de feiten vaststellende, maar pogende ze te herleiden tot hunne oorzaken Zonder een groot man te zijn, heeft hij zeker veel bijgedragen tot de geschiedenis, beschouwd van het sociaal standpunt uit. | |
La psychologie dramatique du mystère de la passion a Oberammergau, door Maurice Blondel. - Bloud, Paris, fr. 0.60.Het doel van den schrijver is eerst en vooral te antwoorden op de opwerpingen die men veelal tegen zulke voorstellingen oppert, en tevens aan te wijzen hoe te Oberammergau de dramatische kunst gepaard gaat met echt christelijken zin. Wanneer dit geschiedt door een schrijver zooals Maurice Blondel er een is, is men zeker er veel bij te leeren. | |
Saint Justin, sa vie et sa doctrine, door Abbé A. Béryt. - Bloud, Paris, fr. 0.60.In eenige bladzijden hebt gij hier een levensbeschrijving van den beroemdsten der apologisten in de 2e eeuw van het christendom Eveneens krijgt gij er een klaar en bondig overzicht, systematisch aangelegd, van de verschillende leerpunten over apologetiek en dogmatiek, door den H. Justinus verhandeld. Alles zeer wel verzorgd. P.B. | |
K. ten Bruggencate's Engelsch woordenboek. - J.B. Wolters, Groningen. 2 dln. in linnen band, 644 en 652 blz. Pr. fl. 5.40.Van dit woordenboek dat zijn faam hooghoudt het beste te zijn in onze taal ooit verschenen, is nu de 5e druk in den handel. Hij is bewerkt door L. Van der Wal, en ter gelegenheid van deze heruitgave nog verbeterd en vermeerderd. | |
J. van Gelderen's Duitsch woordenboek. - J.B. Wolters, Groningen. 2 dln in linnen band, 767 en 854 blz. Pr. fl. 5.80.Nog aanzienlijker verbeteringen en vermeerderingen heeft dit woordenboek ondergaan. Nu is 't wezenlijk een pracht. En moest men nu vragen: wat is in de gansch eenige serie woordenboeken van Wolters voor nieuwe talen het primum inter pares, wellicht zouden de meeste wijsvingers naar Van Gelderen gaan. | |
Buiten Nederland. Een eenvoudig leerboekje der Aardrijkskunde van Europa en de Werelddeelen, ook bestemd | |
[pagina 402]
| |
voor zelfwerkzaamheid, door R. Bos, hoofd eener school te Groningen, Zesde druk. Met 30 illustratiën. - P. Noordhoff, Groningen. 96 blz. Prijs 25 cent.De landen van Europa, geschetst naar hunne natuurlijke landschappen. Een eenvoudig leerboekje der Aardrijkskunde van Europa, ook bestemd voor zelfwerkzaamheid, door R. Bos, hoofd eener school te Groningen. zesde herziene druk. Met 27 illustratiën. - P. Noordhoff, Groningen. 112 blz. Prijs 38 cent.Naar zijn methode van aardrijkskundig onderwijs voor lagere scholen of zelfwerkzaamheid, behandelt schrijver die stof in zijne werken op drievoudige manier. De eerste, bestemd voor scholen onder minder gunstige omstandigheden, bevat twee boekjes: Voorlooper van Onze Provinciën en Voorlooper van Buiten Nederland; de tweede, bestemd voor scholen onder normale omstandigheden, bevat twee boekjes: Onze Provinciën en Buiten Nederland; de derde manier, onder gunstige omstandigheden, beslaat drie deeltjes: Nederland, De Landen van Europa en Oost-Indië en de Werelddeelen. Iedere manier heeft haar bizonder stel atlassen, teekenboeken en wandkaarten en met den zesden druk werden ze met keurige en aantrekkelijke illustraties verlucht. Hier hebben we wat ons Zuid-Nederlanders meer dienstig is: Buiten Nederland en De Landen van Europa. Dit tweede boekje ofwel dienende voor den meester of voor zeer goede scholen geschikt. - Schrijver stelt op de kaart van 't besproken land vragen voor nopens grenzen, rivieren, spoorlijnen, groote steden handel of nijverheid. Zijn uitleg beslaat voor iedere streek in 't eerste boekje van 4 a 6 blz. en van 6 a 10 in 't tweede. De illustraties geven den leerling 'n schoon landschap, 'n monument, 'n nijverheid, of 'n plaatselijke eigenaardigheid te zien dat zijn nieuwsgierigheid opwekt en prikkelt. Twee bemerkingen: er slopen eenige onnauwkeurigheden in de spelling van stedennamen en in de opgave der bevolking; in Buiten Nederland zou men voor Belgisch gebruik een hoofdstuk over Congo verlangen in plaats van de Nederlandsche Koloniën die hier - en wel terecht voor vaderlandsch gebruik - zes hoofdstukken beslaan. V. Doost. | |
Geloof en wetenschap. Studiën voor onzen Tijd. - L.C.G. Malmberg, Nijmegen, 1910.In 't afgeloopen jaar werd van deze bloeiende uitgave onder 't grage publiek serie VI verspreid. Weerom allerhande merkwaardige en actueele onderwerpen werden in de zoo gunstig bekende grijze boekjes behandeld. Thans waren achtereenvolgens aan de beurt: Nr 1, Het H. Sacrament verheerlijkt door de kunst, door Dr L J. Sicking; Nr 2, Het hedendaagsch Materialisme en het Leven, door Dr V. Grégoire; Nr 3, Jeanne d'Arc, door K.J. Derks, S. J; Nr 4, De bewerkte Vuursteen en de ouderdom van den Mensch, door A. de Lapparent; Nr 5, Is het Heidendom de oorspronkelijke Godsdienst? door Dr J. Huddleston Slater; Nr 6, Augustinus' Bekeeringsverhaal critisch onderzocht. | |
[pagina 403]
| |
Verhandelingen van de algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding.Daarmee is nu de 12e jaargang afgesloten. In 1910 werden verspreid: 1. Ruuysbroeck en de Mystiek; 2. Het Darwinisme; 3. Recht en Moraal; 4. Kunsttoestanden en Kunstbegrippen; 5. De Vrouw in de verschillende Beschavingen; 6. Het Romantisme in Engeland; 7. De Grootstad en hare sociale Beteekenis; 8. De Theosophie; 9. Een Kijkje in de Vergelijkende Godsdienstwetenschap; 10. De gezonde Mensch; 11. De openbare Liefdadigheid. Er is keus, men ziet het; en voor den ernst der boekjes pleit het getuigenis van mannen van eerste gehalte, niet enkel te onzent maar ook in Holland. Een professor ginder getuigde onlangs dat Holland een dergelijke volksuitgave aan België moest benijden: hij drukte vooral op de verdienste van nr 7 door E.H. Prims; van nr 1 door E.H. Cuylits; van nr 6 door Dr Grietens. |
|