Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1911
(1911)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Over geschiedenisLoretana, Franciscana, Met een woord van dank voor de heeren leden van den opstelraad moet ik beginnen. Gedurende de lange maanden dat de omstandigheden mij tijd en gelegenheid ontnamen om voor Dietsche Warande en Belfort te arbeiden, hebben die heeren mij de eer aangedaan mijne plaats open te laten en wanneer ik hun heb medegedeeld dat ik hoopte geregeld mijn overzicht te kunnen hervatten, hebben zij mij met een vleiend woord weer welkom geheeten. Of ik naar behooren mijne taak zal kunnen volvoeren moge de toekomst uitwijzen. In afwachting houd ik mij voor alle welmeenende opmerkingen van wege de Warandelezers aanbevolen. Onaangezien wat er nog nieuws verschijnen zal in den loop van het jaar 1911, stel ik mij voor in de eerstvolgende kronieken eenige boeken te ontleden over hedendaagsche toestanden en ordensgeschiedenis. Vandaag echter wil ik trachten mijn achterstel in te halen en zal langs verschillende kanten van het arbeidsveld der historici uitkijken om te toonen wat er bij mijn weten de laatste maanden merkwaardigs verscheen. | |
1Eene poging, vooreerst, om bij te houden wat hier vroeger uitvoerig werd medegedeeld over Loretaansche en Franciskaansche vraagstukken. Over Loreto werd hier gezeid, in het voorjaar van 1908, dat de echtheid der legende die wil dat de Santa Casa, welke er vereerd wordt, van Nazareth naar de boorden der Adriatische zee zou overgedragen zijn, op geene vaste grondslagen berust en zoo bondig mogelijk werd er verslag gegeven over de betwistingen die de laatste jaren omtrent dit punt waren opgerezen. Die betwistingen tusschen geleerden hebben sedert dien voortgeduurd, en twee groote boeken zijn verschenen, ieder van bij de vijf honderd bladzijden, om de historiciteit der overlevering te staven. Nieuw licht hebben ze niet gebracht, maar omwille van | |
[pagina 373]
| |
het gezag van de mannen die ze geschreven hebben is het een eereplicht ze toch te vermelden. Het eerste boek gaat uit van een Franschen pater, P. Thomas, O.M. Cap.Ga naar voetnoot(1), die destijds secretaris was van kanunnik Ulysse Chevalier en nu tegen zijn ouden meester in 't harnas vliegt. Alleen het eerste deel van zijn werk is tot heden verschenen, handelend over het heilig Huisken van Onze Lieve Vrouw te Nazareth; het tweede, dat handelen zal over het heilig Huisken te Loreto, is nog in de maak. Dat P. Thomas voor het opstellen van zijn boek oneindig veel gelezen heeft zal niemand betwisten: de voetnoten op iedere bladzij wijzen het uit. Maar dat hij daarbij eene ongelooflijke langdradigheid aan den dag legt, van honderden dingen spreekt als er maar één zijn onderwerp betreft en tot de scholastische bewijsmethode in een geschiedkundig vraagstuk zijn toevlucht neemt, dat alles pleit zoozeer tegen zijne bevoegdheid, dat door mannen van beroep alzeker naar het tweede deel niet verlangend wordt uitgezien. Ernstiger en beknopter ook is het werk van een anderen Franschman die sedert jaren te Rome verblijft en in geestelijke middens een ontegensprekelijk hoog aanzien geniet: pater Alfons EschbachGa naar voetnoot(2). P. Eschbach is lid van de congregratie van den heiligen Geest en heeft gedurende een groot deel van zijn leven aan het hoofd gestaan van het Fransch Seminarie, Via Santa Chiara, in de pausenstad. Hij heeft veel gewerkt en gestudeerd en aan de Kerk zulke ernstige diensten bewezen, dat mij verzekerd werd, uit betrouwbare bron, dat hij, onder het pontifikaat van Leo XIII, ei zoona den kardinaalshoed bekwam. Nu is hij te oud geworden voor zulke zware bediening; maar dat hij, reeds vergrijsd en verzwakt, zijne welverdiende rusturen opoffert om een boek te schrijven over Loreto, dat getuigt evenzeer van zijne onverpoosde werkzaamheid en zijne ridderlijke dienstvaardigheid als van zijne liefde tot Maria. Ongelukkiglijk heeft ook hij geene historische opleiding genoten en hoe bekwaam hij ook zij en hoe wel vertrouwd met de kerkelijke geschiedenis, zijn werk lijdt er door en op menige bladzij hooren wij den godgeleerde redeneeren in plaats van den geschiedvorscher. Niet zoo erg echter is dit euvel dat de waarde van het werk er teenemaal mee verloren gaat. Neen! | |
[pagina 374]
| |
P. Eschbach weet eenerzijds waar het zwaartepunt ligt der historische betwistingen en hij gaat de moeilijkheden niet zwijgens voorbij; en anderzijds beweert hij, de dracht zijner woorden volkomen bewust, dat het Loretovraagstuk geen punt van geschiedenis, maar een punt is van theologie. In die bevestiging ligt, ons erachtens, al het gewicht van zijn boek, - ook nog in de verklaring dat de ‘critique historique’ zou zijn ‘la grande pourvoyeuse des apostasies jusque dans nos rangs (catholiques)’. ‘A elle appartient sans conteste, zegt de schrijverGa naar voetnoot(1), le triste record de l'efficacité dans l'art d'anéantir la foi jusque dans ses racines, sous l'acidité corrosive de la désillusion et du doute. Elle est le grand ennemi, j'allais presque dire le seul ennemi de l'Église et de la pensée catholique’. Tegen beide stellingen is opgekomen, goddank, in bezadigde maar niettemin krachtige bewoordingen, door een priester, wiens orthodoxie niet verdacht is, hoogleeraar Louis Saltet, van het Katholiek Instituut van Toulouse. Het Bulletin de littérature ecclésiastique publié par l'Institut catholique de ToulouseGa naar voetnoot(2) en de Revue pratique d'apologétiqueGa naar voetnoot(3) hebben zijn artikel gedrukt en de Revue des questions historiquesGa naar voetnoot(4), eveneens katholiek, heeft P. Eschbach verwezen naar de wereldbrieven Sepenumero considerantes van Leo XIII en Pascendi van Pius X, om zijn oordeel te matigen. Spijtig is het dat er tusschen belijders van hetzelfde geloof en dienaars van dezelfde zaak bijtende volzinnen worden gewisseld en in woord en toon niet immer de bezadigdheid wordt in acht genomen. De verdedigers der Loretotraditie hebben niet zelden de maat overschreden; tot hen waren de woorden gericht die den 9-10 Januari 1910 verschenen in La Croix en die Saltet tot de zijne maakt: ‘N'ayons pas le pharisaïsme d'accuser de trahison des critiques qui croient devoir à la vérité d'appeler légendaire ce que nous croyons historique. Nos opinions, même pieuses, mêmes communes, mêmes traditionnelles, ne sont pas infaillibles et fussent-elles vraies, si l'erreur de notre frère est innocente et inoffensive, ayons la charité de la couvrir du silence ou de la dévoiler sans colère. S'il aime vraiment la vérité elle le délivrera’. Bezadigdheid is des te meer noodig, daar een heftige aanval meestal niets anders uitlokt dan een heftig antwoord: bewijs daarvan is het | |
[pagina 375]
| |
boekje uitgegeven door Constant BouffardGa naar voetnoot(1) tegen P. Eschbach, overloopend van bitsigheid en lichte spotternij die de betwistingen geenszins bevorderen. Hoeveel aangenamer is het een opstel te lezen als dat van Gebhard Kresser, van RottweillGa naar voetnoot(2), die zonder nuttelooze uit- en afwijkingen kort en kalm nagaat hoe ver men al vooruit gekomen is voor of tegen de overlevering. Zijne besluiten zal men misschien overdreven vinden, zijne vooringenomenheid voor een of andere bewijsvoering te weinig beredeneerd, - maar in het hart zal men toch geene bitterheid gevoelen of geen wrok om min of meer vrijwillig aangedane beleediging. Eene controverse in dewelke wederzijdsche hoffelijkheid en bescheidenheid maatgevend zijn is overigens niet zoo moeilijk om voeren. Wie ietswat van dichtbij gevolgd heeft wat er in het laatste decennium geschreven werd omtrent den heiligen Franciscus van Assisi en den aanvang zijner drie geestelijke Orden zal het gereedelijk toegeven. In 1907 werd daarover een en ander in dit tijdschrift gezegd en wat toen werd uiteengedaan over de bronnenstudie voornamelijk moet nu niet herhaald worden. Liever doorbladeren we thans een paar boeken van min drogen aard die van ver of van bij in verband staan met wat toen werd geschrevenGa naar voetnoot(3). Nemen we even ter hand, eerst en vooral, die twee grijsgroene werkjes die voor gemeenzamen titel dit tweeregelig opschrift dragen: Beiträge zur Kulturgeschichte des Mittelalters und der Renaissance, herausgegeben von Walter Goetz. Walter Goetz is een Tubinger hoogleeraar, die zich voor enkele jaren reeds, toen hij nog privatdocent was, met Franciscusvorsching onledig hieldGa naar voetnoot(4), en het zich nu tot een lust rekent eenige van de beste leerlingen van zijn historisch Seminarie langs Franciskaanschen kant uit te sturen. | |
[pagina 376]
| |
Dr Jozef Merkt heeft onder zijne leiding de historiciteit onderzocht van sint Franciscus' kruiswondenGa naar voetnoot(1). Een hoogst belangrijk onderwerp, inderdaad, op onzen tijd van rationalisme en materialisme! Paul Sabatier, de talentvolle schrijver der op den index staande Vie de saint François d'Assise, aanvaardt hunne geschiedkundige echtheid en oprecht schoon zijn de bladzijden waarin hij de stigmatisatie verhaalt; aan mirakuleuze werking durft hij ze echter niet toeschrijven; de bestatiging van de gebeurtenis veeleer dan hare verklaring hoort overigens den geschiedvorscher toe. Kortweg de kruiswonden loochenen is een stout bestaan en weinigen hebben het gedurfd. Waarom? Om de eenvoudige reden dat ze uitdrukkelijk beschreven worden in den doodsbrief die daags na Franciscus' overlijden gestuurd werd naar al de kloosters der Orde door den generaal minister, frater Elias van Cortona. Om hare historiciteit te ontkennen moet dus verondersteld worden, ofwel dat Elias wetens en willens gelogen heeft met plichtige instemming van al de broeders die bij het afsterven des heiligen aanwezig waren, ofwel dat hij met medeplichtigheid ten minste van eenigen zelf de kruiswonden toegebracht heeft op het lijk van zijn Meester om dezes glorie te verhoogen. Deze en andere hypothesen nog worden door Dr Merkt onderzocht, - gewikt, gewogen en te licht bevonden. Dat de kruiswonden echt zijn en aan geene bedriegerij vanwege Franciscus' discipelen hun oorsprong te danken hebben blijkt uit de vijf eerste kapittelen zijner studie. Het zesde kapittel is gewijd aan het opzoeken van ‘Erklärungsmöchlichkeiten der Stigmatisation’ en hier neemt Merkt zijne toevlucht tot ‘Autosuggestion’. In dien uitleg is wellicht geen bezwaar te vinden, want zooals schrijver terecht doet opmerkenGa naar voetnoot(2), opdat stigmatiseering, ook in een oogenblik van ekstase en door autosuggestie, mogelijk zij, ‘is een jarenlang streven en zuchten naar het lijden Christi noodzakelijk; mystiekers die zoo hoog komen moeten gewis, zooals Dumas zegt, den Kalvarieberg bestijgen vooraleer eindelijk in ekstatische ontheffing de geest heerschappij bekomt over de stof en dezelve vormt naar zijn beeld.’ Ergerlijk handelt de schrijver daarentegen, wanneer hij ten slotte de beteekenis van Franciscus' kruiswonden wil verminderd hebben omdat er andere gestigmatiseerden gekomen zijn na hem. ‘Mogen de stonden gedurende dewelke Franciscus zich met den vollen liefdegloed zijns harten | |
[pagina 377]
| |
overgaf, zoo zegt hij, aan het lijden van Christus, hoogtepunten geweest zijn in zijn geestelijk leven, op het oogenblik dat zijne kruiswonden te voorschijn kwamen, was zijne echte, reine religiositeit tot eene krankheid vergroeid die hem met eene rij hysterische personen gelijk stelt. De aureool welke de stigmatisatie om Franciscus doen blinken heeft verzwindt’, zoo besluit hij en vraagt dan - 't zijn de slotwoorden zijner studie: ‘Doch war überhaupt je die Stigmatisation das Grosse an dem Armen von Assisi?’ - Neen, voorwaar, zij was noch het groote noch het grootste, maar omdat zij getuigenis aflegt van den drang zijner liefde tot God op dewelke gesteund gaat zijne liefde tot de menschen, is zij toch groot genoeg opdat we niet tornen zouden aan hare hooge waarde noch aan hare treffende schoonheid. Niet omdat de gloed der liefde Franciscus' lichaam verzwakt had zijn de gevolgen dier liefde min heerlijk, zoomin als zijn invloed op de massa min groot is geweest omdat hij zich altijd getoond heeft de getrouwe zoon der Kerk. Want dat hij niet geweest is, zooals de school van Renan het nu reeds sinds jaren wil voorgeven, een tegenstander der Kerk, blijkt onder meer uit het werkje van een anderen leerling van Goetz, Dr H. Hefele: Die Bettelorden und das religiöse Volksleben Ober- und Mittenitaliens im XIII. JahrhundertGa naar voetnoot(1). In eene puik geschreven bladzijde die ik elders wel eens hoop over te drukken heeft deze jonge geleerde de eigenschappen opgesomd die Franciscus gemeen heeft met al de goed katholieke menschen van zijn tijd, en bewezen dat zijn superioriteit op de geloovige massa alleen te vinden is in zijn dieper voelen, zijn beter kennen, zijn vuriger beminnen en zijn stouter durven. Niet alleen echter om de schoonheid van die bladzijde verdient de studie van Hefele vermeld, want zij omvat meer dan Franciscus en brengt ons in nauwe voeling met geheel het godsdienstig volksleven van het dertieneeuwsch Italië, zooals het was vóór en na den opbloei der bedelorden. Benijdbaar was de toestand van het schiereiland omstreeks de jaren 1200 zeker niet. De gemeentelijke inrichting was er tot haar uiterste gedreven en gaf aanleiding tot allerlei burgertwisten binnen de muren van iedere stad, tot naijver, haat en oorlog onder de verschillende steden daarbuiten. De geestelijkheid speelde in de politieke gebeurtenissen mede haar rol en de godsdienstige ontwikkeling des volks was niet hare hoogste bekommernis; ook stond het met het zieleleven maar erbarmelijk gesteld. Ondeugd was er al zooveel als deugd en bijgeloovigheid en wanbegrip meer dan | |
[pagina 378]
| |
geloof. De massa was echter niet wars van veredeling en verlichting, en de bijval die het streven van de stichters der bedelorden genoot bewijst dat ze niet beter vroeg dan opgevoerd te worden naar hooger. Ongelukkiglijk vlamde ook hare geestdrift op voor min aanbevelenswaardige bewegingen: dit getuigen de allelujagisting van omstreeks 1233 en de flagellantendwaasheid van 1260. In 1233 predikte onder meer de Dominikaner monnik Jan van Vicenza den algemeenen vrede, en duizenden luisterden naar zijne stem en de grooten waren gedwongen oorlog en bloedvergieten te staken; maar lang duurde de rust niet: Jan vermengde al te dra politieke bedoelingen met zijn godsdienstig streven en na eenige weken was er van zijn gepredikten vrede geen spoor meer te vinden. In 1260 ontstond er plots onder 't volk een geeselwoede, die wellicht haren oorsprong vindt in de bijgeloovige vrees voor eene algemeene natuurlijke ramp. Gedurende een ganschen tijd ziet men vandaag in deze, morgen in gene stad eene talrijke schaar mannen, het bovenlijf half naakt en niet zelden met de burgerlijke overheid voorop, de straten doorloopen, biddend en lofzingend en zich de ontbloote schouders geeselend ten bloede! Terzelvertijd prediken de Apostelbroeders met Geeraard Segarelli van Parma en Fra Dolcino aan 't hoofd allerlei dwaalbegrippen en trachten de menigte mee te sleepen naar hun ideaal, - beter gezeid naar een afgrond van tuchteloosheid en zinnelijkheid zonder peil of paal! Hun streven echter, zoo bestatigt Dr Hefele, ligt buiten den godsdienstigen ontwikkelingsgang van Italië, terwijl Franciscus niet alleen de Kerk verrijkt had met een machtig werktuig tot verdediging en proselytisme, maar tevens er toe bijgedragen had zijn vaderland op te voeren tot den breederen gedachtenzwaai der Renaissance. Over dat verband tusschen Franciscus en Renaissance zal hier niet verder - voor of tegen - worden uitgeweid. Alleen mag bestatigd worden dat het, minstens op kunstgebied, nog andere geesten getroffen heeft. Voor jaren reeds schreef Hendrik Thode, in 't Duitsch, een boek, dat nu enkele maanden geleden in 't Fransch werd overgezet en waarvan de titel alleen een programma geldt: Saint François d'Assise et les origines de l'art de la RenaissanceGa naar voetnoot(1). Thode is niet alleen een kunstenaar, hij is ook een geschiedvorscher en zijne veelzijdige begaafdheden geven aan zijn werk meer dan gewoon ernstig karakter. Het leest dan ook niet zonder eenige moeilijkheid en liever dan het | |
[pagina 379]
| |
hier breedvoerig te ontleden, willen we een oog slaan op eene andere kunststudie die we aan een landgenoot, Arnold Goffin, te danken hebben. Goffin is geen nieuweling op het Franciskaansche arbeidsveld en behalve aan vertalingswerk, heeft hij ook gedaan aan kritiek en bronnenbespreking; maar best van al is hij thuis op kunstgebied en zijn Saint François d'Assise dans la légende et dans l'art primitifs italiens is dan ook eene welgekomen verschijningGa naar voetnoot(1). Van Oest, van Brussel, die met de uitgave belast was, heeft de uitvoering toevertrouwd aan Buschmann van Antwerpen en wat de Boschman hier geplant heeft gedijt voor het land; spijtig echter dat de proeflezer, op de eerste bladzijden, eenige drukfeilen heeft laten ontsnappen! Het werk van Goffin bevat twee groote deelen. In het eerste doorsnuffelt hij de oude legenden om te weet te komen hoe zij het karakter van sint Franciscus opvatten en weergeven; in het tweede gaat hij na hoe de schilderkunst den heilige heeft verheerlijkt en onderzoekt in hoe verre de opvatting die zij van hem blijken doet, overeenstemt met deze der geschreven bronnen; ook aan de werken der Italiaansche beeldhouwkunst die op den Arme van Assisi betrekking hebben zijn eenige bladzijden gewijd. Dat de dichterlijk aangelegde natuur van onzen landgenoot in het eerste hoofdstuk van zijn werk eenige der bijzonderste trekken van Franciscus wezen en inborst juist heeft getroffen, zal wel niemand ontkennen, maar evenmin valt te loochenen dat hij, op geschiedkundig gebied, al te uitsluitelijk den invloed ondergaat van Paul Sabatier, en dat is hoogst betreurenswaardig: want wat het echtst katholiek is in den stichter der Seraphijnsche Orden zal door den protestant-rationalistischen historicus, spijts studie en goeden wil, wel nooit worden begrepen. Dit euvel - want een euvel is het - ontneemt echter de waarde niet van Goffin's beschouwingen over Franciskaansche kunst. Waar hij zich uitlaat over de Italiaansche schilderscholen der XIVe en XVe eeuwen is zijn woord steeds gezagvol en meesleepend, en dat hij bij geen enkelen meester de volledige vertolking gevonden heeft van de kracht en de liefde, de zoetheid en de schoonheid van sint Franciscus, dat getuigt van den gloed zijner bewondering en de verhevenheid zijner gedachten. Volgaarne lieten wij hier eene ontleding volgen van zijn boek. Maar is het nog niet eenvoudiger er de lezing van aan te bevelen aan al wie, in ons lieve Vlaanderen, belang stelt in Franciskaansche kunst? Een werk, als dat van Goffin, is voor | |
[pagina 380]
| |
eenieder toegankelijk, en de talrijke platen die het opluisteren kunnen er de bruikbaarheid slechts van verhoogen. Namen als deze van Cimabue, Lorenzetti, Giotto, Benozzo Gozzoli, Domenico Ghirlandaio, Andrea della Robbia zijn van eenieder gekend; maar niet eenieder is het gegeven hunne meesterdoeken in de pinacoteca's en kerken van het kunstrijke Italië te bewonderen. De dertig afbeeldingen die in Goffin's boek voorkomen laten ons toe, al zittend in onzen leunstoel, een ‘pèlerinage franciscain’ te ondernemen, dat, alhoewel minder heerlijk misschien dan de reis die we meemaken kunnen met het Pilgerbuch van een Jörgensen, toch is sterkende schoonheid en bekorende aantrekkelijkheid. | |
2Eenige merkwaardige boeken nu die verschenen zijn, min of meer onlangs, over pausen, vorsten en volksleven. A tout seigneur tout honneur! Ludwig von Pastor mag hier voorop treden met het vijfde boekdeel zijner Geschichte der Päpste seit dem Ausgang des Miltelalters, gewijd aan den paus Paulus IIIGa naar voetnoot(1). Paus Paulus III leefde in de moeilijke tijden der hervorming (1534-1549). Hij was gesproten uit het adellijk geslacht der Farnèse en had vóór zijne kroning, gedurende de twee en veertig jaren dat hij getuige geweest was van al de rampen der christenheid en al de daden des pausdoms, eene rijpe ondervinding opgedaan. Dat er spoedig en krachtdadig moest worden gehandeld was zijne innige overtuiging en niet zoohaast tooide de tiaar zijne slapen, of hij begon te ijveren voor eene algemeene kerkvergadering! Stout opzet, voorwaar, dat op meer dan één hinderpaal stuiten zou! Gedurende vijf jaren onderhandelde de paus met Frans I en Karel V, zonder er evenwel in te gelukken het tot eene overeenkomst te brengen: als de koning van Frankrijk de vereeniging van een concilie goedkeurde sloeg de keizer ze af, en als de keizer ze voorstond werd ze door zijn tegenstrever gedwarsboomd. Ten slotte keerde Paulus III zich bepaald tot den keizer, en zonder partij te kiezen in zijn konflikt met Frans I, sloot hij met hem een wezenlijk verbond tot verdediging van de belangen der kerk. Doch ook hier kwam het tot geene duurzame verstandhouding. In 1543 werden pauselijke legaten naar Trente gezonden met het oog op het Concilie, dat twee jaar later, in December 1545, werd geopend; goed werk werd er reeds verricht wanneer plots | |
[pagina 381]
| |
een besmettelijke ziekte uitbrak die den paus noodzaakte de kerkvergadering van Trente naar Bologne te verplaatsen. Dat baarde misnoegdheid bij den keizer, want spijts alles was het steeds zijn droom de hervormden tot het Concilie te zien bijtreden, en die droom leed bij die verplaatsing voor goed schipbreuk: nooit zouden de protestanten over te halen zijn om in een Italiaansche stad te vergaderen, daarvoor was hun wantrouwen te groot! Nieuwe gebeurtenissen deden Karels misnoegdheid tot misverstand overslaan en het duurde niet lang of het verbond tusschen paus en keizer ging te niet. Terwijl de eerste het concilie schorste weerhield de tweede de Duitsche en Spaansche kerkvoogden te Trente en vaardigde het interim van Augsburg uit, door hetwelk hij de uitoefening van den protestantschen eeredienst toeliet tot aan de bijlegging van het geschil. Bij den dood van Paulus III, den 11n November 1549, had het den schijn of zijne plannen waren in alles mislukt! In der waarheid echter was de eerste stoot gegeven, het moeilijkste verricht en de toekomst voorbereid: de vruchten van Paulus' ondernemen zullen later niet uitblijven. In zijne onmiddellijke nabijheid, overigens, had hij reeds veel veranderd en verbeterdGa naar voetnoot(1) en het is onder zijn pontifikaat dat Ignatius van Loyola zijn gezelschap Jesu instelde. - In onze kroniek Brokken uit de geschiedenis der kerk brachten we, vóór vier jaren, den lezer in kennis met het deel der Geschichte van Pastor dat gewijd was aan Leo X. Naast de veeleer lichtzinnige figuur van Leo is deze van Paulus hoopgevend en vol mannelijke schoonheid. Onder de pen van den Duitschen geschiedschrijver wint daarbij alle historisch tafereel aan levendigheid en kracht. En het is niet zijne minste verdienste dat hij dit pontifikaat, dat doorgaat als een der moeilijkste en ingewikkeldste die ooit hebben bestaan, met evenveel klaarheid en doorzicht als kalme bezadigdheid heeft weten te schetsen. Tusschen het pausschap van Leo X en dat van Paulus III liggen die van Adrianus III en Klemens VII, minder belangrijk alleszins alhoewel niet minder beroerd, welke door Pastor werden behandeld in een afzonderlijk boekdeel Adrianus VI, men weet het, was een Nederlander. Wat Pastor over hem zegt werd vertaald door den E.H. Huurdeman en uitgegeven door de vereeniging ‘Sanctus Petrus Canisius’Ga naar voetnoot(2); het is eene puike | |
[pagina 382]
| |
gelegenheid voor Vlaamsche lezers om in hunne moedertaal kennis aan te knoopen met den grooten Duitschen geschiedschrijver. Hoogst belangwekkend is het, de hervormingsplannen van Paulus III even te leggen naast den godsdienstigen toestand der katholieke volkeren in de xvie eeuw. Twee onlangs verschenen werken schenken ons daartoe de geschikte gelegenheid. P. Tacchi Venturi, die in 1896 van den generaal-overste van het gezelschap Jesu opdracht ontving de geschiedenis te schrijven van de societas Jesu in Italië, heeft vóór enkele maanden een inleidend boekdeel tot die geschiedenis laten verschijnen onder den titel: La Vita religiosa in Italia durante la prima età dell' ordine con appendice di documenti ineditiGa naar voetnoot(1). P. Venturi handelt er over geestelijken zoowel als over leeken en erg opbeurend is zijn verhaal altijd niet. Zoo blijkt het uit zijn hoofdstuk over de bisschoppen dat deze maar al te vaak gekozen werden zonder roeping, terwille van hun adellijk bloed, en niets meer te kort hadden dan godsdienstkennis en zielenijver. Ook de toestand der lagere geestelijkheid was dus verre van bevredigend en haar gedrag verre van stichtend, in zulke mate zelfs dat een spreekwoord van den tijd zei: Se vuoi andare all' inferno fatti prete! Gelukkig dat in de kloosters deugd en studie nog thuis hoorden, anders ware het met het volk ellendig gesteld geweest: nu nog leefde het in eene groote onwetendheid, die voor eerste gevolg had het bijgeloof op ongelooflijke wijze te bevorderen! Met groote bevoegdheid weidt schrijver hier uit over de pogingen die werden aangewend door het concilie van Latranen in 1514, door sint Antoninus sinds 1473, door de Compagnia dei servi dei puttini in carità na 1536, door de Jezuiten, eindelijk, om de kennis van den catechismus en de veelvuldige communie onder het volk te verspreiden; hij herinnert er ook aan dat het rond dien tijd was dat twee paters der societas Jesu, de Portugees Emanuel Gomez en de Belg Jan Montaigne het veertigurengebed van vastenavond te Macerata - eene stad uit de mark Ankona evenals Loreto - met bijval en welgelukken instelden. De onuitgegeven dokumenten, van dewelke P. Venturi gewaagt in het opschrift van zijn boek, zijn van verscheiden aard: statuten of standregels van geestelijke genootschappen, gegevens betreffende de lutheraansche propaganda in het schiereiland, stukken uit de eerste tijden van het gezelschap Jesu over kloosters, kerken en gebruiken in Rome of nog over de godvruchtige ondernemingen in de pausenstad | |
[pagina 383]
| |
door sint Ignatius gesticht of bevorderd. Geen dezer bronnen zijn echter zoo belangrijk als deze welke benuttigd werden door Dr Jos. Schmidlin voor de godsdienstige geschiedenis van Oostenrijk ten tijde der kerkelijke hervorming, einde der XVIe, begin der XVIIe eeuwGa naar voetnoot(1). Het boek van Dr Schmidlin, dat verschijnt tot vollediging en verbetering der Geschichte des deutschen Volkes van Janssen, bevat twee groote deelen: in het eene wordt gehandeld over den toestand der bisdommen Aquileja, Trieste, Leybach, Trente, Brixen, Salsburg, Gurk, Lavant, Seckau, Weenen, Praag en Olmutz vóór den dertigjarigen oorlog; in het andere wordt breedvoerig uiteengedaan wat we te verstaan hebben door de relationes status diaecesis. anders nog geheeten declaratio of instructio status diaecesis of nog status diaecesis kort weg. Het zijn verslagen namelijk, door de bisschoppen op juist bepaalde tijdstippen ingediend bij den heiligen Stoel en die tegenwoordig bewaard worden in het archief van de congregatie van het Concilie te Rome. Maar eene gansch bijzondere toelating is van noode - en wie te Rome verbleven heeft weet wat al geloop en geduld men behoeft om ze te bekomen - om toegang te krijgen tot de Torre della pigua waar zij berusten. Schmidlin is de eerste geweest wien die toelating verleend werd; na hem werd ze nog geschonken aan onzen landgenoot den E.H.A. Pasture, een priester uit het Doorniksche, in zijne hoedanigheid van kapelaan van Sint-Juliaan van Vlaanderen. De inlichtingen welke hij er gevonden heeft zullen verwerkt worden in zijn boek over Albrecht en Isabella dat we alle dagen van de pers mogen verwachten: het zal ons te dier gelegenheid een genoegen zijn verder uit te weiden over den inhoud der status. Hier volsta het te zeggen dat ten tijde van den opbloei van het protestantismus ook in Oostenrijk de godsdienstige toestand niet rooskleurig was, en al brengt de studie van Dr. Schmidlin ons enkel in voeling met de laatste decennia der XVIe eeuwGa naar voetnoot(2), toch vernemen we er genoeg van om ook over een hoogerliggend verleden een oordeel te vellen. Het is overigens een bekend iets: de kerk had hertempering noodig, en het is eene eer voor haar en een bewijs tevens harer onsterfelijkheid dat ze dezelve ook na de Hervorming, ja zonder en tegen haar, met kloeke hand heeft | |
[pagina 384]
| |
doorgedreven om te komen tot den hoogen bloei, den bewonderenswaardigen deugdenbloei van vandaag. Intusschen hadden echter Lutheranen en Calvinisten, ook nog wel ter wille van verwikkelingen met de politiek, tijd genoeg gehad om hun kwaad zaad te strooien en ten minste zoo krachtig te doen opschieten dat er althans van uitroeien in weinige jaren geene spraak kon zijn. Het loont dan ook wel de moeite even na te gaan wat er over den oorsprong der Hervorming geschreven wordt en met eenige protestantsche woordvoerders van den tijd in nadere kennis te treden. En hier is het een lust even te wijzen op de Biblioteca reformatoria neerlandica (Geschriften uit den tijd der Hervorming in de Nederlanden), uitgegeven en van inleidingen en aanteekeningen voorzien door Dr. P. Cramer en Dr. P. Pyper. Vijf boekdeelen zijn tot heden verschenenGa naar voetnoot(1), alle even objectief en met juiste kennis van zaken den lezer aangeboden. De bevoegdheid van Dr. Pyper op het gebied van kerkgeschiedenis is voor niemand een geheimGa naar voetnoot(2) en indien hij in een standaardwerk als zijne Geschiedenis van boet en biecht in de christelijke kerkGa naar voetnoot(3) even den bal misslaat, dan is het enkel omdat hij, ik zei haast noodzakelijkerwijze, zuiver katholieke toestanden uit de middeneeuwen bekijkt door protestantschen bril. Het vijfde boekdeel der Biblioteca, gewijd aan Nederlandsche anabaptistica (geschriften van Henrick Bol, Melchior Hoffman, Adam Castor, de Broederlicke vereeninge), is bewerkt door Dr. Cramer en is door de wetenschappelijke critiek met lof en dank onthaald geworden. Hetzelfde moet gezegd van het werk van A. Elkan over Flips Marnix van Sint-AldegondeGa naar voetnoot(4), den vermaarden schrijver van den Bijenkorf en den talentvollen dichter van het Willelmus van Nassouwen. Alleen het eerste deel is tot heden verschenen, handelend over de jeugd van Antwerpens gewezen burgemeester en over die van zijn broer Jan. ‘Weinig talrijk zijn de bronnen die de schrijver heeft kunnen benuttigen voor dit eerste deel, zoo zegt erover Dr. Leo Van der Essen, maar ten koste van nauwkeurigheid en spitsvondigheid in den goeden | |
[pagina 385]
| |
zin is het hem gelukt er alle mogelijke voordeelen uit te trekken en eene levensbeschrijving te schenken die al de voorgaande verre overtreft en ja, ze bepaaldelijk zal vervangen’. Drie hoofdstukken: grootouders en ouders, jonkheids- en universiteitsjaren der broeders, hun leven in de eenzaamheid tot 1565. Daarbij eene inleiding over de literatuur van het onderwerp en drie aanhangsels betreffende het geboortejaar van Jan en Flips, de vraag of Flips al dan niet kanunnik van Yper geweest is, het tijpstip waarop hij met zijn broeder van Gent is wedergekeerd. Daarbij frissche stijl, gemakkelijke samenhang, talrijke verwijzingen. Wat is er meer noodig om een belang wekkend onderwerp boeiend voor te stellen? Volgaarne zoude steller dezes hier langer uitweiden over dit verdienstelijk boek; maar volgens waarschijnlijk vooruitzicht zal hij gelegenheid hebben omtrent het einde van dit jaar breedvoerig over Marnix te handelen en hij vreest voor herhalingen. Met hartzeer nader ik tot het einde van het tweede deel dezer kroniek. Want nog meer dan een werk over vorsten en pausen zou ik met den goedwilligen lezer even willen opslaan. Maar ‘qui ne sut se borner ne sut jamais écrire’; rechtzinniger gezeid: ik moet wel mijn achterstel uitboeten door over veel dingen te zwijgen. Een woord toch nog over Benediktus XII en Lodewijk XIV. Benediktus XII is steller dezes bijzonder bevriend omdat hij het genoegen heeft gehad zijn bullen betreffende de geschiedenis van ons vaderland uit te geven bij het Belgisch Instituut voor geschiedenis te RomeGa naar voetnoot(1). Omtrent de negen honderd brieven, onder dewelke vele onuitgegeven en onbekend, alle getrokken uit de registers die in het Vatikaansch archief worden bewaard en handelend over alle soorten van onderwerpen, meest toch natuurlijk over zaken van kerkelijk beheer. In eene samenvattende inleiding - eene nieuwigheid in de uitgaven van het Instituut - worden de bijzonderste uitkomsten die zij opleveren voor de vaderlandsche geschiedenis netjes gerangschikt, en ik meen te mogen vertrouwen dat die bladzijden - een zestigtal - zelfs voor den oningewijde toegankelijk zijn en vlotweg lezen. Eene uitgebreide tafel van personen en plaatsnamen maakt de raadpleging van het boek gemakkelijk, voornamelijk voor hen die liefhebberen aan lokale geschiedenisGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 386]
| |
Eene uitgave als deze van het Instituut, die enkel nationale geschiedenis voor doel heeft, laat natuurlijk niet toe een volledig beeld te schetsen van Benediktus' pausschap. Daartoe is eene meer algemeene bronnenstudie van noode. Deze werd aangedurfd door Karl Jacob in eene verhandeling die hem den doctorstitel verworven heeft en betiteld is: Studiën über Papst Benedikt XII. (20 Dezember 1334 bis 25 April 1342)Ga naar voetnoot(1). Benediktus XII - de hier aangehaalde jaartallen wijzen het uit - leefde gedurende het tijdperk dat de pauzen te Avignon verblijf hielden. Onder zijne regeering kwam de strijd met keizer Lodewijk van Beieren op een hoogtepunt dat tevens een keerpunt had kunnen zijn; de eerste zware moeilijkheden rezen op bij het begin van den honderdjarigen oorlog; 't was de tijd dus van Edward III, Lodewijk VI en Jakob van Artevelde. Twee hoofdzaken houden dan ook den paus gedurende de acht jaren van zijn pontifikaat in een gedurige bekommernis: het verbeteren van de mistoestanden in den schoot der Kerk eenerzijds, het regelen der politieke moeilijkheden in de Europeesche wereld ten bate van den vrede anderzijds. Voor de eerste taak was hij wonderwel opgewassen, want zijne inzichten waren goed en zijn wil stevig. Maar voor de tweede had hij, arme Cistercienzer monnik, noch de noodige opleiding en ondervinding, noch de vereischte plooibaarheid en doorzichtigheid. Geboren Franschman en daarbij onder de hoede van Frankrijk levend te Avignon, had hij overigens een al te groote begeerte den koning in niets noch door niets te mishagen of te benadeelen en die voorliefde voor ééne der in 't spel zijnde partijen sleepte hij steeds als een bol aan het been achter zich, enkel bekwaam de vrijheid zijner bewegingen te belemmeren. De Vlamingen, onder meer anderen, waren hem niet bijzonder lief en in zijne briefwisseling vinden wij meer dan een kwaden trek tegen hen. Overigens was hij met de beste inzichten bezield en niemand die dezelve zal laken. Hadde hij daarbij eene grootere bekwaamheid bezeten als staatsman, de scheuring met Lodewijk van Beieren ware misschien voorkomen geweest en de moeilijkheden tusschen Frankrijk en Engeland hadden mogelijk eene vreedzame oplossing bekomen.Ga naar voetnoot(2) Op verdienstelijke manier doet Dr Jacob dit alles uitstralen en | |
[pagina 387]
| |
slechts een grief moet hem hoofdzakelijk gemaakt worden: dat hij de archiefbronnen, bij name de litterae communes en de litterae secretae van Benediktus niet op voldoende wijze heeft uitgepluisd en benuttigd. Als alle Duitsche Dissertationen vermist daarbij zijn boek den overigens niet onmisbaren literarischen optooi die levendigheid bijzet en kleur, en in den jongen doctor van heden een grooten geschiedschrijver doet verhopen voor morgen. Geen wonder is het dat we die laatste hoedanigheid aantreffen bij iemand die Franschman is en geen jonge doctor, maar een man van rijpen leeftijd en meer dan gewone bekwaamheid, Ernest Lavisse, den gewaardeerden uitgever-bestuurder van de Histoire de France depuis les origines jusqu'à la révolution. Zijne drie boekdeelen over Louis XIVGa naar voetnoot(1) zijn van goede gehalte, bedorven echter door den partijgeest des schrijvers, die aan Kerk en Godsdienst nooit recht kan laten wedervaren en liever dan zijn haat in te toomen nog met praatjes voor den dag komt die een doodgewoon antiklerikaal zelfs geene eer zouden aandoen. Een kranig werk anders, die geschiedenis van Louis XIV! De groote zonnekoning treedt er op met zijne veelzijdige begaafdheid, zijn nooit rustende bedrijvigheid, zijne groote triomfen en zijne bittere eindnederlaag; want ten slotte is hij het toch die den eersten geweldigen knak gegeven heeft aan de Fransche monarchie. Van zijne regeering kenden we reeds den onvergelijkelijken luister, van zijn streven de onloochenbare genialiteit, van zijn privaat leven de droeve wanorde; dat hij een bloei van kunsten en letteren verwekt had was sinds lang bekend en dat aan zijn hof een ongemeenen luister heerschte is voor niemand een geheim. Dat alles is Lavisse niet voorbijgegaan; maar toch heeft hij het hoofdgewicht gelegd op den economischen en socialen toestand van den tijd; daarbij heeft hij doen uitschijnen het persoonlijk aandeel dat Louis XIV nam in diplomatische onderhandelingen en eindelijk heeft hij het bibliographisch gedeelte van zijn werk op buitengewoon puike wijze verzorgd. Langs al die kanten uit is zijn boek aldus nieuw en tevens een boek van onzen tijd: economie, immers, sociologie en bibliographie zijn de stokpaardjes van den dag. Of het werk van | |
[pagina 388]
| |
Lavisse beter dan Le siècle de Louis XIV van Voltaire echter blijven zal? Ter wille van partijdigheid op godsdienstig gebied valt het te betwijfelen. En hier lust het mij, om deze korte bespreking te sluiten, het oordeel aan te halen van een Franschman, P. RichardGa naar voetnoot(1), die ver van een profaan is in geschiedenis, en onbevooroordeeld de goede kanten looft van het nieuwe werk: ‘Immenses lectures, documentation sûre, connaissance approfondie de l'histoire dans laquelle il a passé sa vie, à tout cela M. Lavisse joint les charmes et les qualités du style... (Mais) on est très perplexe si on veut porter un jugement général sur cette oeuvre. Depuis Michelet on a rarement vu travail historique prétendant mériter ce nom, où l'auteur ait laissé plus profonde l'empreinte de sa personnalité avec ses préjugés et ses passions. C'est à la fois un excellent résumé complet et très savant et un livre de lecture agréable, amusant, le tout à l'usage des primaires et des Français qui font commencer leur histoire à 1789, parce qu'avant il n'y avait que superstition, barbarie et despotisme.’ - Het wordt wel eens gezegd - en Lavisse herhaalt het nog op blz. 181 van zijn tweede boekdeel - dat geloof met wetenschap niet samengaat; zeker is het echter dat vooringenomenheid tegen 't geloof er nog minder bij thuishoort! | |
3Verschenen in den loop van het jaar 1910: La Cité de Liége, in drie boekdeelen, door onzen grooten geschiedschrijver Godefroid Kurth; eene Vlaamsche vertaling van het leven van den heiligen Franciscus van Assisi van Johannes Jörgensen, eene Fransche overzetting van zijn Pilgerbuch in onze Belgische Revue généraleGa naar voetnoot(2) benevens de Duitsche uitgave van zijn Vom Vesuv nach Skagen en zijn In excelsis, handelend over Angela von Foligno, Margareta von Cortona, Camilla Battista Varani. Over beide schrijvers hoop ik eens een afzonderlijk artikel te stellen in Dietsche Warande en Belfort. | |
4Over het eerste Vlaamsch Congres van Taalkunde en Geschiedenis in September l.l. te Antwerpen gehouden dient | |
[pagina 389]
| |
hier niet uitgeweid, vermits het verslag eerlang verschijnen zal. Dat het echter een triomf was moge onder meer hieruit blijken, dat het in het October-nummer der Revue d'histoire ecclésiastique, wier wetenschappelijke waarde overal hoog geschat wordt, met groote eere vermeld werd. De nota, die eraan besteed werd, is van de hand van een Vlaamschen Capucien, Pater Callaey. Deze verwierf den 1n December 1910 aan de hoogeschool van Leuven, met de grootste onderscheiding, den titel van Doctor in zede- en geschiedkundige wetenschappen, met eene thesis betreffende Ubertinus a CasaleGa naar voetnoot(1). Hij ontvange onze warme gelukwenschen. Dr Alfons Fierens. Evere-Brussel, Nieuwjaar 1911. |
|