hond zoo wispelturig als vertrouwelijk, hem de hand kwam likken.
O, hadde moeder 't meê gemaakt!
't Vroo en los gesnater van Willem had vrouw Hilda's nare denkbeelden doorgejaagd om na 't avondmaal, toen zij en Maria en heur jongen van de veranda in de kamer traden, hare gansche ziel weêr helder en bedaard uit heure klaar-blauwe oogen te laten weerspiegelen.
Die kamer was hun hemel, in hun leven de lievelingsplek waar 't immer lente was en blij saam-genieten rond den heerd.
Smaakvol en eenvoudig stond ze versierd.
Van hoog tot laag hingen de wanden bedekt met donker-bruin lincrusta. De vloer blonk uit zuiver eik-parket, gesapt en tusschen somberder boord ingelegd.
Ruw-bloot eiken roosterwerk als welfsel en grootsche vlaamsche schouw met breed eikhouten kroonlijst gedragen door twee grijs-zwarte marmer zuilen, wit-bevlekt.
Op die lijst prijkten, nevens een prachtig zuiver-albast ‘Ecce Homo’-hoofd, zes hel glinsterende rood-koperen kandelaars en van weerskanten, op de hoeken, vier uitgewerkte koperen schotels.
Vastgespijkerd in den schouwmuur een eiken kruis met verzilverd Lieven Heer en in den heerd, achter de kachel, ‘Christus' doop in de Jordaan’, verbeeld in zacht-bruine tint, gebrand op witte tegelkens.
Uit den massief-koperen luster, waarrond uit een bruine eikel met witten knop de draad kronkelde eener electrische schel, boven de groote eiken tafel met frisschen bloemenruiker in bleek-groen-aarden vaas, straalde en spetterde het heldere gaslicht op de eikenhouten kasten met boekenrek naast den schoorsteen.
Daarover tegen den wand, onder eene grootsche afbeelding van Naujok's ‘Heilige Cecilia en de bloemenstrooiende-engelkens’, stond het eikenhout klavier met zijn ordelijke rij van licht-gele en zwart-glimmende toetsen.
Rondom de tafel en vóór de gesloten vensterramen zwaar eiken stoelen.
Zóó heerlijk geurde heden 't aroom der gele-oosterschhyacinten-kroon om den lila-seringen-tros gestrengeld, dat