pleegd. De taal van Vlaanderen werend en zelfs negeerend, kan hij juist daarom onmogelijk tot een eerlijk en oprecht begrip van Vlaamsch oerwezen en Vlaamsch geestesleven komen.’
En Moller, in Van Onzen Tijd, voegt er aan toe: ‘Maeterlinck is de kunstmatige mysticus, en 'n echte mysticus zich verbeeldend te zijn, heeft ie zich gewaagd aan een der heerlikste werken van de middeleeuwse mystieker. Zonder de taal van zijn volk diep geestelik te verstaan, werd hij aangetrokken door de beeldingen, waarin Ruusbroec zijn mystieke ziel heeft zichtbaar gemaakt. maar de ontroering die ze had geschapen heeft hij niet in zich voelen overgaan. De uitslag van dat pogen is bedroevend. Ruusbroec's ziel is uit zijn werk, Ruusbroec's gemoedsrhythme is uit zijn taal gescheurd. Kunnen we wel anders verwachten van iemand die verklaart “zich in 't zweet te hebben gewerkt, om de plompe zinbouw van Ruusbroec in genietbare stijl te herscheppen?” En dat van die klare zoete woordrhythmen, die aanvloeien en uitvloeien in stage opvolging, zooals de eeuwige vloedgolven aandeinen naar de kusten der zee, en in vredige kalmte uitdeinen op de zachte glooiingen van et strand’.
* * *
Wie, ondanks al wat er door de mannen onzer Beweging werd geschreven en bewezen, nog meent dat we gebrek hebben aan handboeken in 't Nederlandsch, of dat die handboeken geen aftrek vinden, onderzoeke maar eens den catalogus van Wolters' firma daareven weerom verschenen. Een overvloed van werken, voor alle graden van 't onderwijs, over: Aardrijkskunde, Geschiedenis, Nederlandsche, Fransche Duitsche, Engelsche taal- en Letterkunde, oude talen en Mythologie, Wiskunde, Vormleer, Boekhouden, Handelsrekenen, Staathuishoudkunde, Natuurlijke Historie, Natuur- en Scheikunde, Land- en Tuinbouw, Opvoeding en Onderwijs, Schrijven en Teekenen, Muziek en Zang, Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid, Geneeskunde, Letteren en Wijsbegeerte, Academische Proefschriften, enz.
Onder die uitgaven zijn er die, op weinig jaren tijds, tot 30 drukken beleefden.
De Nobel-bekroonden nevens Van der Waals en Heyse zijn nog twee Duitschers. Over beiden hier ook een woordje.
1o Prof. Dr Alb. Kossel werd geboren in 1853 te Rostock, was werkzaam als assistent aan het Physiologisch Instituut onder Dubois-Reymond te Berlijn. Werd in 1895 professor in de physiologie te Marburg en in 1901 benoemd tot opvolger van prof. Kühne te Heidelberg. Hij legde den grondslag voor de leer der eiwitlichamen. De praktische medische wetenschap heeft hij aan zich verplicht door zijn werkzaamheid op het gebied der physiologische scheikunde.
2o Prof. Dr Otto Wallach werd geboren in 1847 te Königsberg Zijn studie richtte hij vooral op de koolstofverbindingen. Hij vestigde zijn naam door zijn onderzoekingen over hydroaromatische verbindingen, waarmee hij de ontwikkeling van de Industrie der vluchtige oliën grootelijks bevorderde. Zijn onderzoekingen over de ‘Armid-Gruppe’ leidde tot de