Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Over muziekIn het vak der kunstkritiek bestaat wellicht niets moeilijkers dan het weergeven zijner indrukken over een dramatisch of muzikaal werk onmiddellijk na zijn uitvoering. Immers, die indrukken zijn dan nog niet scherp afgelijnd en men is het vaak niet eens met zichzelf over het gehoorde. Daarom is het wellicht van meer belang een kritiek te leveren, wanneer alles meer gerijpt is en ontdaan van alle overtollige kleinheden. Hadde ik een paar dagen na de uitvoering van De Ring des Nevelings in de Vlaamsche Opera van Antwerpen,Ga naar voetnoot(1) deze vertooning moeten bespreken, zou ik zoo omstandig, en wellicht nog uitvoeriger, geschreven hebben als mijn confraters der dagbladpers. Nu staat dit werk en zijn vertolking voor mij met zijn vele groote onvergetelijke schoonheden en zijn enkele onvergetelijke fouten. Wagner's Ring is van een onoverzienbare grootheid, vooral als muzikaal werk beschouwd. Als geheel zal het echter niet aan den tijd weerstaan, en nu reeds, terwijl de volmaaktheid der insceneering nog niet bereikt is, schijnen sommige dingen reeds verouderd en vervallen. - Aan de spits der vertolking stond onbetwistbaar de Heer Julius J.B. Schrey, die de leiding in handen had. Hij voerde zijn orkest en zangers ten zegepraal met jongen moed en onverminderde kracht en gaf zoo het bewijs zijner artistieke meesterschap. Geen woorden zullen hem over zijn werk voldoende kunnen prijzen. Na Schrey komen: Jan Collignon (Fasolt-Hunding-Hagen), Jules Moes (Loge-Mime) en Willem Taeymans (Alberich), die zich geheel op de hoogte hunner taak toonden door een onberispelijk, hoog-artisiieke wedergave hunner rollen. Al het overige was minder, hoewel volstrekt niet onvoldoende. Geen enkele der dames nochtans wist de hoogte harer voormelde kameraden te bereiken. Wat mij over 't algemeen het meest gehinderd heeft, is de verwaarloozing van het woord. Wat in den Ring de zanger te zingen heeft is van niet meer gewicht dan wat de eerste de beste stem van het orkest moet spelen; wat hij te zeggen heeft is hoofdzaak. De ‘Darsteller’ heeft een voorrang op den zanger. Ernest van Dyck | |
[pagina 395]
| |
mag met zijne Loge-vertolking in dit opzicht een geniaal voorbeeld heeten. De Heeren Collignon, Moes en Taeymans lieten het woord helder klinken; van den kant der vrouwen is het enkel eene debutante, Mej. Abs, die in dit opzicht eenige voldoening gaf, hoewel zij voor 't overige niet opgewassen was voor de zware Waltrante-partij. Ik kan hier de namen van al de vertolkers niet aanhalen, maar zou het onrechtvaardig achten Mevr. Feltesse (Brünnhilde), Mej. Seroen (Sieglinde), Mej. Rodanne (Fricka-Gutrune) en de Heeren Chr. de Vos (Siegmund-Siegfried) en J. van Kuyck (Wotan) niet te vermelden. Aan den Heer Henry Fontaine, bestuurder der Vlaamsche Opera komt de eer toe het begonnen werk der Heeren Judels en Tokkie (die vroeger Walkure en Siegfried tot opvoering brachten) voortgezet en voltrokken te hebben en die alras de aandacht der kunstwereld vestigde op de Vlaamsche Opera van Antwerpen, welke het aandierf Wagner's reuzenwerk met eigen krachten te vertolken. Dat is een feit in de kunstgeschiedenis van Antwerpen. Ik zal niet stil blijven bij de wekelijksche zomerconcerten der ‘Harmonie’, die vóor eenige weken begonnen en een heele reeks ‘sterren’ doen oprijzen, zonder ons echter veel nieuws te geven; evenmin bij die van den Dierentuin, die - in tegenstelling met de winterconcerten - voor den muziekliefhebber niet het minste belang hebben. Met veel genoegen hoorde ik weer eens de Rubenscantate, uitgevoerd door ‘Diesterweg's Gemengd Koor’ onder de leiding van Joris de Bom. Wat een weelde van melodie! wat een geestdrift! wat een genialiteit in geheel het werk! wat een muziek, Mijnheeren!!
Wat meer heb ik te vertellen over wat elders gebeurde of gebeuren gaat, en dat ons kan interesseeren of leeren. Bijna op 't zelfde oogenblik, dat de eerste Vlaamsche Ring-uitvoering plaats had, werd een dergelijke poging in de Engelsche taal gedaan te Edinburgh. Het moet nochtans gezegd, dat een bijzonder ensemble de tétralogie aldaar opvoerde, zoodat de grootste verdienste toch aan de Vlaamsche Opera blijft, die met eigen krachten werkte. In Engeland schijnt men het nu toch ernstig te gaan meenen met een nationaal zangtooneel. Thomas Beecham, die met een Engelsch zangpersoneel in His Majesty's Theatre begonnen is, wil een nieuwen schouwburg bouwen. Nu speelt hij komisch-opera met een paar grootere werken tusschendoor: o.a. Elektra van R. Strauss, dat reusachtigen bijval bekwam, en Ivanhoe van A. Sullivan, dat, zoomin als vroeger, aan de kritiek kon weerstaan. Den jongen componisten zal Beecham's plan voorzeker een nieuwe richting doen | |
[pagina 396]
| |
inslaan, zooals het in zulke gevallen overal geschiedt: in Vlaanderen, in Bohemen en nu zelfs in Polen. Te Lemberg werd onlangs een Poolsch zangspel met veel bijval opgevoerd: Maria, door Solty. Algemeen wordt de jonge toondichter geprezen om zijn mooie. oorspronkelijke muziek, waarin hier en daar enkel Wagner's invloed te bespeuren is. De nieuwe eenakter van E. Wolff-Ferrari, Susanna's Geheimniss, waarvan ik het ontstaan in een vorige kroniek vermeldde, bekomt overal enormen bijval, meer nog dan vroeger De Nieuwsgierige Vrouwen. Een heele reeks nieuwe zangspelen, meestal nog onopgevoerd, is weer bekend: Don Quichotte, het laatste werk van Massenet, werd te Monte Carlo gecreëerd; men roemt het als een zijner beste werken. Eros vainqueur van Jean Lorrain en Pierre de Breville, in den Muntschouwburg opgevoerd, blijkt een degelijk werk te zijn. Naar den welgekenden roman Aphrodite van Pierre Louys, maakte Hans Liebstoeckl een libretto, waarvoor Max von Oberleithner muziek schreef. De Mariamaand heet een akt van H. Giordano en Promotheus het libretto van Colautto, waaraan Leoncavallo voor 't oogenblik werkt. De Faust-legende is weer een zangspel rijker geworden met de Margarete van Alf. Brüggemann. Een werk, dat een beslist succes aan de Weensche Hofopera bekwam, is Der Musikant van Julius Bittner. Volgens de kritiek heeft de knappe dichter-componist hier een meesterwerk geleverd. Niet minder geestdriftig is men te Weenen over de composities van een dertienjarigen knaap Erich Wolfgang Korngold. Hij bewandelt nieuwe wegen en verraadt niet de minste onhandigheid. De Weensche Hofopera heeft nu van hem een pantomine Der Schneemann ter opvoering aangenomen. Een tweede Mozart?....
Bij gelegenheid van twee liederavonden gewijd aan Claude de Bussy, te Berlijn ingericht, trekt een groot gedeelte der muziekpers te velde tegen die pseudo-genialiteit. Al dat gemier en gepeuter heeft weinig met muziek te maken, beweren zij, - niet geheel ten onrechte. Maar zou men in zekeren zin hetzelfde verwijt niet kunnen doen aan hunnen bijna verafgoden Strauss? Toch dunkt mij deze laatste een veel interessanter figuur. Wat aan dezen meester van het onontwarbare vreemd moge schijnen is, dat hij met voorliefde Mozart dirigeert, en zulks, wel te verstaan, uitstekend doet. Laatst ‘epateerde’ hij nog de Londeners gedurende een concert in Queen's Hall, waar hij de Jupiter-Sinfonie vertolkte met een helderheid, lichtheid en stiptheid, die het auditorium zeker niet van den Elektra-componist verwacht had. | |
[pagina 397]
| |
De Russische componist Skrijabin is op weg een wereldberoemdheid te worden dank zij zijn laatste sinfonie Divin Poème. Bij iedere uitvoering worden den toondichter de uitbundigste ovaties gebracht en bisseert men de sinfonie! Zoowat in alle Duitsche plaatsen waar minstens drie muzikanten wonen, wordt Schumann's honderdste geboortedag herdacht door uitvoering van werken van den Meester. Ook Chopin, die eveneens in 1810 het licht zag, werd niet vergeten op de programma's der kamermuziekavonden, en aan Hugo Wolf, wiens 50e geboortedag dit jaar aanbrak, werden liederavonden gewijd. Dank zij den ernst en den ijver der moderne muzicologen, mogen wij ons nu en dan verheugen in de opdelving van een of ander verloren gewaand meesterwerk. Zoo werden, een paar maanden geleden, twee jongelingsinfonies van Mozart teruggevonden in de Königl. Bibliothek te Berlijn. Die handschriften hadden toebehoord aan de firma Breitkopf & Härtel, want zij staan, met aanduiding der aanvangsmaten, in een hunner oude katalogen vermeld. De handschriften waren echter zoekgeraakt. De sinfonies dagteekenen van 1770-71 en ontstonden op Italiaanschen bodem; de eene - in B groote terts - moet zeer schoon zijn. - In de bibliotheek van het Parijzer Conservatorium heeft men, natuurlijk weer in een bestoven hoekje, de hand gelegd op een liederboek der Koningin Hortense (moeder van Napoleon III). Het is een handschrift der Koningin, bevattende eenige liederen van haar compositie, die getuigen van idyllischen humor en geestdriftig heroïsme. De verzameling is opgedragen aan haar leermeester Carbonnel, die veel verbeteringen, hoewel geen ingrijpende veranderingen, aan de liederen toebracht. - Dr Hochs (Frankfurt) liet door zijn Konservatorium een bijna vergeten mis van Weber (in Es-Groote terts) uitvoeren en betooverde pers en publiek door de schoonheid van dit werk. Wellicht zullen de groote koormaatschappijen nu dit werk willen gedenken. Herinneren mijn lezers zich uït mijn vorige Kroniek het konflikt tusschen Geheimrat Kehr, die een Volksvertooning van Wagner's Meesterzangers aan 1 Mk. per persoon wilde inrichten en daartoe een toelage van 3.000 Mk. vroeg aan het Gemeentebestuur van Halberstadt, en dit bestuur, dat deze toelage weigerde onder voorwendsel, dat het volk Wagner niet kan verstaan? Die weigering had voor gevolg, dat het geld bij Geheimrat Kehr binnenstroomde, zoodat de volksvertooning plaats greep (12 Juni) in de volgende schitterende voorwaarden: de inkoom vrij voor iedereen, zoolang er plaats is, ieder | |
[pagina 398]
| |
bezoeker ontvangt daarenboven kosteloos een tekstboek, een ontleding (het boekje uit de beroemde ‘Universal-Bibliothek’ van Ph. Reklam werd gekozen) en een programma!..... Zoo kreeg het volk van Halberstadt rijk voedsel voor hart en geest, en het Gemeentebestuur meer dan voldoende...... ‘pour son rhume’! Onder de nieuwheden, die de Gura-Opera van Berlijn aankondigt, treft men Heinrich Zoellner's Ueberfall en een dramatiseering van Franz Liszt's Heilige Elisabeth aan. Een interessante proefneming is die van den Munchener impressario, M. Burg, die het voornemen heeft opgevat in 't voorjaar van 1911 een reeks Duitsche opvoeringen van den Ring in Argentina en Brazilië te geven. De ‘Bach-Gesellschaft’ te München vindt terecht, dat men te onverschillig is tegenover de werken van Wilhelm Friedemann, lievelingszoon van den grooten Bach. Zij zullen van 20 tot 22 November van dit jaar een ‘Wilh. Friedemann Bach-Fest’ inrichten om de aandacht der muzikale wereld op dezen genius te vestigen. In München komt bepaald een volksopera tot stand. Het noodige geld is reeds ingeschreven. En dat is immers het voornaamste, wat men ook bewere?....
Wij hebben eenige dierbare dooden, die ons in den loop der laatste maanden ontvielen, te gedenken. Die dichtst bij ons stond en wiens overlijden ons ook meest getroffen heeft is Florimond van Duyse. Ik had de eer aan hem een artikel te wijden in het Letterkundig Overzicht (Mei 1910), waaruit u mij zult veroorloven het volgende aan te halen: ‘De figuur van Florimond van Duyse is eenig in de Nederlandsche muziekgeschiedenis, ja, zelfs in de Nederlandsche kultuurgeschiedenis. Als componist van zangspelen, bekroonde en niet bekroonde cantates werd hij allicht overtroffen. In de intiemere, edeler kunst van het lied staat hij reeds hooger. Waar zijn lied den “volkstoon” aanslaat, misleidt hij u soms op betooverende wijze: gij zoudt zweren van onze eerlijke oude liedjes te hooren en 't is alles van hemzelf. Maar waar hij schrijft en denkt over het oude Vlaamsche lied, rijst hij voor u op als een edel en groot kunstenaar, als een man van sterke, rijke wetenschap, als een opvoeder van wonderbaar helder doorzicht en overtuigingskracht.’ Zijn afzijn is een onberekenbaar verlies voor onze Vlaamsche muziekkunst. Een even sympathieke en groote kracht verloor Engeland | |
[pagina 399]
| |
in Prof. Ebenezer Prout († 5 December 1909 in den ouderdom van 75 jaren), een eerste autoriteit in al de vakken der muziekkunst. Hij had nooit een conservatorium bezocht en bezat nooit een leermeester. Hij putte al zijn kennis uit boeken en concertuitvoeringen en werd een degelijk componist, orgelist en kritieker, maar vooral een theorieker van allereerste gehalte. Daarenboven sprak en schreef hij verschillende talen. Hoewel niets in de muziekgeschiedenis hem onbekend bleef, concentreerde hij zijn studies op Bach, over wien hij in Groot Bretanje en Ierland tallooze voordrachten hield. Men beweert dat hij van Bach alles letterlijk van buiten kende! Zijn geschriften zijn uitgegeven in negen banden en vormen den bijbel der Engelsche toonkundigen. Hij was professor aan de Universiteit van Dublin, waaraan hij zijne onschatbare bibliotheek heeft vermaakt. De vereerde ouderling, die zijn stempel drukte op heel het Leipziger muziekleven, is ook aan de kunst ontvallen den 10n Maart jl. Dr Reinecke was 86 jaren oud. Hij debuteerde, als knaap van 12 jaren, voor het klavier. In 1860 werd hij kapelmeester der beroemde ‘Gewandhausconcerte’ en leeraar in klavierspel en compositie aan het Conservatorium. Nikisch verving hem in 't Gewandhaus sedert 1895, doch hij bleef tot 1902 aan het Conservatorium, waar hij in 1897 ‘Studiendirektor’ geworden was. Reinecke schreef allerhande composities en steeds van goede factuur. Zijn klavierstukken en kinderliederen zullen eeuwig blijven; zij bezitten den persoonlijken stijl, die hem elders ontbrak. Hij stond bekend als de beste Mozartspeler van zijn tijd. Den 30n Mei overleed de meester van het beroemde vijfmanschap, dat zich aan het hoofd der neo-Russische school had gesteld: Mili Balakirev. (De andere zijn: Cui, Moussorgski. Rimsky-Korsakov en Borodin.) Hij werd geboren in 1836 te Nijni-Novgorod en deed zich reeds zeer jong als pianist toejuichen. Hij studeerde nochtans in wiskunde en wetenschappen aan de hoogeschool van Kasan vóór hij zich geheel aan de muziek wijdde; met Lomakin stichtte hij te St. Petersburg de ‘Kostelooze Muziekschool’. Hij is dirigent der Russische muziekmaatschappij van 1867 tot 1870 en trekt zich reeds in 1872 uit het openbaar leven terug. Zijn voornaamste werken zijn ouverturen op Russische, Czeechsche en Spaansche motieven, liederen, klavierstukken en simfonieën. In zijn nalatenschap heeft men een klavierconcert gevonden, dat geheel voltooid is, behalve de laatste maten. Over zijn beteekenis en invloed zeg ik in een volgende kroniek eenige woorden. | |
[pagina 400]
| |
Te Parijs overleden Edouard Colonne, de gekende dirigent, Fransche kampioen van Wagner, Liszt en Strauss; en Pauline Viardot-Garcia, de beroemde zangeres, dochter van Manuel Garcia en zuster van de Malibran.
Beethoven's ‘Unsterbliche Geliebte’ laat den navorschers rust noch duur. Tal van vlugschriften en boekdeelen werden daarvoor reeds geschreven en geen enkel kan ons beslist overtuigen. Onlangs verschenen twee nieuwe werken die ons niet veel verder helpen: Wolfgang A. Thomas San-Galli: Die unsterbliche Geliebte Beethovens. Amalie Sebald. - Tusschen de twee stellingen van Seyfried (Beethoven heeft nooit een eigenlijk liefdeleven gehad) en Wegeler (Beethoven is nooit zonder liefde geweest) kiest San-Galli terecht deze laatste. Op prachtige, wetenschappelijke manier bewijst hij, dat de ‘Onsterfelijke’ zoomin Giulietta Guicciardi als de Gravin Therese Brünsvik was. Maar, zonderling genoeg, waar hij wil bewijzen dat ze Amalie Sebald heette, ontbreekt het hem aan het noodig materiaal, steunt hij zich op min of meer aanneembare veronderstellingen en vormt besluiten, die volstrekt niet overtuigend zijn. Minder ernstig op te nemen is het werk van La Mara: Beethovens unsterbliche Geliebte. De schrijfster tracht Therese bij den lezer te imponeeren, maar weet daartoe niets anders aan te voeren dan overleveringen van tantes en nichten! Met de ernstige geschiedenis heeft dit boek niets te maken. Van geheel anderen aard, maar van groot belang is het boek van Bernard Hoffmann: Kunst- und Vogelgesang in ihren wechselseitigen Beziehungen vom naturwissenschaftlich-philosophischen Standpunkte beleuchtet. Dit werk van den Dresdener geleerde is het beste en volledigste op dit gebied geschreven. Voor hen die weten hoe moeilijk het is het vogelgezang, dat niet gerhythmeerd is en waarin kleinere toonsafstanden dan halve tonen voorkomen, bij benadering op te teekenen, zal dit werk een groot resultaat blijken te zijn. Inderdaad, Hoffmann geeft verschillende themen aan. Hij bestuurde alle zangvogels en is er toe gekomen bij dit volkje muzikale en onmuzikale specimens te ontdekken; onder de eerste zijn weer kunstenaars, virtuosen en stumpers te onderscheiden. Enkele - de genieën van hun ras - vinden nieuwe motieven. Sommige vogelsoorten zingen geheele liederen, - vooral de nachtegaal. - In het laatste deel van zijn belangrijk boek spreekt Hoffmann over den vogelzang in de kunst en ontleedt o.m. het lied van den Woudvogel in ‘Sieg- | |
[pagina 401]
| |
fried’, dat uit motieven van verschillende vogels, vooral van nachtegaal en merel, bestaat.
Het is steeds interessant na te gaan welke werken in de Schouwburgen meest opgevoerd worden. Zulke statistiek geeft eenerzijds de ontwikkeling van het publiek en anderzijds het geluk van sommige werken aan. Ik put uit Breitkopf en Härtel's ‘Register zum Deutschen Bühenspielplan 1908-1909’: aan de spits staat E. d'Albert's Tiefland met 647 opvoeringen ('t seizoen te voren 463); Carmen met 452, Lohengrin met 409 tegen 395 in 1907-08; Cavalleria (261) moet het ditmaal onderdoen voor Puccini's Madame Butterfly (343). De belangstelling voor Gounod's Faust is gestegen, die voor Saint-Saen's Samson et Dalila gedaald. (Is het mogelijk!). Kienzl's Evangeliemann viel van 110 op 74, en Hugo Wolff's Corregidor bracht het tot éen opvoering! Van de operetten klimt Fall's Dollarprinzessin tot 2444 en tuimelt Lehar's Lustige Witwe van 1778 op 671 opvoeringen. Nog eenige wetenswaardigheden om deze lange kroniek te sluiten: Te Zwickau zal een Schumann-Museum gesticht worden. - De Deutsche Grammophon-Aktien-Gesellschaft’ van Berlijn heeft eene ‘Neue Gesangschule mit praktischen Beispielen auf dem Grammophon’ gesticht. Van deze school, onder de leiding van Eugen Fischer, verwacht de maatschappij schitterende uitslagen. Dat is zeer goed verdedigbaar. - Een te volgen voorbeeld: de ‘University Extension van Melbourne’ had op haar laatste programma vier voorlezingen over Wagner's Ring gezet. Die lezingen werden gehouden door zekere Mrs Belmont en bekwamen algemeene goedkeuring. - Onlangs werd in Engeland de 200e geboortedag van den toondichter van ‘Rule Britania’ herdacht. Hij heet Thomas Augustine Arne en was een zeer vruchtbaar componist, de eenige Engelsche tijdgenoot van Händel, die aan den invloed van dezen meester kon ontsnappen en zijn eigen karakter behouden. Niets meer dan enkele liederen zijn tot ons gekomen, maar die zijn dan ook populair: Under the greenwood Tree en Daisies Pied. - Wij mogen hier wel aanstippen dat het Antwerpsch Gemeentebestuur Peter Benoit's volledige handschriften aankocht voor de som van honderdduizend frank. Ieder rechtgeaard Vlaming zal dankbaar zijn voor die groote daad. Laten wij vurig hopen, dat spoedig het noodige krediet gevonden worde om tot de uitgave dier werken over te gaan. Vlaanderen's kunst ware nooit beter gehuldigd geworden!
Antwerpen, Juni 1910. Leo van Riel. |
|