tegen Kloos' opvatting. Maar de wijze waarop hij zijn standpunt verdedigt is éenig. De meester is hier waarlijk nog eens Meester. En waar hij het heeft over 't bovenste beste in de Europeenche literatuur, krijgt hij te zijner beschikking de volle kracht van zijn geniale critische gaven. Na deze twintig bladzijden luistert men eerbiedig naar 't sonnet van Jeanne Kloos aan haar man, - een sonnet dat aanvangt: ‘Mijn hooge held.’
Veel heeft Kloos tegenover ons, katholieken, op zijn kerfstok. Maar den wensch kunnen we niet weerhouden, dat hij nog lang de kunst zou mogen dienen zooals hij het in deze bladzijden heeft gedaan. Dan bereikt hij nog wel niet ‘het licht’, zooals zijn vrouw beweert dat nu reeds het geval is, - het licht straalt aan horizonten, die de agnostieker Kloos nog niet heeft aangestaard. Maar stijgen tot waar de blik reiner en ruimer wordt doet hij zeker.
Ter gelegenheid van dit jubilee verzoekt de Redactie dat alom zou worden voortgezegd wat ze in haar feestelijke stemming voor de Nederlandsche letterkundigen wil doen:
‘Voor de eerste maal worden thans uitgeloofd twee prijzen, elk tot een bedrag van tweehonderd gulden, of een zilveren lauwerkrans, naar keuze, en wel:
Eén aan de(n) auteur van de beste dichtkunstwerken, en eén aan de(n) auteur van de beste prozawerken, die sedert 1 Januari 1901 in eerste uitgave in de Nederlandsche taal zijn verschenen en tot de kennis van de Commissie ter Beoordeeling zijn gekomen.
Bij de prijzen zal een gecalligrafeerde oorkonde worden gevoegd.
Zoowel Noord- als Zuid-Nederlanders kunnen bekroond worden.
De oprichters van De Nieuwe Gids, de leden der tegenwoordige Redactie en der Commissie ter Beoordeeling, zoomede zij, die in de eerste twee jaren, na de oprichting, tot de medewerkers van het Tijdschrift hebben behoord, zijn van eene bekroning uitgesloten.
De Commissie ter Beoordeeling bestaat uit de Heeren: Dr A. Aletrino, Dr H.J. Boeken, Mr Frans Erens, Willem Kloos, Jac. van Looy, Frans Netscher en Ary Prins.
De Heer Lodewijk van Deyssel is tot zijn leedwezen verhinderd, lid dezer Commissie te zijn.
De uitspraak der Commissie zal den 1n Mei 1911 in de Nieuwe Gids worden bekend gemaakt.’
In de Amsterdammer van 28 Aug. ll. staat een geestige recensie over de ‘Bloemlezing uit de nieuwste Nederlandsche Dichtkunst 1905-1910 samengesteld door H. Gutteling en Maurice Uyldert. Men krijgt wat men verwachten kan: een bloemlezing uit ‘de Beweging’. En Frans Coenen, de recensent, zegt het raak. ‘Het karakter van de Beweging is een piramide of trapgevel, of dichterlijker, een troon. Daarop zit de Meester, de Dichter, op 20 bladzijden druks. Hem het naast, eenige treden lager, staat het tweelingpaar Gutteling-Uyldert, samenstellers, vermoedelijke troonopvolgers en erven der Beweging, resp met 15 en 14 pagina's. Weer een trede lager de blonde Van Suchtelen, hij ook oogappel des Meesters met 13 blaadjes. Dan de Hooge