Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Over letterkundeIIMinder misschien dan Rod heeft Eug. Melchior de Voguë in de eigenlijke Letteren een leegte gelaten; maar waar het geldt de Fransche beschaving, den Franschen geest over 't geheel, is 't heengaan van den veelzijdigen edelman een zwaarder verlies dan dat van den Zwitserschen man-uit-het-volk. 't Ware wellicht moeilijk een verhevener type van den Franschman, meer nog, een harmonieuser verpersoonlijking van den Europeeër op zijn best, voor te brengen dan dezen ernstigen vaderlander die in 't buitenland zijn natie vertegenwoordigde, maar die werd wat alleen hij onder de Franschen geworden is, juist door zijn talent om het beste dat hij overal elders vond te verwerken tot zijn eigen Fransch vleesch en bloed. Eug. M. de Voguë werd geboren te Nice, in 1848, kreeg een opleiding zooals 't zijn rang paste, en deed als gewoon soldaat mee in den grooten oorlog. Voor een jonker van 22 jaren een school, wier lessen men meedraagt ver in 't leven. Daarna trad hij voorgoed in de diplomatie, en werd aldra gezantschapsattaché te Konstantinopel. Daar kreeg hij een eerste gelegenheid om zijn reislust in te volgen. Want reizen zat in 't bloed. Diezelfde oom Melchior de Voguë, wiens helper hij nu werd te Konstantinopel, had een kleine twintig jaar vroeger Palestina en Syrië doorzworven al zoekend en studeerend. Allerhande oudheden, vooral de christelijke kerken, had hij onderzocht. En heel wat boeken had hij gevuld met de vruchten van zijn reizen: Les Eglises de la Terre Sainte (1860), Inscriptions hébraïques de Jérusalem (1864), le Temple de Jérusalem, suivi d'un Essai sur la Topographie de la Ville Sainte (1865), Mélanges d'Archéologie orientale (1869). En thans was hij bezig met nog veel omvangrijker werk. Geen wonder dat de Académie des Inscriptions hem een paar jaar te voren tot lid had verkozen. Eugène Melchior was dus bij zijn oom aan 't juist adres. En de lauweren van den ouden zullen in meer dan een droomgezicht den jongen hebben voorgezweefd. Ook hij trok dus dieper het Oosten in: Hij bezocht Jaffa, Jerusalem, de Pyramiden; en hij bracht wetenschap mee terug, bijna zoo zwaar als die van zijn oom. Maar iets meer nog dan | |
[pagina 364]
| |
wetenschap; want de jonge de Voguë was dichter, en zijn verbeelding haalde schatten uit de vizioenen dier schitterende gezichteinders, uit de ontroeringen der heilige plaatsen, uit de grootsche majesteit van den Bijbel, uit de toovering der legenden van verdwenen godsdiensten. En als alles goed was bezonken in hem, dan zette hij zich aan 't schrijven: ‘Syrie, Palestine, Mont Athos (1876), Histoires orientales (1879), Chez les Pharaons, Boulacq et Sagrah (1879). Het publiek van oom was binnen de speciaal-geleerde wereld beperkt. 't Zijne niet. Zijn stijlgaven veroverden hem al wat meedoet aan kunst. Il y a chez lui bien plus qu'un touriste. Il y a un poète de premier ordre et aussi un historien, qui, au cours de ses voyages, a deviné bien des choses. Les régions attentivement parcourues lui ont révélé nombre de secrets et il n'a pas fait que de voir. Le poète, et c'est là son principal caractère, n'est seulement ému par le spectacle de choses extérieures; celles-ci le charment à coup sûr, mais elles exercent sur lui une action que l'on pourrait dire inspiratrice. Pour lui, les contrées parcourues ont parlé; elles lui ont révélé l'existence antérieure de civilisations, je dirai le mot, usées, et qui ont leurs ruines intellectuelles, comme les monuments et les cités antiques ont leurs ruines matérielles. Savoir lire dans les ruines est une conquête toute moderne, et les impressions de voyage de M. de Voguë respirent à chaque page cette préoccupation constante.’ (J. Canivet). Aldra zou hij gelegenheid vinden om te toonen dat hij nog wat anders kon dan 't verleden onderzoeken en dat hij vermocht op nog ruimer schaal zijn tijd te beïnvloeden. Die gelegenheid werd hem geboden door zijn bevordering tot gezant te St. Petersburg. De heele grootstad lag voor den edelman open: de schittering van 't rijk-Russische leven phosphoresceerend uit een poel van ontaarding en uit een zee van volksellende. De Voguë sprak met ministers, met gravinnen, met hoogwaardigheden van het Heilig Synode en ook met dompelaars van moujiks. Hij sprak met hen allen, in 't Fransch of in 't Russisch, bijna even gemakkelijk. Maar meer dan een gewoon ambassadeur zweeg hij. Want een wereld lijk de Russische dwingt tot nadenken. En al de verhevenheid van zijn wijsbegeerte, door Oosterschchristelijke opzoekingen verdiept en gelouterd; en al de schittering van zijn stijl wijdde hij aan Fransch verbeeldingswerk over Russische geschiedenis: Le fils de Pierre le Grand, Mazeppa, un Changement de Règne (1884) en Histoires d'Hiver (1885). Maar de Voguë zag aldra dat het Russische leven in zijn worsteling tusschen de beide uitersten vooral in de letterkunde | |
[pagina 365]
| |
lag te weerspiegelen; de letterkunde die in zich samentrok alles wat in Rusland aan persvrijheid kon bestaan. En gezegend het uur waarop de Voguë besloot de Russische letterkunde voor Westelijk Europa open te leggen. In 1886 verscheen Le Roman russe. Meer dan in al zijn vroeger werk te zamen bleek de Voguë nu te zijn een dier bewonderenswaardig uitgeruste wezens, wier veelzijdigheid niet schaadt aan hun diepte, en wier voeling met de zeer uiteenloopende bedrijvigheid van dezen tijd vruchtbaarheid kweekt in hen langs alle zijden uit. Heel en al juist is de loopende meening niet als zouden de groote Russische schrijvers in onze Westerwereld vóor de Voguë's baanbrekend werk totaal onbekend zijn geweest. Een van de grooten immers, Turgenjeff, moest niet worden ontdekt; die leefde en schreef sinds jaren te Parijs. En Mérimée had op zijn speurtochten door de vreemde literaturen Gogol en Puschkin uitgehaald. Maar desondanks blijft de Voguë's boek het meest inslaand critisch werk van de heele 19e eeuw. Russische romans nu for ever te Parijs. 't Was gedweep à la Rostand, maar zonder dat amerikanisme van reclame-jacht. Heel Frankrijk, dat sedert vijftien jaar droomde van lood en ijzer ter weerwraak, werd nu gedompeld in een bad van Tolstoïsme, waaruit het vredes- en vergevingsgezind weer opstond. Geen steviger bewijs van den invloed der letterkunde op de staatkunde dan dit boek van de Voguë. Le Roman russe geeft portretten, echt-zielkundige studiën over de grootmeesters van den Russischen roman: Gogol, Turgenjeff, Tolstoj, Dostojewski. Al die schrijvers, vooral de beide laatste, zijn een wereld op zichzelf. En telkenmale komt ons die fijn-Fransche edelman voor als een Atlas die werelden zwaar van drift en ellende, zwaar vooral van menschelijk-echte schoonheid, overtorst naar onzent. Ook in dat Frankrijk, zoo rijk-begaafd naar geest als naar stof, zou men lang mogen zoeken om de Voguë's evenknie aan te treffen, waar het geldt de harmonie van analytische en synthetische kracht. ‘Il faut avoir de l'âme pour avoir du gôut’ heeft de Voguë zelf eens gezegd. En nergens heeft hij het beter dan in dit boek bewezen. Uit zijn vroeger werk reeds kon men duidelijk zien dat de Voguë was een hooggestemd idealist door edelen twijfelzin geplaagd. Dit zijn karakter toonde hij in zijn volle strijdbaarheid nu, Le Roman russe was niet enkel een openbaring van Russische letterkunde, 't was een protest van idealisme tegen 't naturalisme van Zola. En hoe onverwacht geven hier de Voguë en Rod malkander de hand. Uit dit oogpunt is vooral merkwaardig de inleiding van Le Roman russe. Daarin voor 't eerst immers werpt Eugène de Voguë | |
[pagina 366]
| |
zich op als de apostel van het ‘mouvement néo-chrétien’, een ‘verlicht’ christendom; niet het ware, maar een zooals Frankrijk het noodig heeft om langs een omweg tot het eigenlijke Christendom weer te keeren. Dat soort overgangs-christendom is zooiets als een leering zonder leerstukken, die, qua-leering, natuurlijk algauw is uitgeleerd, maar die als openbaring van idealisme juist het goede heeft bewerkt dat Eug. de Voguë bedoelde: namelijk door haar excelsior de beste geesten uit het naturalisme der letterkunde en het positivisme der wijsbegeerte naar omhoog te helpen. En, de proef op de som is wel deze: juist zij die 't meest sympathiseerden met de ideeën van de Voguë zijn de bekeerden van thans. Enkel Brunetière is er langs een anderen weg, langs dien van zijn eigen karakter, de steile dogmatiseering geraakt. Tot een echte bekeering - laat het ons dadelijk zeggen - is 't bij de Voguë nooit gekomen, maar langs om dichter kwam zijn geest in de nabijheid van de Roomsche orbite. Dat bleek uit zijn Souvenirs et Visions (1887), nog duidelijker uit zijn Spectacles contemporains (1891), en uit al zijn later werk. Meesterlijk raak, met zooveel geestigheid als het speciaal geval van de Kermaheuc, een zijner beste typen, mocht meebrengen, en met zooveel gewaagdheid in de leer ook, heeft hij eens de heiligende zending der Kerk en de menschelijke zwakheid, naast malkander gezet... de Kermaheuc ligt zwaar ziek: ‘J'ai mes idées sur l'éternité. Voyez-vous, les gens comme moi ne sont pas des saints, loin de là; ils ont trop aimé les belles dames; et ils ont trop mauvaise tête pour obéir à qui que ce soit, même à notre sainte mère l'Eglise. N'empêche que le bon Dieu, qui ne laisse rien perdre, les enrôle pour les grandes occasions, comme le roi enrôlait des reîtres, des Suisses: soldats indisciplinés, pillards et paillards, mais qui ne boudaient pas au feu. Ainsi de nous autres; nous lui faisons médiocre service en temps ordinaire, au bon Dieu; mais il sait que nous sommes toujours prêts à foncer sur les crétins qui croient tout savoir, ne savent rien, et nient son existence; sur les malandrins qui détroussent son Eglise, la vieille mère, qu'on chagrine parfois et qu'on aime pourtant, parce qu'elle avait fait notre France. Aussi doit-il avoir quelque part à la porte de son paradis, une façon de corps de garde pour les soldats de notre espèce. Oh! ce ne sera pas magnifique comme le séjour des saintes gens, de ceux qui furent purs, soumis, vertueux, mais ce sera tolérable, j'imagine. Le bon Dieu y entrera de temps en temps, il nous dira: Bonjour, mauvaise troupe! Vous ne valiez pas cher, mais vous étiez toujours prêts à risquer votre peau pour moi. Allons! je dirai à Saint Pierre qu'il vous accorde quelques | |
[pagina 367]
| |
petites douceurs. - Je ne suis pas ambitieux, j'espère une place dans ce quartier. Faites-moi donc l'amitié d'aller chercher à la paroisse un vicaire que je connais, un petit maigre avec des verrues, un blond, qui est du pays d'Auray; il n'y a qu'un Breton qui puisse comprendre mes péchés, peut-être moins gros qu'ils n'en ont l'air.’ Maar intusschen was de Voguë tot lid der Academie gekozen, en daar vooral toonde deze ernstige geest zich zoo plooibaar en fijn dat hij aldra onder de veertig de beste gelegenheidsredenaar bleek. een meester in 't vak der ‘discours de réception’ die vergoedde wat men aan Renan had verloren. Nu dat merkwaardig boek van daar straks: Les Spectacles contemporains. Die Spectacles zijn vier in getal. 't Eerste en 't voornaamste schouwtooneel is de Affaires de Rome. Voor de Voguë was het onafwendbaar dat eens of morgen de pauselijke Staten moesten vallen ten prooi aan een wereldlijk vorst. En voorgoed verwijst hij naar het rijk der hersenschimmen al de pogingen en al de wenschen der godvruchtige zielen die den ‘gevangene’ uit het Vatikaan willen herplaatsen op den troon van Stephanus II. Daarbij had Pius IX - altijd volgens de Voguë - de zaken zoo erg in de war gebracht dat de fijn- diplomatisch aangelegde Leo XIII aanvankelijk niet scheen te weten waarheen met het roer van de glorieuse boot. Nu, kwam daar Bismarck, de almachtige, en hij stelde het Vatikaan een van die handelszaken voor, waarin hij uitmuntte, en waarbij hij als ‘eerlijk makelaar’ zorgde telkens het leeuwenaandeel in zijn zak te stoppen. Hij vroeg dus aan den Paus dat de Heilige Vader zijn gezag bij de onwillige Duitsche katholieken zou gebruiken om ze over te halen tot het voorstaan van de Regeering en tot het bestrijden van de democratie. En in ruil van dien dienst mocht Leo rekenen op een brok grondgebied. De Paus bleek niet ongenegen een partijtje schaak met den grooten meester te spelen. Maar de Voguë kon niet nalaten zijn stem te verheffen. En hij schreef zijn artikel. ‘Prendre parti dans les affaires intérieures d'un Etat, c'était inévitablement provoquer les colères d'une partie des citoyens de cet Etat et les défiances des Etats voisins; s'engager dans une alliance contre la démocratie, c'était renier l'Evangile, méconnaître le mot “catholicisme”. s'user contre une force irrésistible, perdre l'ancien monde et manquer de gagner le nouveau. Demeurer au contraire sur les positions inexpugnables du pouvoir purement spirituel, épouser les causes des multitudes, se désintéresser du sort des dynasties, traiter avec le peuple, protéger les pauvres | |
[pagina 368]
| |
travailleurs, c'était le rôle de l'Eglise universelle, la fonction prédestinée des vicaires du Christ.’ (Revue encyclopédique, 1892). En de Voguë gaat verder: Hij betoogt dat de Kerk thans niets heeft te winnen bij Duitschland, maar wel bij Frankrijk. En vóór alles moet de Kerk, in de plaats van diplomatie, sociaal werk aanvatten. De Voguë was te goed geloovend historicus om niet zeker te zijn van de toekomst door het volk: ‘Toutes les transformations de notre temps conspirent pour l'Eglise’, zegde hij. Hij droomde langs om liever van een ‘catholicisme s'assimilant toute la culture moderne’ en in dien zin begroette hij in Leo XIII ‘le plus grand homme de ce temps’, geroepen om alle volkeren samen te snoeren. Heeft Leo XIII na de lezing van les Affaires de Rome zijn besluit genomen? Ligt daar de kiem van Rerum Novarum en van al wat er volgde? Gods wegen zijn wonderbaar. Sinds jaren was de kloeke beschouwer uit het werkelijk leven weg, en had hij rustig in zijn vaderland gerentenierd. En hoezeer hij ook zijn tijd vulde met bespiegeling, hij wenschte weer wat practische bedrijvigheid. Hij kwam in de redactie van La Revue des deux Mondes en van Le Journal des Débats en eindelijk liet hij zich verleiden uit zijn sereen leven en uit zijn zoo vruchtbare rust om op te treden in 1893 als vertegenwoordiger voor l'Ardéche. Maar 't berouwde hem aldra: Te midden van de politieke beslommeringen leefde hij zich terug in zijn beteren tijd en schreef hij Heures d'histoire (1893), Caeurs russes (1894). Devant le siècle (1896), Regards historiques et littéraires (1897). Na éen zittingstermijn had hij er meer dan genoeg van. Als tegengif nam hij trouwens meer dan ooit Histoire et Poësie (1898) en klem de hij zich langs om vaster aan zijn verbeelding om boven de werkelijkheid heen te zweven, ditmaal in een roman Jean d'Agrève (1898). Dat een schrijver als de Voguë zich bij wijsgeerig, critisch en historisch werk zou blijven bepalen was allang onwaarschijnlijk. De man met zijn rijke taal, zijn breed-ruischende zinnen, zijn kleurige beelden deinende op volle rythmeering van gevoel, de getrouwe van Chateaubriand, Shakespeare en Cervantes, zou zich wel eens in echte schepping vermeien. En waarlijk in Jean d'Agrève komt het heele hart van de Voguë tot zijn recht. Wel wordt men gewaar dat hij in de techniek nog een nieuweling is en dat de boeiende vertelling nooit zijn genre zal worden. Maar leg eens even het relaas van de Voguë's ongeletterden stuurman, waar hij het heeft over het vervoer per boot en de begrafenis van die arme dame, nevens een gelijkaardig tafereel uit Loti's Pêcheurs d'Islande of nevens van der | |
[pagina 369]
| |
Molen's weervaren in onzen Werumeus Buning; ge zult wel fier blijven over onzen Nederlander, maar de toejuiching is toch voor de Voguë. Wijl de Voguë nu den roman had beproefd, kon hij zeker het buitenkansje niet laten staan, eens te toonen wat er met een onderwerp als de Fransche ‘Chambre des Députés’ was te doen. En hij zette zich aan Les Morts qui parlent. Maar dit machtig boek is toch eigenlijk meer een wijsgeerige verbeelding over de Fransche Kamer dan een roman. De basis van 't werk is de thesis, het eerst door Comte uitgesproken ‘que l'humanité se compose de plus de morts que de vivants’, en dat bij het schouwspel der welsprekende spiegelgevechten in het Palais Bourbon, telkens de werkelijkheid doorschemert, die is: de onderlinge strijd der gedachten en gevoelens van 't verleden. In onze redevoeringen verklanken wij de driften onzer voorouders. Zoo strijdt b.v. het Frankrijk van heden tegen de Kerk niet uit vrees voor de macht die zij thans bezitten zou, maar uit nijd om de macht waaronder zij eens, in vroeger eeuwen, de heele natie deed buigen. In denzelfden geest klonk Bismarck's antwoord op de vraag na Sedan: ‘Maintenant que Napoléon III est tombé, à qui faites-vous la guerre? - A Louis XIV!’ En fataal vervult de Kamer haar zending: niet een verzameling van zeltstandige eenlingen is ze; ze is een ding, een werktuig volvoerend wat het voorgeslacht als de som van zijn driften heeft nagelaten aan opbouwende of verdelgende kracht. Maar éen bladzijde uit het boek laat ons dieper lezenin de Voguë's ontstelde vertegenwoordigersziel dan lange beschouwingen: ‘Cher maître, je ne comprends rien à ces logogriphes: je ne vous demande pas de m'expliquer tout, ce serait trop long; mais de grâce, éclairez-moi sur un point. Voilà de bons garçons, pour la plupart, quí causaient familièrement dans ces couloirs, tout â l'heure, qui se racontaient des histoires drôles; sceptiques, comme nous le sommes tous aujourd'hui; faisant bon marché de leurs étiquettes politiques, à telles enseignes que je suis tombé de mon haut, ce matin, en entendant bafouer la Rèpublique par des républicains avérés, les princes par des monarchistes notoires. Cette porte franchie, ils se transforment en ogres, on croirait qu'ils vont s'entre-dévorer; ils se replongent dans le bain de haine, me disait l'un d'eux. Est-ce pure comédie, effet de la galerie sur l'acteur qui rentre dans la peau de son personnage sous les yeux du public? Non, car je l'ai sentie, cette puanteur de haine; elle m'envahissait moi-même, je me surprenais à haïr je ne sais qui, par contagion. | |
[pagina 370]
| |
FerrozGa naar voetnoot(1) ébaucha son geste professoral de l'index qui marque les points de démonstration sur un cadavre. ‘D'abord, ce ne sont pas les mêmes hommes que vous avez vus dans l'hémicycle. Vous y avez vu leur addition en une personne collective, l'assemblée: monstre nouveau, très différent des unités qu'il totalise. Il sent, pense, agit autrement que ses composantes. Nos contemporains ont sans cesse à la bouche ce grand mot: la science, et ils continuent de se gouverner au mépris des découvertes scientifiques les mieux établies. Chacun sait aujourd'hui qu'il se crée dans tout auditoire, au Parlement comme au théâtre, une mentalité collective et temporaire; elle a ses mouvements, son niveau, presque toujours médiocres; rarement elle s'élève à la hauteur des meilleurs, le plus souvent elle rabaisse ceux-ci à l'étiage des pires, des moins intelligents et des plus méchants. Cette queue règle les impulsions de tout le corps. ‘- Pourtant, dans un théâtre, le public a une âme sensible, prompte aux sentiments généreux.... ‘- Dans un théâtre, les intérêts ne sont pas en jeu: ici se joue le drame des convoitises réelles. L'âme, comme vous dites, le déséquilibre nerveux d'un public de théâtre, nous en avons tous les inconvénients, sans les bénéfices. Ici, vous l'avez bien deviné, les étiquettes verbales ne sont pour rien dans nos fureurs: monarchistes, opportunistes, radicaux, socialistes, bonnes plaisanteries! Nombre de ceux qui les font n'y croient guère; et ceux qui y croient sont leurs propres dupes. Mais sous ces étiquettes, il y a des intérêts et des vanités, imprescriptibles facteurs des dissensions humaines. Il y a des inégalités sociales, plus douloureuses dans un pays fou d'égalité.... Et derrière les hommes, il y a les femmes, ces éternelles blessées de vanité. Elles se jalousent, elles s'envient, par dessus les barrières qui les séparent. Vous verrez se former des coalitions éphémères, entre droitiers et républicains conservateurs, p.e. Ils ont mêmes intérêts à défendre contre l'assaut révolutionnaire. Cependant le pacte ne tient jamais: leurs femmes ne se reçoivent pas, ne fusionnent pas. Par ce fait seul, il n'y a entre ces hommes qu'un frêle lien politique: il n'y a pas adhérence sociale. Cherchez là, au fond des coeurs, les véritables raisons des opinions, telles qu'elles se créent ou se modifient au foyer de famille, à toute minute, par les prétentions, les déboires ou les triomphes de la femme, des enfants, des proches. Cherchez là les mobiles secrets, constants, qui classent et déclassent les partis, attisent les haines que vous avez vues flamber. | |
[pagina 371]
| |
- Soit, fit AndarranGa naar voetnoot(1). Mais me direz-vous pourquoi ces haines éclatent dans l'occasion où on les attendait le moins, sur le propos des questions religieuses? S'il existe un sentiment commun entre ces hommes divisés par tant d'intérêts, c'est à coup sûr l'indifférence en matière religieuse. Il n'y a pas ici cinquante personnes qui aillent à la messe. Parmi ces messieurs de la droite que le bon ton y retient, il n'y en a peut-être pas dix qui l'entendent avec une foi assurée. De l'autre côté, nous ne trouverions pas trois individus fortement attachés à un système philosophique; et, hormis quelques vieillards, l'âge de nos collègues les libère de certains souvenirs irritants, des rancunes que nourrissaient naguère ceux qui avaient traversé les périodes où le clergé était puissant et tracassier. Est-il possible que tous ces sceptiques se passionnent pour ou contre les choses d'Eglise? Tant de fiel entre-t-il dans l'àme des indévots? - C'est où vous voyez mal, répartit énergiquement Ferroz. Si vous voulez démêler le noeud de toutes leurs querelles, pénétrez-vous de cet axiome: il n'y a ici qu'une question, la question religieuse.... Elle se cache d'habitude sous d'autres enseignes; mais elle est toujours au fond de nos rivalités. C'est elle qui anime au combat ces indifférents, ces sceptiques. Vous ne comprenez pas? Venez, je vous rafraîchirai la mémoire. Les deux hommes causaient en marchant dans le vestibule de la bibliothèque, moins envahi, Ferroz poussa la porte, choisit sur les rayons un volume de Bossuet, l'ouvrit au Sermon pour la profession de Mme de la Vallière. - Lisez, dit-il, en mettant le doigt sur le haut d'une page. Jacques lut ce passage: ‘Les sentiments de religion sont la dernière chose qui s'efface en l'homme et la dernière que l'homme consulte: rien n'excite de plus grands tumultes parmi les hommes, rien ne les remue davantage, et rien en même temps ne les remue moins.’Ga naar voetnoot(2) de Voguë's derde poging in 't vak der romans en volgens velen ook een meesterstuk is: Le Maître de la Mer. Kloekgehouwen is 't beeld van dien Amerikaan, den geweldigen werker, die alles breken durft, ook harten, om uit nijverheid en handel zijn troon te bouwen van ijzer en goud. Zijn kranige kracht wordt bewonderd van ver door een Fransche vrouw, die nog niet weet of ze 't wagen zal haar broze toekomst in zulke kloeke, maar erg ruwe handen te leggen. Ze zal 't niet wagen. Want daar is een Fransch officier, dapper ja, maar gevoelig ook, een held | |
[pagina 372]
| |
in den oorlog, in de gewone samenleving veeleer een schuchtere jongen, die dadelijk, juist omdat hij zoo heel fijn voelt, uit zijn lood is geslagen. En langzaam aan helt de vrouw naar de zachtere beschaving; want de strijd woelt hier tusschen twee werelden: de nieuwe met haar sky-skrapersdurf, en de oude met de geheime krachten die door de eeuwen heen zijn gepolijst tot gratie en zachte liefde. Uit de zuivere bellettrie was de Voguë de laatste jaren weer geheel tot de critische wijsbegeerte overgekomen. Hij had ondervonden dat zijn ideeën te rijk waren en te sterk om ze slaafs aan fantasieën te binden, of liever dat zijn verbeelding niet zoo stevig was als die der besten, om te dragen wat hij er op laden wou. En met vernieuwde krachten ging hij terug naar 't geen hij meende zijn groot levenswerk te zijn: De intellectueele wereld waarin hij leefde, volledig te verzoenen met de godsdienstige wereld, waarin hij eigenlijk niet leefde, en waarvan hij meende dat de sympathiseerende theorie wel de practijk kon vervangen. Dat was juist zijn tekortkoming. Groote waarheden heeft hij verkondigd; maar zijn leven heeft hij niet kunnen brengen tot de groote waarheid. Edel werk heeft hij zeker verricht: En velen, die niet voorbereid waren om zoomaar dadelijk te luisteren naar de Kerk, werden weldadig aangedaan door de Voguë's groothartige zienswijze: ‘Les pouvoirs de la science finissent là où commence le monde moral. Que nul n'entre ici s'il n'est que géomètre’.... ‘La science analytique et discursive ne va au fond jamais bien loin dans la recherche de la vérité. Elle dissocie ce qui est uni. Elle mutile ce qui est organisé; elle dissèque ce qui est vivant; elle se joue à la surface de l'être; elle n'atteint que des formes mortes. Tout ce qui est art, beauté, âme, délicatesse, vie morale ou sociale échappe entièrement à ses prises’.... ‘Tout me crie que nous faisons fausse route, avec notre rage analytique, avec notre confiance dans le document de détail, avec notre prétention d'expliquer la vie par des dissections d'amphithéâtre’.... ‘Si nous continuons à désagréger le peu de terrain solide qui nous porte encore, si nous ne reconstruisons pas, notre dissolution intellectuelle et sociale nous rendra bientôt impropre aux oeuvres de vie.’ En dat Eug. de Voguë 't geheim bezat het wispelturige Frankrijk te doen luisteren naar zijn stem, dat bekent zelfs de sceptische Anatole. France, die een oogenblik diep ernstig wordt als hij spreekt van de Voguë's inzichten: ‘Il est démocrate, il l'est sincèrement. Ce qu'il se propose, c'est de concilier le christianisme et la démocratie. Il a été, plus que tout autre, esprit | |
[pagina 373]
| |
écouté, aimé suivi par la jeunesse. Qu'enseignait le moderne apôtre? Etait-ce un christianisme ramené à son primitif amour des pauvres, un christianisme démocratique? C'est bien en ce sens que M. de Voguë a été compris pas cette partie de la jeunesse qui rêve le rajeunissement de vieux dogmes et la renaissance du sentiment religieux.’ ‘Le moderne apôtre’ ja, maar helaas zonder het vruchtdragend werk van de gratie. Groot blijft zijn pogen toch en groot ook zijn voorbeeld voor de ware gezalfden, die, in meer dan een geval, bij de Voguë om geestdrift en werklust mogen gaan. Twee dingen heeft deze groote Franschman willen vereenigen: de vrijheid van den modernen wetenschappelijken geest, die boven alle vooroordeelen staat en niet bang is voor om 't even welk onderzoek van de geheimen der natuur, en anderzijds de ondelgbare zucht naar idealen, stijgend uit een hart dat steeds, naar Augustinus' woord, irrequietum blijft tot het vindt Dengene, dien Augustinus vond.
(Wordt vervolgd). J. Persyn. |
|