| |
| |
| |
Boekennieuws
De nachtbruid. De Gedenkschriften van Vico Muralto, door Frederik van Eeden. - Amsterdam, W. Versluys, 1909, 431 blz.
'k Moet elken keer lachen als ik dit boek opsla, en telkens toevallig tref dat het openvalt aan 't losse bladzijdje ‘errata’. Daarop staat heel zorgvuldig aangeteekend dat er op deze 431 bladzijden enkel 8 storende drukfeilen zijn. Dit is een benijdenswaardig klein percentage; en de stoffelijke uitvoering van het werk doet inderdaad den uitgever weerom alle eer aan. Maar 'k wil hierheen: was men er op uit, een opsomming te maken van al de wijsgeerige, godsdienstige en zedenkundige ‘errata’, die voorkomen in Frederik van Eeden's jongste boek, dan kreeg men, in de plaats van éen bladzijde, een bundel, nagenoeg half zoo dik als 't boek zelf... Daarover straks.
Want niets belet ons vooraf te wijzen op de groote letterkundige verdiensten van ‘De Nachtbruid’. Die verdiensten liggen vooral in Van Eeden's allerknapsten vertellingstijl. ‘Hij is geen redenaar’, verzekerde hij ons onlangs te Antwerpen nog; en 't is waar; hij is zelfs geen causeur. Zijn verschijning heeft altijd ietwat links, en dat schuinsch-glooiend kopje geeft hem iets gemaakt-nederigs dat al dadelijk on-sympathisch werkt. Daarbij niets geen kleur in zijn lang niet smijdig orgaan. Maar zijn pen, o zijn pen, die houdt het uit tegen de radste en de mooiste tong. Hoe dat pennetje loopt over 't papier, en hoe uit zijn zwarte trekjes telkens opfonkelen al de schakeeringen van die verbeelding, al de flikkeringen van dien geest - dat is en dat blijft waarachtig éenig onder de modernen.
Want, laat al de vroegere kameraden uit de Nieuwe Gids het langs om meer eens worden om samen te spannen tegen dezen zonderlingen man - laat ze uit de hoeken van Kloos' maandelijksche kronieken zoowel als uit Scheltema's Grondslagen jassen op hem gelijk - in 't Vlaamsch - Marten op Kalle, ze trappelen van Eeden nooit plat; de kerel veert telkens weer op, en antwoordt op al het gekef en gestamp met een nieuwen roman of een nieuw tooneelstuk. De oud-maatjes mogen 't afkondigen twaalf keer per jaar dat van Eeden geen blijvende kunst levert, dat zijn werk voos is en valsch, dat op den top van den Parnassus geen plaats is voor hem - van Eeden is toch de eenige onder hen allen - de veel jongere Heijermans uitgezonderd - die kan spreken van een wereldfaam; die zijn werk ziet vertalen in 't Fransch, in 't Duitsch en in 't Engelsch - en die, terwijl zijn naam geen plaats vindt in 't prachtig Nieuwe Gids-gedenkboek daareven verschenen, toch in 't buitenland alléen als vertegenwoordiger van diezelfde limited bekend staat, en toch alléen door zijn naam op de Hollandsche literatuur de aandacht vermag te trekken.
Het nemo profeta heeft Van Eeden ruimschoots ondervonden - sociologisch zoowel als literarisch. Ook trok hij er uit; van uit Guernesey - waar de schim van Victor Hugo op 't naburige
| |
| |
Jersey hem troostte - zond de balling 't verzoek aan zijn land, zijn naam te willen schrappen uit het literatuurtje aldaar. Toen die formaliteit was vervuld, dacht hij zonder wroeging te mogen oversteken naar Amerika, om voortaan Uncle Sam te dienen in 't Engelsch met zijn woord, zijn pen, zijn daad. Hij heeft dat volgehouden bijna een heel jaar. Toen is hij teruggekeerd en hij bracht in zijn valies mee... dezen Hollandschen roman.
Men moet zich slechts deze laatste en enkele andere, meer private bijzonderheden, uit van Eeden's leven herinneren om te beseffen hoeveel autobiografie Frederik Van Eeden in ‘de Nachtbruid’ heeft gelegd.
In dit lang verhaal vertelt hij zoo nagenoeg 't volgende:
Vico Muralto renteniert in een Hollandsch stadje. Hij is geboren Italiaan, afkomstig uit een vader-vrijdenker en een goed Roomsche moeder, rijke-lui, die allerongelukkigst waren. Vader wilde zijn jongen maken tot een kind van zijn geest. En ze gingen samen op reis: een tochtje van belang, door Noord-Afrika, Klein-Azië, Europa, Amerika. Vico zag de streken, genoeg om over Holland later hooghartig het zijne te zeggen; zijn vader zag niets anders dan 't persoontje van Vico, want hij bewaakte zijn jongen met een valkenoog, om van hem af te houden alle bederf: de priesters, de vrouwen en de filisters. En toch, waar er kans toe was leidde hij zijn zoon naar de katholieke kerken. Want hij was een hartstochtelijk liefhebber van gewijde muziek.
Intusschen rees in den jongen langs om duidelijker het beeld van de moeder, het heiligenbeeld van een schoone martelares.
Vader en zoon bleven goed kijken, elk op zijn wijze, maar ze spraken zeer weinig. Eens vroeg Vico: ‘Is er rechtvaardigheid, vader.’ En 't antwoord was: ‘Er is alleen kracht.’ Maar Vico, zijnde van een zeer verliefde natuur, moest geluk hebben.. Hij sloop weg te Londen uit vaders bewaking en hij werd op Emmy Tenders verliefd; 't was een idyllisch spelevaren met een bootje op de Teems Maar na zijn kuiertochtjes met Emmy ging hij weleens plonsen in 't Londensche straatslijk.. Dan schreef hij telkens om troost naar zijn moeder. En moeder gaf de redding aan: dat was Christus. Aan de Anglikaansche Emmy vroeg Vico om uitleg over Christus. Maar zulk een gesprek vond Emmy erg onplezierig, en Vico kwam tot de ontdekking dat Emmy inderdaad niets van Christus afwist, ‘het woord gebruikte op gezag van ouders en maatschappij, en voor correspondeerende werkelijkheid niets anders bezat dan een vaag, vlottend fantoom, van een mooien, goeden man met lang haar en een dubbelpuntig baardje, die dood was en toch leefde, mensch was en toch God, overal bestond en nergens, en door al die tegenstrijdige eigenschappen nog maar 't makkelijkst wordt gekend en toegesproken in plaatjes en in beeldjes, die niet kunnen en niet behoeven te gelijken, met woorden die aangenaam streelen door bekende klanken vol dierbare associaties.’ Of Emmy er zoo bleef over denken weten we niet. Haar vriendschap met Vico werd geschorst door haar huwelijk met een Engelsch officier...
En vader Muralto stak met Vico naar Holland over. Hier troonden voor Vico Rembrandt en Spinoza. In 't kleine landje
| |
| |
van die grooten mocht Vico zijn moeder terugzien. Ze kwam over uit Italie, en met haar was een juffrouw, Lucia. Vico kwam onder den invloed van die beide vrouwen, die hem aanvankelijk weldadig aandeed. Dat zag zijn vader, en de oude Muralto nam zijn zoon mee in een bootje op de Noordzee. Ze waren al heel ver, en tweemaal had Vico gezegd: ‘'t Is tijd, vader, omkeeren.’ ‘Toen zag ik dat hij niet hooren wou. Hij had het groot zeil krap aangehaald, scherp oploevend, de schoot vastgezet, en staarde vast en ver voor zich uit onder den grooten, gelen zuidwester. Zijn oogen hadden de harde, stekende uitdrukking van oude menschen die na langen levenskamp nog voor hun restje adem vechten, of van verwende, lang gefolterde zieken, of van uitgehongerden of schipbreukelingen die voor niets of niemand meer gevoel hebben dan voor eigen nood. Tusschen zijn kortgeknipte, grauwe bakkebaarden en zijn dicht gepersten mond zag ik twee vale groeven zijn wangen zoo diep plooien, als ik dat vroeger nooit had opgemerkt. Ik voelde op eenmaal een deernis alsof 't besef van al het leed dat hij toch onder mijn oogen geleden had, nu plotseling tot mij doordrong.
‘Wat scheelt je, vader?’ vroeg ik. Hij begon te praten, alsof er geen wind en geen zee om hem was, onverschillig weg, maar 't roer nog houdend. ‘Je zei vóor drie jaar dat je nu verloren zou zijn. Ik geloof dat je gelijk hebt. Je bent het... Je moeder heeft je weer in haar klauwen. Zij is een harpij, Ken je die beesten? Half vrouw, half gier. Ze zuigen de helft van je gezonde levensbloed uit en dan vullen ze 't weer aan met gal. Haar afgod is de melancholie en de droefenis. Lijden, pijn, verdriet, kwelling, bitterheid, dat zijn de aartsengelen in haar hemel...’ En die ijselijke preek gaat zoo voort, drie bladzijden lang, en altijd maar de zee verder in.
‘Om 't roer! vader! Om!’
Maar hij riep nog heftiger terug:
‘Doorgaan, zeg ik je?’
‘En toen weer, terwijl ik de zee rondzag en overwoog wat te doen:
- “Ik zeg je, Vico, er is leven, en er is dood. En we moeten leven zoo lang we kunnen. Maar het moet ook waarachtig leven zijn... Het leven van de meeste menschen is een langzaam jammerlijk sterven. Er is geen eer aan en geen verdienste om een leven te bewaren dat een dood moest heeten. Een half, voos, rot, stinkend leven. Schande is 't dat de menschen nog niet leven kunnen, en nog erger schande dat ze nog minder kunnen sterven. Ik heb gewild je te laten leven, waarachtig leven, Vico! Ik heb mijn best gedaan, je te leeren leven. Maar 't is niet gelukt, en nu zal ik je leeren sterven. - Ben je bang?
Nu begon zich iets in mijn ziel te bewegen en op te richten, als een uit zijn hol te voorschijn getergde slang. Ik begon ook wind en zee rondom me te vergeten. Ik voelde wel dat het tintelde langs mijn rug tot in mijn vingertoppen en ik begreep dat ik zeer bleek zag. Maar ik was toch niet lafhartig en sprak ferm:
Ik ben niet bang, vader. Ik geloof dat ik even goed zou weten te sterven als gij, als 't noodig was, ook zonder dat je 't me leert. Maar ik wil niet vermoord worden, ook niet door mijn vader.”
| |
| |
De tranen uit de starre, nu roodgerande oogen begonnen milder te vloeien.
“Vico!” riep hij nu met veel weeker, bevende stem: “Wil je mij dan trouw zijn? - wil je je laten redden? Wil je die vervloekte harpij afzweren? Wil je de zwarte bende ontvluchten?”
Maar ik was getergd en geprikkeld en antwoordde trotsch:
- “Ik wil mijzelven redden. Ik zal trouw blijven wie ik 't waard vind. Ik eerbiedig geen man die mijn moeder vloekt”.
Toen vertrok zijn gezicht akelig, hij hief zijn bevende rechterhand op en stootte er uit onhandigheid de zeildoeken kap mee van het hoofd, zoodat zijn vochtig grauw haar opwoei. - Hij maakte het doem-gebaar van Jezus in Michel-Angelo's laatste oordeel. Daarbij luid schreeuwende:
- “En dan vloek ik jou, hoor je! Ik vloek jou, Lodovico Muralto. Je vader vloekt je!”
“Om!” zei ik.
“Goed! - om!” zei mijn vader grimmig, en trok tegelijk het roer uit mijn hand en heftig naar zich toe, zoodat we, in plaats van dóor den wind te gaan, er dwars vóór kwamen te liggen, met aangehaald grootzeil en vasten schoot.
Al had ik toen den dood even gretig gewild als hij, dan zou ik mij nu toch bij instinct geweerd hebben. Zeemanschap leert doodsverachting, maar grooter verachting voor slechte manoeuvers.
Ik riep “stommeling!”, trok haastig mijn mes en sneed de schoot door, zoodat het zeil als een groote, half ontsnapte vogel uit fladderde in den wind Doch de boot had al zooveel water geschept dat ik haar niet meer rechten kon, en zij in een oogenblik geheel vol sloeg. Ik klom op den hoogen kant en stak de hand uit naar mijn vader Maar hij zag me even met schampere bitterheid aan, schudde het hoofd en liet zich zinken, met een woeden ruk zijn hand uit een lus van het touwwerk bevrijdend
Toen heb ik vier uren rondgedreven...’
Voortaan hield Vico zich dicht bij zijn moeder en bij Lucia, maar niet om ze lijdzaam te volgen, wel om scherp na te gaan of in haar levenswijze 't geluk lag dat hij zocht. En dit werd hij al dadelijk gewaar: ‘de (katholieke) Christus van Lucia en (z)ijn moeder was geen suggestiewaan zooals bij Emmy, maar een levende werkelijkheid.’ Moeder, die nu geen verdere reden had om in Holland te vertoeven trok met Lucia en haar zoon naar Italië terug. Hij ging in Rome met priesters om, maar 't kwam tot geen bekeering...
En nu begint het droomboek in ‘de Nachtbruid’: nu krijgen we Vico's leven zooals het is in de werkelijkheid van den dag en in de verbeeldingen van den nacht. Of liever, ik vergis me, want het komt Vico voor ‘dat wie droomt wakkerder is dan wie waakt’. Hij is altijd een sterk en machtig droomer geweest en hij weet dat de oplossing van het geheim onzes levens ligt in den droom. Niets dan minachting koestert hij voor hen die een derde van hun leven in volstrekte bewusteloosheid liggen. Dat zijn ‘suffers’ en ‘slaapkoppen’ voor hem die ook zijn donkere nachten kleurig en vol rijk leven maakt. En nu verhaalt het boek verder wat dat rijk leven is en waartoe het Vico leidt.
| |
| |
Hij huwt met Lucia in zijn dagleven; in zijn droomleven blijft hij Emmy getrouw. Maar zekeren nacht ziet hij Emmy in gezelschap van zijn vader.
Hij telegrafeert den volgenden dag aan Emmy's familie in Londen: ‘Wire address Mrs Emmy Truant’. En men antwoordt: ‘Mrs Truant died fever Simla Januar’. Ook zijn vader zag hij dikwijls weer, en ze hielden vriendelijke samenspraken. Maar liefst van al bleef hij in de droomsfeer der gestorvenen omgaan met Emmy.
In zijn dagleven bleef Vico een stipt man: goed voor Lucia en de kinderen, en werkend als diplomaat, eerst als attaché, later als legatie-secretaris in verschillende landen, tot hij eindelijk weer in Holland terecht kwam. Daar ontmoet hij op een zeiltochtje Elsie. En, zoowaar, even te voren, als hij in zijn droomleven zijn dame wilde begroeten, en Emmy wou zeggen, had het ‘Elsie’ geluid! Daar Elsie nog een levende werkelijkheid is, duurt het niet lang of ook in het dagleven gaat hij met Elsie uit... tot het komt op 't kapittel dat aanvangt ‘Lieve Lucia, wil u mij een kwartiertje aanhooren’ en waarin Vico de fonograaf is van Frederik Van Eeden's meest gecondenseerde sofisterij. - ‘Zij die de wereld Vico's vrouw noemt, de moeder van zijn kinderen’ moet nu maar overtuigd wezen dat het eenige goede voor beiden de scheiding is... Vico neemt zijn ontslag uit de diplomatie en uit zijn vaderschap, verlaat Holland, en gaat met Elsie naar Amerika om daar te ijveren... natuurlijk in de filantropie. Een filantroop, die met de meeste koelbloedigheid de harten der zijnen verbrijzelt, zal 't zeker ver brengen. De boel loopt spaak. Elsie sterft in de kraam... Vico komt rentenieren naar Holland en den 12n Juni 1908 meldt de krant: De h. Muralto kreeg brand op zijn jachtje ‘Elsie’. Hij sprong over boord, maar ofschoon goed zwemmer, verdronk hij. Daar de omgekomene algemeen geacht en bemind was om zijn welwillendheid en bescheidenheid is de deelneming in onze stad algemeen.
Ziedaar. Ik herhaal dat ‘De Nachtbruid’ een zeer goed geschreven boek is, en, hoe zwak en uiteenvallend de compositie ook, fragmenten bevat, die kapitaal zijn: zoo door en door oorspronkelijk gedacht en gevoeld en gezegd. Bedenk daarbij dat Van Eeden verbazend vlug werkt, en dat alles - ook het meest gerijpte - zoo maar schudt uit zijn mouw. Hij die tafereelen geeft als 't boven vermelde met zijn vader, als ettelijke droomgezichten, als 't verblijf te Rome, als de samenspraken met zijn moeder, met Elsje en met den Amerikaanschen kapitalist, beschikt over een talent dat ook de besten die thans meedoen aan letterkunde benijdenswaardig moeten heeten.
In hoever nu die kunst wordt bedorven door het verwerken daarin van zijn droomtheorieën, dat poogde ik reeds uiteen te zetten, toen ik het had over ‘de kleine Johannes’, tweede en derde deel.
Ook in zijn zoogezegd wetenschappelijke bijdragen, zijn ‘Studies’, heeft hij aan droomen heel wat bladzijden gewijd.
En weer dit heele boek is als iets anders dan als kunstwerk bedoeld; Van Eeden zelf zou 't betreurenswaardig vinden zoo men enkel in zijn werk kunst-hoedanigheden prees of kunst-gebreken laakte. Van Eeden stelt zich voor en stelt zich aan als de apostel, wiens hoogste ideaal het is eene nieuwe
| |
| |
levensleer aan de menschen te brengen. ‘Geen dwazer meening dan deze dat er thans geen plaats zou zijn voor een profeet. Maar hij moet niet zijn een boetpredikend moralist, niet een bespiegelend systeem-bouwer, niet een man van klachten en vermaningen, maar een dichter metter daad’. Vico Van Eeden zelf zou die messias kunnen wezen; maar heel nederig doet hij de bekentenis: ‘Ik had geen gaven tot heerschen, tot organiseeren, tot leiden, ik was niet welsprekend, ik had niet de macht van muziek of dramatiek. Ik kon niet beproeven dien heros, dien sooter der menschheid te zijn, maar ik wist wat er toe noodig is... Nu, ‘zoo ik hem zelf dan al niet zijn kan, zoo kan ik toch zijn Johannes de Dooper zijn, hem profeteerende’.
Daar is 't. En 't aureool van dezen profeet is geen lichtkrans, waarachtig. Deze profeet is een sofist en een egoïst als maar weinigen. De nieuwe leer berust ten slotte op dezen levensregel, dien men zonder moeite uit het heele boek quintessencieert: Is uw denken in strijd met uw gevoel, verwerp uw denken en volg uw gevoel; is uw gevoel in strijd met uw begeerte, denk u heen over dat gevoel en volg uw begeerte. Die leer komt precies uit op het brutaalste fatalisme dat ooit werd verkondigd. De verantwoordelijkheid voor om 't even welke gruwzaamheid is hier opgeheven. En deze dichter verbloemt het niet: ‘De verantwoordelijkheid laat ik aan Hem, die ons onze aandriften heeft meegegeven...’. Een edele, zedelijke opvatting van de menschelijke waardigheid, niet? Geen vrije wil, dus geen moraal; en dat is de leer van den man die de bende der tachtigers verliet... om hun onzedelijkheid! Dat het verstand aan den mensch wel zou kunnen gegeven zijn juist om zijn begeerten te beheerschen, dat valt dezen grooten wijsgeer niet in. Hield deze meester er een eenigszins solide deterministisch stelsel op na, dan ware er tegen hem te redeneeren, zooals een katholiek dat inderdaad tegen de meeste moderne wijsgeeren doen moet, maar liefhebber Vico beroept zich op niets dan op innerlijke ervaring - wijl precies die innerlijke ervaring bij eenieder verpletterend tegen het determinisme getuigt, en door elk ernstig mensch als de duidelijke weerlegging van die dwaling wordt ingeroepen.
Niet iedereen brengt het zoover als deze denker, maar voor de schuchteren heeft Van Eeden immers nog een ander recept: Het reine droomleven kan alles goedmaken. Men kan overdag het leven leiden van een bandiet, 's nachts wordt dat in sereener sferen heel mooi afgekocht.
Priesters zullen spreken van zedeloosheid, en dokters van zelfsuggestie. Maar de priesters? ‘O! de doodelijke en doodsche zekerheid dezer lieden. Hun geloofsovertuiging is geen levend, bloeiend wezen dat onder gestadige pijnen en lusten dagelijks rijker en schooner zich openbaart, geen vloeiende steeds wisselende stroom die de gansche wereld van hun bestaan besproeit en vruchtbaar maakt; het is een zware, onveranderlijke, dichtgesloten, vierkante brandkast die in een hoek van hun leven staat, veilig en welvoorzien, waaruit ze alleen op gezette tijden en naar gelang hunner levensbehoeften de coupons van gemoedsrust en zieletroost gaan knippen’.
Men zal nooit kunnen zeggen dan Van Eeden niet met aardige beeldspraak zijn gemis aan argumenten vergoedt.
Zooveel kunstzorg acht hij niet eens zijn collega's, de dokters, waard: ‘Ik maak er U opmerkzaam op, lieve lezer,
| |
| |
dat, al zijn er zeer brave en edele menschen onder de geneesheeren, elke geneesheer in onzen tijd, zonder uitzondering, in zoover hij een geneesheer moet heeten, ook tevens een filister is. Met hun verklaringen en hun fraaie woorden, voor dingen die boven hun bevatting gaan, omdat hun wetenschap nog ondichterlijk en onwijsgeerig is, zijn wij in 't geheel niet gebaat’.
Ach, die arme, onschuldige waterlelie op Van Eeden's blazoen!
Doch, lang duurt het nooit of de aardigheden van dezen profeet loopen over in blasphemiën. Over Christus kan hij niet zwijgen. Maar telkens brengt hij ons zoo 'n Christus voor, dat het woord in zijn mond, godslastering wordt. O, zoo luchtigjes immers springt hij om met onzen Godmensch uit het Evangelie. Want ook hij heeft zich gewaardigd die vier boekjes te lezen: ‘Ik vond een zeer schoon en treffend verhaal, vol dramatische kracht, met meesterhand geschreven, maar viermalen, niet zonder schade, opsmuk en klaarblijkelijke vervalsching, oververteld’. Over die vervalsching houdt hij verder zijn mondje dicht. Wat jammer!
Straks heb ik gezegd dat deze dichter niet verbloemt. Dat geldt voor zijn uitspraken, maar in geene deele voor de elementen van zijn vertelling.
Want de feiten in die vertelling zouden toch een heel beetje natuurlijker verloop kunnen hebben dan hij 't verdicht. En dan zou 'k hem eens deze vraagjes willen stellen: 1o Wat zal een mensch, die in uwe ideale toekomst handelt als gij, met zijn kinderen doen, eensdeels met die van zijn Lucia en anderdeels met die van zijn Elsje, enz.? 2o Wat zoudt gij, Vico, hebben aangevangen met Elsje als gij ze niet had doen sterven in de kraam, of als die had gehandeld tegenover u zooals gij tegenover Lucia? 3o Al uw doen en laten dekt gij met uw orakels over Christus en Menschheid. Maar waarom begint gij niet met uit te leggen hoe, onder de hoede van Christus' woord, de menschheid de moraal belijdt van de huwelijkstrouw, en de zedelijke verantwoordelijkheid? Ge brengt het inderdaad veel verder dan uw ‘vrienden’: uw ‘vriend’ Kant, uw ‘vriend’ Schopenhauer, uw ‘goede vriend’ Goethe, ze erkenden allen den vrijen wil. Uw ‘vriend’ Lessing zegde zelfs heel geestig: ‘Der Mensch musz nicht müssen’.
De waarheid, Vico, is deze: dat uw stelsel is de ontheffing van alle zelfbeheersching, de huldiging van alle vormen van anarchie. ‘Wroeging is een slecht ding, een zwakke, een morbide verschijnsel’. En met zulk een bepaling meent gij in het onbedorven hoekje uwer ziel het bewustzijn te stikken dat wroeging is de stem van God in ons geweten. Zeker ‘Christus roept door 't licht van geluk’. Maar op 't geluk komt gij niet uit, dat ondervindt ge best - juist wijl ge Christu's roepstem niet volgt: want die roept tot het geluk langs den weg van zelfbeheersching en zelfopoffering. Een weg, waarop gij nooit uw voet hebt gezet.
Maar 't is al meer dan genoeg. En misschien ware 't veel beter over dit alles met Van Eeden niet zooveel woorden te spillen. Want het geldt hier immers geen mensch van goeden wil. We staan hier tegenover een der grootste sofisten van onzen tijd, iemand die ten slotte minder gevaarlijk is, omdat hij in zijn spitsvondigheid toch zeer naïef blijft. De dichter Van Eeden
| |
| |
heeft, afgezien van al zijn verkeerdheden in godsdienstig en zedelijk opzicht, één groot ongelijk. Dat hij in alle hoeken van de wetenschap is gaan muizen, zonder ook maar iets te doorvorschen. Dat is wel een zeer prettige bezigheid, maar dan moet men zich er ook van overtuigd houden dat men in de wetenschap toch maar een muizer blijft. Tot die overtuiging kon Van Eeden nooit geraken. En uit al de kleurlapjes van zijn lezing en zijn doening slaat hij zich een vollen sleepmantel om. De sleepmantel van een der grootste charlatans die wandelen onder ons. Als nu boeken lijk de Nachtbruid waarlijk worden het evangelie van de toekomst, dan is dit voor die toekomst doodjammer Want dan zal ze stellig in geen enkel opzicht een vooruitgang wezen op dit heden. De ware Christus moge 't verhoeden!
J.P.
| |
Le Flamand a l'université. Étude sociale sur le mouvement flamand, par Georges Margot. - Louvain, Charles Peeters.
Alhoewel tot voor ettelijke jaren voor de Vlaamsche strijders de gezichteinder eerder onheilspellend zwart bleef, dreven in de laatste tijden de nachtelijke duisternissen voor goed weg, en het teere goudlicht dat stil de Oosterkimme betintte, was de voorbode van de zon die zou blijven schitteren boven ons Vlaamsche land. Herinnert u enkel de jongste gebeurtenissen. In het katholiek congres van Mechelen, dank zij onze voormannen L. Dosfel en Frans Van Cauwelaert, deed de Vlaamsche beweging een reuzenstap vooruit; het wetsvoorstel Segers-Franck werd door eene groote meerderheid gestemd, en nu laatst kwam de best-toegeruste strijder in de kamers Antwerpen vertegenwoordigen, Antwerpen, de sterkste burcht van echt Vlaamsche leven. Ook dit werk dat ik de Warande-lezers aanbeveel, is van groote beteekenis. Dat Vlamingen met ontegensprekelijke argumenten Vlaamsch eischen in het hooger onderwijs, is iets dat weinigen zal verbazen. Maar dat een onzer Waalsche medebroeders - die tot heden ongelukkiglijk zoo weinig hart hadden voor onze Vlaamsche grieven - de hand geeft aan die Vlamingen om met hen hetzelfde recht te eischen dat noem ik eene vreugdebrengende gebeurtenis. En die goede dienst wordt door Georges Margot aan de Vlaamsche belangen bewezen.
Gesteund op sociale wijsbegeerte, gewapend met geschiedkundige feiten toont schrijver wat een goed recht onze taal heeft in het hooger onderwijs toegelaten te worden. In de middeleeuwen waren de hoogescholen internationale en aristocratische inrichtingen. In onze moderne tijden, nu elk land zijn hoogeschool heeft, heeft ook die hoogeschool nationale plichten te vervullen. Aan een anderen kant zijn de gezonde democratische gedachten gaandeweg in alle kringen binnengedrongen. Eenieder heeft recht op de wetenschap.
Het grooter getal hoogescholen schonk de gelegenheid aan dit recht gevolg te geven.
Zoo in de middeleeuwen de hoogescholen doorgaans - juist omdat ze internationaal waren - de algemeene Latijnsche taal bezigden, moet nu de eigen landstaal gebezigd worden. Anders zal van de gestudeerde mannen de invloed ten goede
| |
| |
niet uitgaan, die zij, op gevaar af geen reden van bestaan te hebben, moeten oefenen. De hoogeschool mag immers geen clubje zijn van geleerden, die in broederlijke onderonsjes redekavelen over de hoogste menschelijke belangen. Neen, de hoogeschool moet tot het volk gaan, om het hooger op te voeren om het te verfijnen en het op alle gebied te ontwikkelen. De feiten geven gelijk aan deze onweerlegbare redeneering. Al de volkeren, tot de kleinste toe, hebben hunne hoogeschool. Enkel de Vlamingen roepen nog met L. Dosfel: ‘Open de deur, o Alma Mater!’
Een goeden blik heeft de schrijver op den huidigen toestand en bezadigd is zijn besluit: vervlaamsching der hoogeschool van Gent, of nog liever die gedeeltelijke vervlaamsching van de Leuvensche Alma Mater.
Mocht er binnen kort gevolg aan gegeven worden!
J.B.
| |
Leçons de philosophie sociale. I. Introduction. - La famille ouvrière, par Schwalm, O.P. Préface de M. Gabriel Melin, chargé du cours de science sociale à l'Université de Nancy. 1 boekd. in 12, xx-427 bladz. Prijs 4 frank. - Bloud & Cie, 7, place Saint-Sulpice, Parijs (VI).
Een nagelaten werk - eenig in zijn aard - van een wijsgeer-godgeleerde die die economische en politische leer van Aristoteles en Thomas van Aquino getoetst heeft aan de gegevens der sociale wetenschap.
Het zijn weldoordachte en voluitgeschreven lessen, in 1894 te Corbara in Corsica gegeven, aan de jonge studenten der Fransche provincie van de predikheeren, en nu, zonder wijziging of aanvulling, uitgegeven. Wij hebben dus hier eene reeks lessen voorhanden, na weinig voorbereidende studie, voor de eerste maal gegeven met een eigen en speciaal doel, aan bepaalde leerlingen die geene specialisten waren noch moesten worden, door iemand voor wien de sociale wetenschap slechts een bijvak was. De lezer verwachte dus niet het afgewerkt en volledig handboek dat A. Schwalm, na rijper overleg, na jarenlange ondervinding en studie, ongetwijfeld had kunnen leveren, ten bate van ruimere kringen.
De inleiding nochtans, zooals ze gaat en staat, is bij mijn weten, wel de diepstdoordachte maatschappijleer die in Frankrijk geschreven werd, en met eere doorstaat ze de vergelijking met hetgene, in de andere landen door de katholieken geleverd werd, zelfs door de besten, zooals de Jesuieten Meyer, Cathrein, Pesch, enz.
Geen enkel dier schrijvers heeft zoo goed het kenmerkende van de sociale philosophie van Sint Thomas doen uitkomen en benuttigd, niemand heeft uit die eeuwenoude beginselen een steviger geheel opgebouwd.
De lezers echter die niet ten volle wijsgeerig onderlegd zijn, zullen den schrijver moeilijk volgen in zijne menigvuldige onderscheidingen, daar vooral waar hij met den beroemden Cajetanus tot gids, zoo formeel juist en technisch nauwkeurig in de uitdrukking, niet aarzelt zich in de hoogste metaphysische bespiegeling te verdiepen. In de scholen der predikheeren is men met Cajetanus vertrouwd door dagelijkschen omgang en jarenlange
| |
| |
studie: voor zijne toehoorders was P. Schwalm duidelijk en klaar, allerwegen bevattelijk. Hoe spijtig dat hij dit krachtige geestesbrood niet heeft kunnen breken ook voor oningewijden!
Eenige hedendaagsche vraagstukken - de invloed van het sociale midden, van de erflijkheid, van de helden of groote mannen, zooals ze gesteld werden door Taine, Ribot en Carlyle - worden terloops onderzocht en met maêstria wordt aangetoond dat eene eenvoudige toepassing van de beginselen der peripatetische wijsbegeerte volkomen strookt met de gegevens der geschiedenis en der hedendaagsche waarneming en dat de gepaste oplossing van die belangrijke twistpunten daar te vinden is. Hij, die met belangstelling het vraagstuk van den invloed der helden of voormannen in de schriften van Carlyle eenerzijds, van Spencer en Macaulay anderzijds heeft onderzocht - nu zou men het aandeel van Benjamin Kidd in dien strijd niet meer mogen verzwijgen - zal niet weinig verheugd zijn te zien met hoeveel gemak, zekerheid en juistheid P. Schwalm dit vraagstuk oplost uit de beginselen der thomistische wijsbegeerte. Hij zal er eens te meer uit besluiten hoe betreurenswaardig het gebrek aan metaphysica bij de Engelsche wijsgeeren is. Beter zal hij ook inzien hoe moeilijk men, niettegenstaande het meest doordringend verstand en het ernstigste nadenken, van dwaling vrij blijft, of er zich uit losmaakt, zoo men den steun en de waarborg mist van zekere en vaste beginselen, van eene sterkaaneengeslotene synthesis van gezonde en betrouwbare philosophie.
Het tweede deel van het boek (eerste deel van het volledig werk dat in twee boekdeelen wordt uitgegeven) heeft, op verre na, de waarde niet van de inleiding.
Waar P. Schwalm de oudere beschaving, de oorspronkelijke en eenvoudige inrichting van huisgezin, arbeid en eigendom bespreekt, levert hij degelijk werk. Hij weet de economische gegevens der geschiedenis en der aardrijkskunde, samen met zijn eigene waarnemingen in Corsica en in zijne geboortestreek te benuttigen. Op die feiten laat hij het licht vallen van de diepdoordachte en overigens op de waarneming steunende beginselen van den Stagyrist en van den Engelachtigen leeraar, en zoo worden wij meermalen door heerlijke en treffende beschouwingen verrast.
Daarop valt niets af te dingen. Ja, dit zal wel het meest genietbare deel zijn van het werk, daar er hier geen afgetrokken begrippen den gewonen lezer afschrikken en belemmeren zullen, en alles zeer bevattelijk, duidelijk en tevens grondig en juist is.
Ik meen in 't bijzonder de aandacht der lezers te moeten inroepen op de zeer vernuftige benuttiging van het verhaal der Genesis om de oorvormen der beschaving te bepalen.
De vraagstukken van eigendomsrecht, inrichting van huisgezin en arbeid, de loonkwestie, zooals ze hedendaagsch gesteld zijn in onze nijverheidsstreken, worden integendeel op onvoldoende wijze behandeld.
Schrijver heeft daarover gelezen en gezien. Misschien ook had hij - in 1894 - het moderne leven niet genoeg medegeleefd en doorschouwd om in die netelachtige en ingewikkelde vragen klaar te zien en om ze grondig te kunnen behandelen.
Ook weidt hij weinig daarover uit; en zoo was het best,
| |
| |
want het weinige dat hij geeft is - naar mijn bescheiden meening - gebrekkig.
Ware een knagende ziekte zijn leven niet komen ondermijnen en hem ten slotte ten grave slepen, zeker zou hij - ook op dit gebied - beter werk geleverd hebben.
In zijn geheel genomen is dit eerste deel der Philosophie morale van P. Schwalm een boek van niet geringe waarde - oorspronkelijk van gedachte en sierlijk in den vorm. Daar het meer dan welk ander boek, een rijke schat van betrouwbare, grondige en voor elken socioloog onmisbare leering bevat, wenschen wij dat dit weldra in de handen weze van al de ontwikkelde lieden die zich met maatschappelijke vraagstukken (en wetenschappen) bemoeien.
Antwerpen.
Pater Perquy, O.P.
| |
Meer vreugde, door Bisschop von Keppler. - Amsterdam, Van Langenhuysen, 158 bladzijden.
Dit boek van Bisschop von Keppler heeft in Duitschland veel opgang gemaakt en met reden, en daarom was het zulke goede zaak dit boek te vertalen. We leven in een tijd waar vreugde noodig is en dat juist meer vreugde door de menschen van nu te vinden is in het katholicisme is voor ons, katholieken, natuurlijk van beteekenis. Het heeft voor sommige lezers misschien belang hier de titels af te schrijven van de verschillende hoofdstukken: Het recht op vreugde; Vreugde en de Moderne Tijd; Moderne moordenaars der vreugde; Te veel pretjes en te weinig vreugd; Vreugde en Kunst; Vreugde en Volkslied; Vreugde en jeugd; Vreugde en Christendom; Blijmoedigheid van den Christen; De Vreugde en de H. Schrift; De Vreugde in het Oude Testament; Het Nieuwe Verbond en de Vreugde; Vreugde en Heiligheid: Galerij van blijmoedige menschen; Meer vreugd; Kleine vreugden; Vreugde en Dankbaarheid; Vreugde en opvoeding; Vreugde door Vreugde; Vreugde en Zielzorg; Vreugde en gevoel voor de natuur; Wees verheugd.
J.L.
| |
Volksontwikkeling, door Kan. E. Luytgaerens, S.Th.B., Algemeen Schrijver van den Belgischen Boerenbond. Tweede herziene druk. (Uitgave van den Belgischen Boerenbond). - Brussel, Goemaere, 1910. 56 blz. Prijs 30 centiemen.
Wat vindt ge in dit boekje? ‘Een verhandeling, maar in praatjes ‘négligés’, zoo zegt de schrijver zelf in zijn voorwoord, over alles wat bijdraagt tot de harmonische ontwikkeling van ons volk. Beurtelings wordt gehandeld over de godsdienstige en zedelijke ontwikkeling van den man uit de volksklas, over zijne maatschappelijke en staatkunnige ontwikkeling; de mogelijke verbetering of ontwikkeling van zijne levenswijze en ten laatste over zijne algemeene ontwikkeling.
Men kan wellicht vlugschriften vinden die, theoretisch gesproken, ‘mooier’ zijn, maar praktischer kennen wij er geen. Daarbij is het werkje geschreven voor ons volk en wordt er gezegd wat er voor hen zou kunnen gedaan worden. De schrijver is een Vlaamschgezinde, dat blijkt uit het vlugschrift, en hoe kan men in Vlaanderen voor volksontwikkeling ijveren, wanneer men niet Vlaamschgezind zou zijn?
| |
| |
Om te eindigen schrijven we een zin af uit het voorwoord en een uit het slot: ‘Onze menschen zijn braaf, werkzaam, begaafd; maar ze staan niet hoog genoeg; ze zijn niet bestand tegen al wat op onze dagen hunne eenvoudigheid komt storen, tegen het geflikker der hedendaagsche beschaving, dat ze verblindt. Ze moeten ingelicht, onderwezen, opgeleid worden.’ ‘Ik beken ronduit dat het mijn grootste genoegen is voor ons braaf en rechtzinnig volk te kunnen werken. Priesters van ons volk, studenten, toekomstige dokters, advokaten, notarissen, hoogerstaande burgers, gij allen, menschen met gezag of invloed, doet het ook, of maakt er u toe gereed; gij zult hetzelfde genot gevoelen en, zoo gij het doet met een christen inzicht, zult gij op u den zegen laden, apostelen te zijn van het goede.’
J.L.
| |
Apollo. Histoire générale des arts plastiques par Salomon Reinach. 5e édition. - Parijs, Hachette & Cie. Prijs 7.50 fr.
't Lijkt wel eene wedding heel de geschiedenis der kunsten van de oer-bewoners van Europa af tot de 19de eeuw toe, met de stroomingen en kenteekenen van iedere eeuw en ieder ras, in 25 lessen vast te leggen. Maar juist dat onmogelijke moest Reinach bekoren: want hij moet er zich van bewust zijn meer dan iemand anders te bezitten én een scherpen geest gevat op synthesis, én een durverswil tuk op tegenspraak, én een pracht van snedigen en bondigen stijl.
Rijke biografie, klaar inzicht der groote stroomingen, synthesis en eene verbazende belezenheid: dat alles mocht men verwachten van Salomon Reinach, en dit alles is er.
Maar.... Reinach heeft al die deugden tot ondeugens toe.
Men weet hoe de zucht tot veralgemeening in ‘Cultes, mythes & religions’ er hem leelijk heeft laten inloopen. Reinach, eens een feit gevonden, (dáár was het toen totem en tabou) staart er zich zonneblind op, en waar hij ook de oogen naar wende, hij ziet niets anders meer. Alhoewel in mindere mate, gaat dees zijn boek mank aan ditzelfde euvel; en staat er meer dan een paradoxe in te lezen. B.v. de bewering dat de eerste bewoners van Gallië (nog vóór de aankomst der Kelten) zoo raak konden teekenen dat men het in de 19de eeuw, dank zij de fotografie, slechts tot die fijnheid bracht....
Maar laat ik liever aanhalen wat hij zegt van de Vlaamsche Primitieven:
‘De vlaamsche primitieven waren wel verplicht heiligenbeelden te schilderen; maar hoe goed voelt men, zelfs bij Memlinc, dat hunne liefde tot gansch andere zaken ging. Want hierin stellen zij hun belang, déés studeeren ze in en geven ze weer met liefde; de figuren der gevers en geefsters, hunne schitterende kleeren, uitzichten op verre landschappen.’ Dat lijkt wel ten volle een paradoxe te wezen. Deze schijn van waarheid steekt er in en slaat u bij eene eerste lezing uit uw lood: dat de Vlamingen inderdaad van de verste tijden af eenen trek in 't lijf zitten hadden naar de uiterlijke wereld, dat ze met bewonderende oogen, met oogen vol pieteit de natuur bekeken: de boomen, planten, luchten, en ze schilderden in liefde en eerbied; maar die opmerking durven opwerken tot de bewering dat ze niet diep-mystiek zijn, dat ze den glans der
| |
| |
goddelijkheid niet deden ketsen uit de ruwheid der gelaatstrekken; moedwillig over het hoofd zien dat de landschappen zelfs eene wijding aanbrengen; dat is blind, laat staan paradoxaal zijn.
Reinach heeft een onbevangen geest in dezen zin dat hij zich niet laat beïnvloeden door ‘hooren zeggen’ of ‘zóó aangeleerd of gelezen’; en dat is zeker eene gaaf, die ongelukkig door het voorzetsel ‘te’ weer een gebrek wordt. Want Reinach moet in zich de jeuking gevoelen om al de in omloop zijnde gedachten omver te smijten; en steekt er maar iets in de geschiedenis het kopken omhoog dat in strijd is met aangenomen meeningen, het feit wordt bijgehaald, gedraaid en gekeerd, gezet naast andere feiten - die soms moeten verschieten over die onbekende familiebetrekkingen -; en Reinach zal met zijn betooverenden stijl u het tegenovergestelde wel klinkklaar bewijzen.
Eindelijk, het boek is anti-katholiek; Salomon heeft zich in den geest gehamerd dat de H. Kerk den gang naar geluk van 't menschdom stremt; dat moet bij den man eene obsessie zijn; misschien doet zijn joodsche oorsprong ook wel iets aan dien razenden haat: want sectarisch is hij. In de geschiedenis der kunsten moest die haat natuurlijk bedwongen worden, maar hij wordt het kwalijk.
Daarbij komen nog sommige prenten.
In 't kort samengevat: rijke bibliografie, prachtig boek voor synthesis. Maar roekeloos boek soms, en partijdig.
A.J.H.
| |
Velasquez , par Elie Faure. - Collection ‘Les Grands Artistes’, fr. 2.50.
De schrijver zegt ons - en daarvoor moesten we waarlijk geen tweemaal inslapen op de indigeste zinnen van dezen futloozen schrijver - dat Velasquez een groot schilder was, en dat niemand zóó, lijk hij, de luchten schilderen kon. Daarbij vernemen we dat Faure rationalist is, meer moet ge niet zoeken.
Ik moet bekennen dat ik zelden zoo 'n oprisping hoorde van ongezonde en slecht verteerde kantiaansche wereldbeschouwingen, zoo 'n rommelaar met holle groote woorden!... Men werde kwaad, kreeg men den schrijver op 't laatst niet lief om z'n naief geloof aan de magische kracht van sommige machtwoorden.
En dat alles met betrekking op zoo 'n schoonen, zoo 'n machtig grooten, zoo 'n reinen en katholieken artiest als Velasquez was! Wat prachtige studie kon er gemaakt over dien schilder die tot nu toe zoo 'n grooten invloed heeft b.v. op Bonnat, en het pleinairisme.
Bah! 't is me om verontschuldigiug te vragen aan Velasquez. En 'k loop maar gauw wat lezen in Fromentin's ‘Maîtres d'autrefois’ anders ging ik een walg krijgen van de Fransche kritiek met hare belachelijke aanstellerij en vrees iets te zeggen wat anderen reeds zegden.
A.J.H.
| |
Juliaan Dillens, door H. Coopman, Thzn., 2e uitgave met platen. - Gent, Drukkerij Plantijn, 34 bldz.
In dit boekje hebt ge vooraan eene korte studie over Juliaan Dillens en dat is wel het voornaamste. Daarna komt eene voor- | |
| |
dracht door Coopman gehouden over Jef Lambeaux, Juliaan Dillens en Constantin Meunier. Die drie kunstenaars ‘zijn als drie stralen van eene ster: Lambeaux, de vreugde, Dillens, de gedachte, Meunier, het medelijden’ Maar Lambeaux die de vreugde moet verbeelden, krijgt er toch nog al van: ‘Geen ziel, geen hart, geen hersens, alleen vleesch, spier, zenuw en beenen. Geen ideaal, geene gedachten, alleen daden, wilde, ongetoomde, losbandige dierlijke daden: dronkenschap en liederlijkheid’.
We zeiden 't reeds, de studie over Dillens is het belangrijkste van dit boekje. Dillens, uit eene kunstenaarsfamilie gesproten, werd vooreerst niet begrepen. ‘... zijne kunst is stil, ingetogen, voornaam, rijk, aristocratisch: zij dringt niets op; zij treedt niet vooruit, gij moet tot haar gaan, haar spreken, ondervragen, lang aankijken, doorkijken en stilaan dringt gij in het geheim en het is de openbaring’.
J.L.
| |
Handleiding bij de taalkundige ontleding, door R. Mortier, S.J. - Rousselare, Jules De Meester, drukker-uitgever. 1910, 76 blz. Prijs 1 fr.
De verschijning van een degelijk Vlaamsch schoolboek is immer eene verblijdende gebeurtenis; iedereen weet, helaas! in welke dringende nooden er nog te voorzien is. Moge daarom dit wel doordacht ontledingsboek de aandacht trekken van allen die zich met dergelijke taalstudie ophouden. Merkbaar immers is het streven van den schrijver, om op degelijke grondvesten zijne regels te bouwen, om deze door de inductiemethode aantrekkelijker te maken, en om ze ook door eene passende formule tot een minimum terug te brengen. Enkele overtollige regels werden reeds, als nuttelooze ballast, over boord geworpen; vele zorgen zijn er integendeel besteed, om door een rijken keus van voorbeelden in den nooddruft van de jeugdige beoefenaars der ontleding te voorzien, en om hun toe te laten in een uitgelezen lusthof te gaan botaniseeren.
Dit oorspronkelijk werk moet eerst wel een beetje bestudeerd worden; maar een ernstig professor zal er niet van afschrikken. Moge dus dit boek in onze middelbare scholen, Colleges en Atheneums zooveel mogelijk verspreid worden, want het kan goede diensten bewijzen.
D.S.
| |
Die Frauenfrage, von Viktor Cathrein S.J., Dritte, umgearbeitete und vermehrte Auflage. - Freiburg im Breisgau, Herdersche Verlagshandlung, 1909, 240 bladz., 2.40 M.
Nu er toch zooveel over vrouwenrechten gesproken wordt zullen velen wel van dichterbij willen weten wat de katholieke moraal daarover zegt. Er zijn natuurlijk in het vrouwenvraagstuk zeer veel zaken die volstrekt voor een katholiek vrij zijn. Maar eer men zich een eigen denkbeeld vormt is het altijd goed kennis te nemen van wat daarover gezegd is door geleerde, breedziende en edelgezinde katholieken. Dit boekje, nu reeds aan zijn derde uitgave, had zijn ontstaan te danken aan een reeks artikelen over dit onderwerp in de Stimmen aus Maria-Laach, maar sindsdien is er veel bijgekomen. Het bevat 7 kapitels: in het eerste wordt gehandeld over de vrouw in de
| |
| |
geschiedenis, over het tot stand komen van het vrouwenvraagstuk, en over de nadere bepaling daarvan en de oorzaken; in het tweede kapitel handelt de schrijver over de vrouw en de familie; in het derde over het deelnemen der vrouw aan den nijverheidsarbeid; in het vierde over de studiën door de vrouwen te doen; in het vijfde over de vrouw en de politiek; in het zesde over de liefdadige werkzaamheid der vrouw en ten laatste over het vrouwenvraagstuk in verband met den Mariadienst Pater Cathrein is geen partijganger van het toekennen van het stemrecht aan de vrouwen, alhoewel hij er bij voegt dat het hier geen katholiek dogma geldt. Wat 't onderwijs betreft, hij verklaart zich partijganger van het volgen van universiteitsstudiën door de vrouwen. Wij stippen dit zooveel te liever aan dat ook in België nog vele katholieken daartegen gekant zijn.
E. Vl.
| |
Beperking van den arbeidsduur voor de volwassenen. Boekdeel II. Verslag en Behandeling. Ministerie van Nijverheid en Arbeid. Hoogere Arbeidsraad. Negende zitting, 1907-1908. - Brussel, Weissenbruch, 1910, 274 blz.
Dit tweede deel, bevattende het verslag van M. Dejace en de behandeling, verscheen in het Fransch en ook in het Nederlandsch. We hebben hier de Nederlandsche uitgave voor ons liggen. De bladen hebben zooveel over de beperking van arbeidsduur voor volwassenen gezegd dat wij werkelijk hier niet meer moeten op de zaak terug komen. Het zij genoeg dit boek aan te bevelen voor al wie in het besproken onderwerp belang stelt. Alle meeningen zal hij hierin uiteengedaan vinden, want niet alleen hebt ge de verschillende besprekingen, maar ook nog aanteekeningen toegevoegd aan de besluiten en de behandelingen, door leden die zich met de besluiten niet konden vereenigen.
Ook nog een woordeken over de taal: te dikwijls hebben wij, Vlamingen, iets gekregen dat feitelijk op geen Nederlandsch trok om nu niet verheugd te zijn. Er staat niet vermeld wie de vertaling bezorgde, waarschijnlijk hebben wij hier het werk van den Vlaamschen dienst van het ministerie van nijverheid en arbeid. In alle geval heeft de vertaler onze gelukwenschen verdiend.
E. Vl.
| |
La petite propriété rurale en France. (Ministère de l'Agriculture, Direction de l'agriculture, 4e bureau, Office de renseignements agricoles). 348 pages. - Berger-Lavraux & Co, 5, rue des Beaux-Arts, Paris.
In 1908 heeft de Fransche minister van Landbouw, Ruau, een onderzoek laten doen bij de provinciale leeraars van landbouw en de voorzitters der Kamers van notarissen om den toestand van den kleinen landelijken eigendom in Frankrijk te kennen. Mag het overdreven schijnen wat de Minister schreef wanneer hij dit onderzoek beval, dat de kleine landelijke eigendom ‘is, naar mijne meening, geheel het landelijk problema’, toch is het stellig een goed deel daarvan.
Hier in dit boek hebt ge, kort samengevat, de uitslag van dit onderzoek. Voor elk departement wordt aangegeven wat
| |
| |
door kleine, middelmatige en groote landelijke eigendommen verstaan wordt, hoe de kleine en groote eigendommen vermeerderden of verminderden in deze laatste twintig jaren, welke werktuigen men heeft in de kleine en groote hoeven, welke soort hoeven het meest voortbrengen, welke de economische en sociale toestand is der kleine landbouwers en welk soort menschen den grond nu koopt.
Eerst vindt ge voor elk departement wat men noemt eene monographie, waarin die verschillende zaken behandeld worden en zoo hebben we, in werkelijkheid, een waar overzicht van den landbouwtoestand in Frankrijk. We zijn natuurlijk dankbaar voor de gegeven inlichtingen, maar hoe dikwijls komt de gedachte niet op bij het lezen van die monographieën: ze zijn werkelijk te kort; er zouden meer inlichtingen moeten zijn.
Natuurlijk, wat de leefbaarheid van de kleine hoeven betreft, is het antwoord niet hetzelfde voor elk departement; maar over het algemeen wordt in Frankrijk bevestigd, wat ook in meest al de naburige landen voor waarheid geldt, dat de thesis van sommige socialististen, als zouden de kleine, landelijke hoeven moeten verdwijnen evenals in nijverheid en handel vele kleine winningen te niet gaan, volstrekt onbewezen is; het tegendeel is waar: de groote landelijke winningen worden verbrokkeld ten bate van de kleine.
De 285 eerste bladzijden van 't werk worden door die monographieën ingenomen. Daarna hebt ge bijvoegsels: tafels die een algemeen overzicht geven van 't gene in de monographieën gevonden wordt en dan ook graphische voorstellingen en een vijftiental kaarten van de voornaamste landbouwdepartementen.
Bij al de belangstellenden in landhuishoudkunde zal dit werk welkom zijn.
E. Vl.
| |
Gids der Romeinsche katacomben te Valkenburg, door L. Hagen C.S.S.R. - Roermondsche stoomdrukkerij, Roermond, 58 blz.
In 't Zuiden van Hollandsch Limburg bestaan er groeven van zandsteen en men heeft het denkbeeld opgevat een deel van die steengroeven te herscheppen in een onderaardsch Rome. De schrijver van dit vlugschrift, samen met den eigenaar M. Jan Diepen zijn te Rome geweest niet alleen om de katacomben te bezoeken maar om raad te slaan met de meest bekende katacombenvorschers uit den tegenwoordigen tijd en er werd beslist in de Valkenburgsche groeven de katacomben van Callistus na te maken met 5 grafkapellen. Die is geheel voltooid en men is nog in aanbouw van twee kapellen uit de Katacomben van Priscilla en van het oudste Madona fresco en van het baptisterium of de plaats waar het doopsel door indompeling werd toegediend uit de katacomben van Pontianus. Het is te hopen dat de katacomben nu zij zooveel dichter bij onze menschen gebracht zijn door hen veelvuldig zullen bezocht worden. De kleine Gids van E.P. Hagen zal hun hiertoe van grooten dienst zijn.
J.L.
| |
Theologia moralis, auctore Aug. Lehmkuhl, S.I. Editio undecima, de integro revisa. refecta, adaucta. 2 bd. xix-900 en xv-950 blz. - Freiburg i. Breisgau. Herder, 1910.
| |
| |
Al wie belang stelt in de echt wetenschappelijke behandeling der zedenleer, en voornamelijk de priesters zullen met vreugde de elfde uitgave (40ste duizendtal) van de Theologia moralis door E.P. Lehmkuhl begroeten. Geen eenvoudige herdruk, maar een bij- en omgewerkte uitgaaf, waar niet slechts de laatste beslissingen van Rome op de rechte plaats besproken, doch ook moderne vraagstukken als de arbeidsovereenkomst, het werkmansloon, de onvolkomen toerekenbaarheid bij sommige abnormalen enz., voldoende toegelicht worden. Tegen de onzinnige aanvallen der neutrale zedenleer, heeft de geleerde schrijver een fonkelnieuw inleidend hoofdstuk als rotsvasten grondslag gelegd. Zoo is het geheele werk met ongeveer 120 bladzijden aangegroeid. Het gaat niet aan hier zelfs met één woord aan te stippen wat er in 1850 blz. meer of minder uitmunt: het veel verbeterde en uitgebreide zakenregister en de lijst achteraan in het 2e bd. geplaatst, zullen den vlijtigen navorscher allicht op 't spoor van 't een of ander belangwekkend puntje brengen, b.v. II bd. blz. 510 en 561. Ook zullen sommige Belgische priesters het oordeel van P. Lehmkuhl over het gebruikelijke Fransche vloekwoord (I, blz. 289) met genoegen vernemen.
Leuven.
J. Salsmans, S.J.
| |
Leerboek der natuurkunde I, door Dr. Everh. Bouwman, tweede druk. - Wolters, Groningen, 1908.
Wij mogen dit werk in pedagogisch opzicht uitstekend heeten, en aan alle leeraren aanbevelen die naar middelen uitzien om de afgetrokken begrippen aan het ontkuitende verstand der leerlingen aan te passen. De moeilijkheid wordt niet verdoken, integendeel, de weg wordt klaar aangeduid van het bekende, het concrete naar het nieuwe het abstracte. Men vindt hier niet vooropgesteld die willekeurige bepalingen uiterst dienstig om een theorie bondig voor te stellen, maar die voor de leerlingen zijn als gevleugelde stieren die het toegang tot het heiligdom bewaken. Evenals het vorige werk kan dit ten onzent dienst bewijzen om de Nederlandsche benamingen en wendingen, in de Natuurkunde geluitelijk, aan te leeren. Van beide werken zij nog vermeld dat de platen zeer verzorgd zijn, en band en druk hem een bevallig voorkomen geven.
L.D.
| |
Natuurlijke historie, II. Plantenkunde, door J.W. Bouman en K.M. Knip. - Wolters, Groningen.
In het voorwoord merken de schrijvers op dat het in hunne bedoeling niet lag ‘iets nieuws te leveren op het gebied der Natuurlijke historie’. Wel hopen zij ‘door keuze, rangschikking en wijze van behandeling der leerstof iets bruikbaars gegeven te hebben’. Die hoop schijnt mij heelemaal verwezenlijkt. De stof is over 4 cursussen verdeeld. In den eerste worden enkele planten behandeld die als typen gekozen zijn. In den tweeden cursus begint de systematisatie der familiën die in den 3en voortgezet wordt. In dezen cursus heeft men vooral de vormleer der plant en de levensleer, waarvan de moeilijkste punten voor den 4en cursus voorbehouden blijven. Het boek is tevens eene aangename lektuur en is vooral aan te bevelen aan al wie zonder veel inspanning zich de Nederlandsche termi- | |
| |
nologie der plantkunde wil eigen maken. Wie het vak enkel in 't Fransch bestudeerd heeft zal door het lezen van dit werk met een rijken woordenschat vertrouwd geraken en zijne kennis niet weinig verdiepen.
| |
Engelsche handelsterminologie. (Prijs fl. 1.50 ingenaaid, fl. 1.90 geb.)
Onder dezen titel heeft de heer Leliveld bij den uitgever J.B. Wolters te Groningen eene verdienstelijke Compilatie doen verschijnen die voor het correspondentieonderwijs moet zijn als ‘een repetitie in algemeene handelskennis, maar nu in de vreemde taal, onder het aanleeren van de handelstermen dier taal.’ Zoo de samensteller in zijne voorrede.
Ofschoon geen lelieveld, mag het ten gunste van dit werkje gezegd worden dat het aanlokkender is dan menige droge verzameling van kruidkundige of geoloog, die u van A tot Z in ellenlange namenlijsten toegemeten wordt. Het is beter dan een stekerig stoppelveld waar men vergeten aren te lezen krijgt. De woorden zijn geen steenen of lijken meer; zij vormen te zamen een harmonisch geheel. De handelstermen worden daarbij van zelf verklaard door den tekst en derwijze gegroepeerd dat zij als zoovele prentjes vormen in ééne lijst. B.v. the Office, the Exchange, the Banks, the Clearing House, enz, en wat daar allemaal mee verbonden is.
Zulke groepeering is wel van 't beste dat wij tot dusver op dit gebied hebben aangetroffen. Dat dergelijke samenstelling niet altijd gemakkelijk is, wil men de vreemde stof den handelsstudent aanpassen, blijkt ook op zekere plaatsen waar zich door ongeschikte aanpassing, het Engelsch standpunt te zeer vertoont. De samensteller vergeet soms dat hij ontleent en zegt een beetje, aanmatigend of liever naïef: we - in Engeland - zijn Engelsch model na.
Er zijn ons ook bij het doorbladeren eenige taalfeilen opgevallen die waarschijnlijk bij eene tweede uitgaaf zullen verdwijnen.
Aan onze tot dusver thuisblijvende jeugd die den drang begint te gevoelen zich buiten de enge grenzen te wagen om het ‘stuggle for life’ op vreemd gebied over te brengen kan men niet genoeg aanbevelen zich degelijk te bekwamen in de kennis dezer handelstaal, vooreerst omdat de Engelsche handel hier in België en in Holland, aan onze kooplieden de rol oplegt van tusschenhandelaars en zij derhalve verplicht zijn de taal hunner lastgevers te gebruiken, doch vooral omdat de kennis dezer wereldtaal op handelsgebied den jongen man den weg naar den vreemde zal vergemakkelijken. Trade follows the flag, en bijgevolg den jongen man die deze vlag in den vreemde zal voeren. Wij behoeven enkel te verwijzen naar onzen machtigen nabuur - den Duitscher - die overal in den vreemde de beste plaatsen heeft weten in te nemen ten bate van het Vaterland.
E.C.
| |
Vraagstukken ter oefening in de algebra. door W.H. Wisselink, direkteur der R.H.B.S. te Heeren- | |
| |
veen. Eerste stukje. Zestiende, verbeterde druk. - P. Noordhoff, Groningen, 1910. (3 stukjes a f. 0.50. Antwoorden a f. 0.25).
De boekjes van Wisselink worden best door hunne vele herdrukken aanbevolen. Het onderhavige werkje geefr onder kleinen omvang, enkel het noodzakelijke. Dit echter wordt grondig aangeleerd, zoodat de stof den leerling gansch eigen wordt en voor verdere studie een productieve kracht erlangt. Warm aanbevolen.
| |
Examenvragen en -opgaven over natuurkennis met toelichtingen, ten dienste van aanstaande onderwijzers en onderwijzeressen, door J. Mulder, hoofd eener school te Groningen. Plantkunde (algemeen gedeelte). - P. Noordhoff. Groningen, 1910, f. 0.90.
Dit werk kan voor de repetitie veel dienst bewijzen. Het is bijzonder voor de Nederlandsche examens geschikt.
| |
Ingekomen boeken ter bespreking:
M.J. Brusse, Boefje. 21e duizendtal met een naschrift bij den 11en druk ‘Zeven jaar later’. Antwerpen, Nederl. Boekhandel; Rotterdam, W.L. & J. Brusse, 168 blz. Pr.: 1 fr. |
Ph.J. Estteië, Geïllustreerde Encyclopaedie, onder redactie van -. Cohen zonen, Amsterdam, 807 blz. Pr.: fr. 5.50. |
Karel van de Woestyne, De Gulden Schaduw. - C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 326 blz. Pr.: ing. fl. 2.90. |
Anna Freiin von Krane, De Groote Zondares. - L. Van Langenhuysen, Amsterdam, 330 blz. Pr.: ing. f. 2.50. |
Dr V. Grégoire, Het Hedendaagsch Materialisme. VIe serie, no 2, van Geloof en Wetenschap. - Nijmegen, Malmberg, 63 blz. Pr. per nummer: f. 0.35. |
Th. De Decker, Omwandeling ten jare 1645 in de Parochie Temsche. - Schuerman-Boeykens, Temsche, 213 blz. |
De Godvruchtige Zanger. Met muzieknoten 1e uitgave. - J. Van Straelen, Cortessem, 232 blz. Pr.: 1 fr. |
Kan. Am. Joos, Bemint de Armen. - J. Edom, St Niklaas, 109 blz. Pr.: fr. 0.75. |
Gerard Ceunis, Het individualisme. Uitgeversmaatsch. Plantijn, 51 blz. |
Dom Ansfridus, M.Th. van Kempen, Aan onze Jongens! - Drukk. We Verbeke-Loys, & Cie, Brugge. |
Jul. Krekel, Met z'n Oogen open. Timmermans-Deknop, Leuven, 61 blz. |
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen:
L. Bij De Ley, Theorie-vraagstukken over De Rekenkunde, 1e en 2e stukje, 32 blz. Pr.: f. 0.25. |
Th. Altena, Hochdeutsche Sprachlehre für Niederländische Schulen, 3e Auflage, 68 blz. Pr.: f. 0.50. |
C.M. Robert, Exercices élémentaires de grammaire française, 11e édition, 144 blz. Pr.: f. 0.60. |
| |
| |
B.J. Douwes, Prettig zingen, 1e deeltje, 3e en 4e druk, 31 blz. Pr. f. 0.25. |
W. Struik en J. Jongejan, De Fransche Taal, Leercursus ten dienste van het uitgebreid lager onderwijs A en B., elk ongeveer 100 blz. Pr. f. 0.45 |
Jan Ligthart en H. Scheepstra, Nog bij Moeder, 1e stukje, 12e druk, 79 blz. Pr. f. 0.35. |
Id., Dicht bij huis, 3e stukje, 10e druk, 96 blz. Pr. f. 0.35. |
H. Scholte, Hoeveel en waarom? Rekenboek voor de lagere school, 1e deeltje A, 6e druk, met supplement, elk 40 blz. Pr. f 0.25. |
C.G. Kaakebeen en Jan Ligthart, Esmoreit, no 1 van ‘Van alle tijden’, 4e druk, 58 blz. Pr. f. 0.30. |
L. Bij de Ley, Cursus in practisch rekenen voor kweek- en normaalscholen, 1e stukje, 2e druk, 36 blz. Pr. f. 0 25. |
W. Struik en W.J. Jongejan, Cahier de Verbes, Pr. f. 0.45. |
J. Van Gelderen, De Oefenklasse, verzameling van stijl en taalopgaven, 8e druk, 160 blz. Pr. f. 0.90. |
M.B. Hoogeveen, Jan Ligthart en H. Scheepstra, Vijfde en zesde Leesboekje, 7e druk, 48 blz. Pr. f. 0.25. |
P.H. Van Gestel en G.C.F. Van der Laan, Het Rondschrift, Nr 1, 34 blz. Pr. f. 0.35. |
| |
Uitgaven van P. Noordhoff, Groningen:
T. Van Den Blink, Lentegroen, 164 blz. |
W.H. De Groot Wz., Zangoefeningen, 71 blz. Pr. f. 0.30. |
John Basil Barnhill, The practical Englishman, 2d edition, 125 blz. Pr. f. 1.00; geb. f. 1.50. |
J. Veldkamp en K. De Boer, Kun je nog zingen, zing dan mee! 64 blz. Pr. 10 cts. |
C.J.C. Geerlings, Om op Noten te leeren zingen. Een boekje voor cijferisten, 24 blz. Pr. f. 0.20. |
R. Boosman en R. Bos, Nieuwe Rekenschool, 1e en 3e stukje, B. 64 blz. Pr. f. 0.20. |
W.H. De Groot Wz., Zangoefeningen, 1e stukje, 8e druk, 51 blz. Pr. f. 0.20. |
B. Laarman, Toestanden en Gebeurtenissen, 2e deeltje, 7e druk, 151 blz. Pr. f. 0.35. |
Dr. H.B. Holsboer en Dr. C.H. Sluiter, Handleiding bij het Chemisch Practicum, 60 blz. Pr. f. 0.70. |
M.B. Hoogeveen en W.K.D., Lustig, 2o deeltje, 90 blz. Pr. f. 0.40. |
C. Groustra, 36 foutieve opstellen ter verbetering en aanvulling, 46 blz. Pr. f. 0.35. |
Fl. Montgomery, Misunderstood, no IV van de Grunoseries, 203 blz. |
Dr. M.G. De Boer en L.J. De Wilde, Historische Lectuur, 240 blz. Pr. f. 1.66. |
R. Bos, Tweede teekenatlas, in 29 gekleurde kaarten, 9e druk. Pr. f. 0.35, gec. f 0.50. |
Id., Schoolatlas van Nederland, in 20 gekleurde kaarten, f. 0.50. |
Id., Geïllustreerde Schoolatlas, Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen, in 20 kaarten en 51 Platen. Pr. f. 0.50. |
|
|