Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
KunstkroniekHolland en het Legaat Drucker, Hendrik Luyten en Richard Baseleer, Kunst van Heden, Tentoonstellingen te Brussel, Karel Doudelet, Frans Hens.De winteroogst voor de Kroniek was maar schraal dit jaar en daarom heb ik sedert December ll. geen kronieken gegeven, al had ik er België en een deel van Holland voor afgereisd. De jonge Hendrik de Graeff, het zusterskind van Door Verstraete, die vroeger in alle bescheidenheid, maar met groote kennis van zaken, veelal de tentoonstellingen leidde bij Buyle en Forst en in den aanvang ook voor Kunst van Heden werkte, was ten deele voor zich zelf begonnen en had het smaakvolle Arti-zaaltje op de Meir, schuin over Forst voor zich ingericht. En zijn afwezigheid was zeer merkbaar, wat aangaat het kunstgehalte der tentoongestelde werken. Goed is echter geweest de expositie van Aze ick kan, een genootschap dat nu al in zijn acht en twintigste jaar is en volgens de nota van zijn tegenwoordigen voorzitter René Bosiers, die bezig is een onzer eerste landschapschilders te worden, ‘op 25 Oktober 1883 te Antwerpen werd gesticht. Dragende den naam van “der jongeren Kunstvereeniging” onder de kernspreuk: Aze ick kan. Doel was een goede verstandhouding onder de jonge kunstenaars te bewerken en te behouden. Zij zouden alles in het werk stellen om hen aan te moedigen en stelden belang in alle kunstbetreffende gebeurtenissen. Om het, door haar voorgestelde doel te bereiken, zou de Kring tentoonstellingen inrichten in deze, onze stad Antwerpen, in België en in den vreemde en stelde o.a. verscheiden malen in Duitschland ten toon.’ Goede talenten, vele, groote lichten heeft de Kring echter maar weinige geteld; tot het peil van Kunst van Heden heeft hij zich nooit weten te verheffen. Ik vind bij 't doorbladeren der oude reproducties de namen van van Beurden, Jacobs, Posenaer, (dit is nog al een goeie en teekent heel knap), Emiel Jaques, enz. Doch ook Henry Rul, Wiethase, Gogo, Jan de Graeff en de Laet, welke laatste op de jongste tentoonstelling nu ook was opgenomen in Kunst van Heden, dat me altijd voorkwam | |
[pagina 259]
| |
eenigzins vijandig te zijn aan Aze ick kan en vice versa, want België is nu eenmaal het land van de côterieën en de kliekjes. Verder hebben we bij Forst BaseleerGa naar voetnoot(1) en Luyten gehad, welke laatste altijd komt met het botten van de blaren, want die wonderlijke en verwonderlijke schijnt te beschikken over der goden eeuwige jeugd. Waar hij het vandaan haalt weet ik niet, maar hij was hier nu weer met een collectie bijna uitsluitend nieuwe doeken, vele van het laatste jaar, de overige, voor het meerendeel, van het voorlaatste. Er waren er maar enkele bij van een vroegeren tijd, den tijd van het overdreven kersenrood en het al te strakke mauve, die hij hier gevoegelijk weg had kunnen laten. Iemand, die beter had behooren te weten, maakte mij de opmerking dat deze kunst was niet litereer, dat er niet genoeg diepe gedachten in waren; ik houd, zooals men weet, niet van gedachten schilder- of beeldhouwkunst, die gemeenlijk slechts dient om een onvoldoende techniek te bedekken en een schilder en beeldhouwer moet in de allereerste plaats een knap werkman zijn. - En als men volstrekt stemming en litereere bijgedachten verlangt - was er geen stemming in dat prachtige Katwijksche Strand en dat Paard in den druilenden Regen en die Heide bij Zonsopgang (ik bedenk mijn eigen namen) en in dat Najaarsbosch, om slechts deze te noemen. - Overigens Luyten is een man die doet wat hij wil, die evenals Courtens, gaat waar hij meent te moeten gaan en die zich om geen opinies van anderen, van modetjes of ismetjes bekreunt. Hij woont rustig, bijna geheel van de wereld afgezonderd, in Brasschaet en enkel in de lente vertoont hij zich aan den volke........
Stemmingskunst heb ik overigens voldoende in Holland genoten, want de Hollanders zelf en het Hollandsche land, zijn het land en het volk der steeds wisselende belichting en der stemmingen die als lichten en schaduwen zijn. En wijl mijn eigen ziel zoo droevig was, kwamen de zachte, teergrijze nevelen en de droefheid van de ziel van 't Noorden, wonderwel met mijn eigen droefheid overeen... In Amsterdam was de collectie Drucker, die ik vroeger al een paar maal heb vermeld en waar destijds zoo veel om te doen is geweest, aangezien de eigenaar in arrenmoede over gebrek aan appreciatie, dreigde met de heele collectie naar Engeland te | |
[pagina 260]
| |
gaan, eindelijk voor goed ondergebracht in een uitbouwseltje (puisten noemt het de spraakmakende Amsterdamsche gemeente) aan het rijksmuseum, dat bereids, twee van die puisten heeft. Een curieus idée om Hollandsche stemmingskunst onder te brengen in een rococo gebouwtje en toch ging 't heel goed bij elkaar! Daar kan men zijn hart ophalen aan Marissen, Mauve, Delacroix en Daubigny. Vooral Jaap Maris was er te vinden met poeëmen, poeëmen van zacht-drijvende of woest-razende wolken en toornende Noorderluchten en half ondergeloopen waterstranden, in het teederste, êelste licht. En Mauve vooral was er, Mauve de droeve, die de innigste stemmingen van zijn land, en vooral van de atmosfeer van zijn land, zoo innig heeft verstaan... Heel de overige Hollandsche en veel Belgische stemmingskunst, o.a. die van Baseleer, is toch eigenlijk maar naäperij van Maris en Mauve! En als men hem ziet, beseft men eerst recht welk een nabutser Evert Pietersen is, die hier in België eenigszins, maar in Holland heel weinig geacht is. Waar de Belgen zich dikwijls met sprongen hebben ontwikkeld, - tusschen den Leys van den begintijd - den Braekeleer van den begintijd, ligt zulk een kloof, dat men nauwelijks zou gelooven dat 't dezelfde menschen waren, is bij de drie Marissen en Mauve, hoewel er ook bij hen diepe gapingen liggen tusschen hun later leven en hun debuut, de overgang veel geleidelijker geweest. Het leven van Hollanders gaat niet zoo met schokken, dat van de Belgen springt als een Wildbach voort. En toch - tragediën spiegelen zich soms af in die kalme Noorderzielen - een tragedie zooals ze zich heeft afgespeeld in de ziel van van Gogh, en 't schijnt soms of al de passie van Holland zich in zijn kunstenaars heeft geconcentreerd! 't Was eigenlijk de eerste maal dat ik met van Gogh behoorlijk kennis maakte; ik had hier en daar wel verspreid werk en afbeeldingen van zijn werk gezien, maar nooit iets wat op een collectie geleek. Hij was zonder eenige tegenspraak een zot, maar een geniale, - teekenen kon hij niet en nog minder schilderen, of liever hij kon beide zooals een waanzinnige het kan. - Men heeft 't zijn Eigen Portret maar aan te zien dat hij gedeséquilibreerd was. Maar evenals waanzin soms iets aantrekkelijk heeft en zeer sterk werkt op der menschen verbeelding en 't gezelschap van een waanzinnig dichter bijv. altijd amusanter is dan dat van zou een wel gebalanceerd kruidenier, trekken sommige zijner waanzinnige schilderstukken en vooral zijn minder waanzinnige etsen ons aan. Doch men moet nu niet gaan beweren dat in hem een toekomst ligt voor de Hollandsche | |
[pagina t.o. 260]
| |
Ant. Mauve. - Ploegen.
| |
[pagina 261]
| |
kunstGa naar voetnoot(1), want al is waanzin (een gevolg van het toenemend ongeloof) zeer onder ons verspreid, gek zijn we goddank toch nog niet als natie! Een ander kunstenaar, die ook wel eenigszins dit waanzinnige nadert, is Thys Maris, de broer van Jaap. Doch waar Vincent was een gedésequilibreerde, een die uit de voegen is geslagen, is of was hij (ik weet heusch niet of hij nog leeft) een geëquilibreerde zot. Men vertelt van hem - ik weet niet of 't waar is, maar vind 't begrijpelijk, dat hij niet van zijn schilderijen scheiden kan en als iemand zijn atelier is binnengedrongen, wat moeilijk is, ze liever niet verkoopt. Soms, als in zijn Achterbuurtje en de vier Molens, doet hij wel eens vaag aan Jaap denken, maar bij voorkeur schildert hij droomen, een werkwijze, die hij bijv. in zijn Siska al genaderd was. En het liefste en het beste schildert hij droomen van vrouwen die hij naar de bewering der theosofen, ontmoet heeft on the Astral plain. Hij zal bijv. schilderen een Duin in een Manenacht en daartegen de gedaante van een vrouw, maar zoo vaag, dat ze uit manelicht en mist schijnt geweven, of hij schildert 't Bruidje (in 't Suassomuseum), eigenlijk meer de verschijning van een Bruid in een droom. En dan eens weer komt hij nader bij de physical plain, onze aarde en schildert dat prachtige Gezicht in Amsterdam, waar hij de werkwijze van Jaap nog verfijntGa naar voetnoot(2). En onder al deze bedrijven blijft hij een beetje een zot, maar zooals ik zei een zeer geniale, die in tegenstelling met Vincent voortreffelijk teekent. Trouwens alle kunstenaars zijn een beetje zot.
Zooals men hier in 't Zuiden, door smaak en gevoelsaffiniteiten altijd min of meer naar Frankrijk nadert, voelt men zich in Holland in den allerlaatsten tijd vooral, altijd sterk naar 't Noorden en wat schilderkunst betreft, naar Schotland heengetrokken. | |
[pagina 262]
| |
De Schotten leveren een stemmingskunst, die zich eenigszins op de onze gebaseerd heeft, tafereelen soms in Holland geschilderd, maar meesttijds in hun eigen land, van 't Hoogland vooral, met de sombere glens en de tragediën hunner bloedgedrukte bergen, (want er is geen zoo bloedige en ijselijke geschiedenis als de Schotsche geweest) - de nevelen, die als een dreiging over hun sombere dalen hangen en maar zelden optrekken voor de zon. Van deze kunst geeft 't stuk van Duff, the lost Sheep, een goeie illustratie ‘- 't is een ietsje sentimenteel - een ietsje te litereer naar mijn smaak, een Brit kan daar moeilijk buiten, maar 't is toch knap en doorwroet werk. Dit stuk hangt in 't Suassomuseum, maar ook bij Wisselingh waren mooie dingen van hem. Op de overige Hollandsche en met de Hollanders in verband staande vreemde kunstenaars, kom ik later nog wel eens terug. Enkel nog dit: - telkens als ik de grens overga, wordt mijn oog getrokken en getroffen, door de groote verbetering, die er in onze Sierkunst in 't algemeen en vooral in onze bouwkunst komt. Die aardige, stemmige landhuizen, die men echter ook in de buitenwijken onzer groote steden vindt, eenigszins op den stijl der Engelsche cottages gegrond, maar toch met iets heel eigen Hollandsch - met lage vensters, kleine ruitjes, rood en wit geschilderde luiken en hoekjes en nooks en uitspringende muren, waar klimrozen en clematis tegen groeien, hoeveel beter doen die in het landschap dan het ongelukkige moes van een slecht nageäapte rococo, zooals men hier ziet in de villas bij Calmpthout en Eeckeren en in de verschrikkelijke en afschrikkende nieuwe gebouwen in de Leysstraat en op de MeirGa naar voetnoot(1). En toch, evenals Holland, zich met zijn nieuwe gebouwen eenigszins op onzen grooten tijd heeft gegrond, hoe gemakkelijk zou Vlaanderen zich niet op de Gotische kunnen vestigen! de Gotiek heeft hier zooveel inniger en verhevener dan ooit in het Noorden gebloeid en hoezeer de Gotiek zich tot aanpassing aan onze huidige eischen van hygiene en comfort leent, bewijst het gebouw van de meisjesschool in de de Bomstraat.
* * *
De groote gebeurtenis van het afgeloopen Antwerpsch winterseizoen is weer geweest de tentoonstelling van Kunst van | |
[pagina 263]
| |
Heden, een genootschap dat, dwars door alle concurrentie heen, vaak kampende met uiterst moeilijke finantieele toestanden, zijn gevestigden naam handhaaft, om ons telkens wat nieuws, iets geheel van 't vorige verschillends en iets degelijks te brengen. De tentoonstelling was weer, als in vorige jaren, in twee hoofdafdeelingen verdeeld; moderne bijdragen, meest alle van 't laatste jaar, van leden en genoodigden, en een retrospectief gedeelte, omvattende de Portretkunst in België gedurende de 19de eeuw.Ga naar voetnoot(1) Het begin der vorige eeuw - van de Biedermeyerzeit vooral - is op elk gebied geweest een tijd van conventioneele stagnatie. In 't Noorden Ary Scheffer, Kruseman en Pieneman; in 't Zuiden Gallait, Wauters, Wappers, Hennebicq enz. Ary Scheffer dien men, om zijn aanhoudend verblijf in Frankrijk, eigenlijk nauwlijks een Hollander noemen kan, stond ontegenzeggelijk boven al de overigen. Onder de Belgen van dien tijd houd ik 't meest van Gallait. - Ik vind Gallait een héel groot kunstenaar, niet buiten zijn tijd, maar in zijn tijd. Hij bezat, naast een uiterst correcte, schoon eenigszins droge schilderwijze, een zeer fijnen analytischen geest en o.a. het Damesportret van Mevrouw Allard was voortreffelijk; - een deftige dame met een fijn gedistingeerd, echt Belgisch gezicht, de cet âge incertain qu'on nomme un certain âge, met bandeaux, zooals men nu weer draagt, in een geheel zwart kleed, dat door voortreffelijk geschilderde zwarte Cluny-kant is afgezet. Een in alle opzichten knap portret, maar niet zooals bij groote kunst, tredend uit den tijd waarvoor 't bestemd was. Leys was er o.m. met 't bekende Groene Portret van zijn dochter (hier uit 't Museum) en een Familiegroep uit zijn eigen eetzaal, thans in de kleine Leyszaal op 't Stadhuis en een portret van hem zelven; ik kan niet zeggen dat 't heel fameus is; stijf en archaïek, 't mooiste was zijn decoratieve figuur van Quinten. Van Lies was er een Studiekop en een Portret van den ouden heer Buschmann, van Linnig een Damesfiguur in een Binnenhuis, en, dichter bij onzen eigen tijd, van Luyten vooral, een kranig Damesportret en een prachtig ding van Jan van Beers: 't Portret van Mevrouw de Vos. Ik heb altijd wel een groote bewondering voor den schilder-koopman van Beers gehad, al betreur ik zijn afdwaling van de groote lijnen, maar ik had nooit gedacht dat hij dát kon. Dit is inderdaad een zeventiend' eeuwsch portret, Frans Hals waardig. 't Geheel, in uiterst fijn grijzen toon gehouden, wellicht als relief voor de grijze oogen van het | |
[pagina 264]
| |
model, prachtige oogen waren 't, echte heksenoogen, van een niet bepaald mooie, maar uiterst gevaarlijke en verleidelijke vrouw. 't Is een meesterlijk portret, doende wat een portret moet doen, weergevend de ziel in de technisch volmaakt-uitgevoerde lijnen. En die vreemde grijze oogen bleven mij bij, lang nadat de tentoonstelling was gesloten! Van de kindergroep van van Lerius kon ik niet beamen wat de Kriticus van Onze Kunst er over heeft gezegd. 't Is 't portret, een heel aardig, levendig portret van vier lieve kinderen, maar van een ‘tragedie’ en een ‘vroegen, droeven dood’ bij een schaap van drie jaar heb ik niets kunnen merken, en ik zocht graag verband, want beide waren bij uitstek Belgisch, tusschen dit stuk van van Lerius en die andere, kers-versch geschilderde kindergroep van Walter Vaes, waarop vooral dat kleine meisje met die inroode wangetjes zoo allerliefst was. Heel goed was ook 't portret van een van Vaes' jongere broertjes, dat op wel eenigszins curieuse wijs met een lap over zijn hesje heen gedrapeerd was. Maar, - en dit blijft mijn eenig bezwaar tegen Vaes, die een onzer knapste jongere schilders is, - hij weet nooit heel goed waar hij het heeft te zoeken en zichzelf gevonden heeft hij altijd nog niet. Er zijn er die deze versatiliteit en deugd vinden, maar ik vind het een gebrek. De overige leden van den Kring waren bijna alle present, het zijn alle jaren zoowat dezelfde namen: Hens, Baseleer, Huygelen, Hageman, (dit jaar buttengewoon goed met zijn Indische matrozen en zijn Joden - vooral de Joodsche afstammelingen waren heel decoratief, en dan de invités, o.a. Delaunois, tegenwoordig een onzer oorspronkelijkste en beste artisten, hier vooral met zijn Kerkdeemstering en een Wolk over Kloosterland. - Jacob Smits was zooals altijd mooi, Baertsoen, een invité, prachtig (men leze dienaangaande het artikel van Fierens-Gevaert in Onze Kunst), van Rysselberghe, geen vriend van mij, Rombeaux, enz. Een speciale aandacht wil ik even vragen voor Karel Mertens, die mij uiterst antipathiek is als mensch, maar een onzer voortreffelijkste kunstenaars en een van die Uebermenschen op wien de jaren geen vat schijnen te hebben. Trouwens alle echte kunstenaars bezitten die buitengewone vitaliteit. Hij heeft zijn plafond voor de Vlaamsche Opera voltooid, - het is in de feesthal geëxposeerd geweest en hij was in Kunst van Heden met een paar prachtige dingen, het Portret van den advokaat Delvaux en Mej. L.v.M., dat laatste het elegant in blauw gekleede Jonge Meisje, dat men zich wel herinneren zal, en dat voor 't oogenblik in Brussel is. Een paar nieuwen, (genoodigden, naar ik meen) waren | |
[pagina 265]
| |
Ernest Welvaert en Aloïs de Laet. Ik volg niet de gewoonte van de meesten om enkel over kunstenaars te spreken met een gevestigden naam. Deze beide, evenals de jonge de Graeff (tot heden totaal onbekend), zijn zeer groote kunstenaars! Welvaert, bij een uiterst verzorgde en knappe teekening, trekt mij minder aan om zijn kleur, maar de Laet is een meester, - in enkele opzichten geniaal, hoewel hij het ongeluk of misschien het geluk heeft, dat zijn werk niet in den smaak van het groote publiek valt, en hij te eerlijk en te oprecht kunstenaar is om concessies aan datzelfde publiek te doen. Hij wil wel alles doen om den broode, alleen schilderen om den broode niet. Een paar jaar geleden heb ik hem opgezocht. Hij had toen zijn atelier in dat schildersbuurtje in de Lange Leemstraat, - een aardig atelier, en mooi ingericht, - trouwens dat doen kunstenaars, al zijn ze nog zoo arm altijd, (alleen 't atelier van Baseleer is een soort schapestal), - ze hebben alle iets in hun vingeren, wat een andere sterveling nooit bezit. Hij is of was toen een weduwnaar met twee kinderen, meen ik, hij copieerde muziek, gaf les en speelde 's avonds piano in een tjingel tjangel, maar schilderen om den broode deed hij niet! Hij schildert op zeer eigenaardige wijze, ik heb nooit iemand gezien die werkte zooals hij; hij doet soms even aan Hercules Seghers denken. Enkel op zeer grooten afstand treden de omtrekken naar voren en dan is 't of hij ze gezien heeft en weergegeven in een droom - een verlaten hutje in de Kempen, met een lichtje van Klein Duimpje er in, een huisje in een bloemenwei onder 't schermkruid begraven en vooral zijn prachtige Scheldeboorden met de weelde van bloemen aan den waterkant. Ik betwijfel echter sterk of hij, zoolang zijn leven duurt, wel ooit een grooten naam zal maken; hij bezit geen talent voor een handige reclame en is totaal onverschillig voor roem. Bovendien draagt hij heele oude jassen en dat is een groote fout in de oogen van een Belgisch publiek! - In Holland is 't een aanbeveling!
* * *
In Brussel is het den heelen winter en de heele lente geweest een opeenvolging van groote en kleine tentoonstellingen: in het Boute-zaaltje, in het Moderne Museum en in den Kring. Ik heb sommige wel en sommige niet bezocht; ik kan natuurlijk niet telkens in Brussel zitten; George Eeckhoudt volgt in Onze Kunst geregeld deze kroniek; enkel over Karel Doudelet in den Kring wil ik een enkel woord zeggen, omdat hij zoo 'n heel eigenaardige en op zich zelf staande verschijning is in de Bel- | |
[pagina 266]
| |
gische kunst. In den tijd van de Vlaamsche School heeft hij veel voor dat tijdschrift en voor de firma Buschmann gewerkt; ik noem hier maar enkele hunner uitgaven Binus, Boontje en Boschmannetje, Beatrijs en Ridder Halewijn en het inderdaad zeer schoone Liefdetournooi. Ik vind hem een kunstenaar met een allerrijkste en bijna woeste kracht van verbeelding, wien het echter aan Backbone ontbreekt; er is altijd iets slaps in zijn figuren, alsof ze moeilijk uit zich zelf overeind kunnen staan; doch ze zijn zeer bevallig. George Eeckhoudt zegt van hem: ‘Hij mag als een verzinnelijking worden beschouwd van een leus, een naam en een datum... Hij is innig verbonden met de Symbolisten beweging, waarvan Maeterlinck onze meest glorieuse dichterlijke vertolker blijft. Doudelet toch was, met George Minne samen, de verluchter en de grafische commentator der eerste werken van den schrijver van Serres chaudes en Princesse Malaine, en omstreeks den tijd toen hij zich voor 't eerst in zijn uiterst onspronkelijke en van mysticisme en archaïsme doortrokken kunst aan ons openbaarde, wekte hij meer nieuwsgierigheid op dan begrijpende sympathie...’ Schrijver beweert verder dat die niet begrijpende nieuwsgierigheid sedert in begrijpende bewondering verkeerd is, doch ik ben zoo vrij dit te betwijfelen; er blijft in zijn werk altijd iets ziekelijks en daardoor iets onvolmaakts. - Dit is echter oprecht, want 't zelfde vindt men in den man weer. Ik wil hier enkel een indruk van hem zelf geven, want de tentoonstelling heb ik niet gezien. Eenige jaren geleden, hij woonde destijds in Florence, heb ik eens omdat ik de Pitti en de Uffiziën moest bezoeken, eenige weken, onder zijn dak vertoefd. Hij woonde met zijn moeder in een van die half vervallen Florentijnsche paleizen, die in gedeelten worden verhuurd. En de man was zelf, als zijn kunst, without backbone en zwaaide met alle winden mee. In zijn teeken- en graveerkunst (hij schrijft ook) erken ik graag dat hij een meester is, maar zijn schildering enerveert mij; ik herinner me nog 't portret van Ruysbroeck l'admirable, dat over mijn bed hing en dat mij geregeld nachtmerries gaf, terwijl ik aan den anderen wand geëmbêteerd werd door een jufvrouw in een grot, in een bosch, - even nachtmerrieachtig. Men mag er een teekenaar echter geen verwijt van maken dat hij veel minder goed schilderen kan; hetzelfde was 't geval met vele Duitsche graveurs en zelfs eenigszins met Dürer. Hij blijft niettemin een zeer interessante verschijning, vooral omdat er niemand op hem lijkt. Ik geloof dat hij nu ook om de 50 begint heen te draaien. | |
[pagina 267]
| |
En hiermee besluit ik deze ditmaal zeer korte Kroniek, de verschillende Wereldtentoonstellingen in Brussel hoop ik later apart te behandelen. Beide exposities, die bij't ter Kamerenbosch en in den Cinquantenaire heb ik vluchtig bezocht, de eerste was in Mei nog een onaffe rommel en in Augustus was ze alweêr afgebrand, en met haar vele schatten; vooral de Engelsche en ook de Belgische afdeeling waren zeer goed.Ga naar voetnoot(1) Onlangs was ik er even en in die uitgebrande festoenen van het slingerende en met neervallen dreigende ijzerwerk was iets artistieks; te oordeelen naar de wijze waarop 't zoo in eens, aan alle hoeken tegelijk gebrand heeft, moet 't dunkt me wel aangestoken zijn. En boven al die ineengestorte ruïnen woei blij en lustig onze Hollandsche vlag! Men verdenkt mij, hoop ik niet, van chauvinisme, als ik de Hollandsche afdeeling, vooral die der boeken, ingezonden door het Algemeen Nederlandsch Verbond, bizonder der geslaagd acht. Er waren prachtige inzendingen, vooral van Dishoeck en Versluys, van den laatste o.a. een boek van Veldheer over Neurenberg en een heel interessante uitgave van Vincent van Gogh. Deze inzendingen waren ondergebracht in een bijgebouwtje. In 't hoofdgebouw trok vooral de Indische afdeeling de aandacht, met de geduldige, kunstvaardige bewerksters van de prachtige gebatikte sarongs en den nog heel jongen man met den sierlijken hoofddoek, die al die schoone wonderen zat te snijden in 't harde Djati hout. Verder waren heel belangrijk de verschillende inzendingen aardewerk, meubelen, en de prachtige kleinodiën van Voet en Hoetinck. De retrospectieve tentoonstelling en die in den Cinquantenaire hoop ik later, in een apart stuk, te behandelen; de Spaansche en Fransche afdeelingen zijn voor België het belangrijkst, omdat de inzendingen uit dit land en uit Holland te veel bekend zijn. - Het wordt op den duur heel vervelend om altijd de zelfde artisten en altijd dezelfde schilderijen te zien! En ik eindig, zooals ik veelal doe, met de beschouwing van éen enkelen kunstenaar van wiens leven tot hiertoe maar weinig is bekend en wel van Frans Hens, die den naam heeft van ongenaakbaar te wezen, maar die mij zeer vriendelijk ontvangen heeft, hoewel hij heel vreemde oogen opzette toen hij een dame zag en met een uitbrander tegen alle mogelijke critici begon! Hij heeft zijn atelier in de Coquilhatstraat nr 10, een vrij groot gebouw, waar vroeger Luyten, die een vriend van hem is, gehuisd heeft en dat hij geheel alleen | |
[pagina 268]
| |
voor zich heeft, ook beneden, want hij moet absolute rust hebben om zich heen als hij werkt en als er gebeld wordt, laat hij bellen, want hij heeft meermalen door iemand op een ongelegen oogenblik te ontvangen, een belangrijk stuk verknoeid. Beneden, in het voorhuis, hangen zijn etsen, waaronder ik die met de jagende kotters en de omkrullende baren 't schoonste vind. Boven, tegen en aan de wanden, stonden, hingen en lagen de blauwe wonderen zijner schilderkunst. Want dat is wat ik 't meest in Hens bewonder, zijn buitengemeene oorspronkelijkheid, die hem op geen der voor hem of gelijk met hem levende kunstenaars doet gelijken, hoewel door sommigen beweerd wordt dat hij onder den invloed heeft gestaan van Artan en dat teedere, limpide blauw dat zijn wateren vult en zijn luchten en dat als 't blauw van schoone oogen is. - Hij schildert maar zelden regen en scheen, niettegenstaande zijn afgeslotenheid een zonnige natuur. De meeste van zijn dingen kende ik van de exposities. Daar waren 't witte droomschip vóor de ree en 't spookschip in den maanlichten nevel en de kotters voortgeblazen door den rukwind en de hoog opgetorende wolken als woeste Walküren gedragen door den storm. 't Interessantste echter was 't onaffe werk, de schetsen en studies, eer 't doek is voldragen en uit de bloot fotografische impressie op 't netvlies, 't gedicht in blauw en goud geboren is. Hens schept in zijn atelier, maar de impressie neemt en schildert hij op den buiten en t' is interessant om in verschillende studiën na te gaan hoe hij werkt. Van het Wrak o.a., l'Epave, liet hij mij de voorstudies zien. 't Was een gezonken boot, die lang hier in de buurt van Antwerpen in de vaargeul had gelegen en telkens zonk 't dieper weg. Eerst schilderde hij ter plaatse de bloote fotografische opname er van. En toen ging hij aan 't zoeken, 't arrangeeren en schikken; 't wrak zelf werd meer naar achteren gebracht, - de voorgrond vergrootst en verbreed - de decors meer uiteengeschoven - tot hij gevonden had die desolatie, die eenzaamheid van 't verlaten schip, alleen met de lucht en de deinende zee. Zoo liet hij mij ook de studie van een paar kotters zien. voor een stuk, dat nog niet geheel voltooid was. Ze worden met volle kracht door den luchten, bollen wind de pieren uitgeblazen, en zoo onvoltooid als 't stuk was, was 't een der beste, die hij ooit heeft gemaakt. Hij had ook plezier in zijn eigen werk en toonde 't met trots; al erkende hij zelf dat in menig stuk de luchten zijn zwakke punt zijn. En 't is dikwijls eigenaardig, - bij al mijn ingenomenheid met zijn kunst moet ik dit erkennen, aangezien hij 't zelf erkent, - om 't contrast te zien tusschen dat teeder-diafane water, trillend, bruisend, deinend, | |
[pagina t.o. 268]
| |
Frans Hens. - Spookschip.
| |
[pagina 269]
| |
schuimend onder den storm of in 't licht van de zon of overwuifd door de voorbijvarende schaduwen en die hemel die er zich als een strakke koepel over welft op een wijze zooals nimmer 't uitspansel is in 't Noorden en die wolken, die er als keien in hangen, hoewel hij ze wel dikwijls grillige en alleen hem eigen vormen geeft. Een andermaal slaagt hij echter ook in de lucht volkomen, zooals in zijn wilde Walkürenjacht en in 't spookschip glijdend door den nevel, waarvan hierbij de afbeelding gaat. Hens heeft zijn opleiding hier in Antwerpen genoten, al heeft hij zich al vroeg van de academische tradities los gemaakt. Hij was een groote vriend en eenige jaren de jongere, van Door Verstraete, van wien hij met groote vriendschap sprak en met wien hij jaren geleden veel gewerkt heeft te Brasschaet en in zijn Gesichtbildung, in den vorm van neus en kop, lijkt hij eenigszins op den Door, maar zonder dat dweeperig-droomende in de oogen. Een groot portret van Verstraete staat op zijn atelier. - Hens is een man van middelmatige grootte, grooter dan Luyten en Courtens, maar toch niet heel groot. Hij maakt niettegenstaande zijn blauwe oogen een donkeren indruk en is een echte Sinjoor, behalve dat hij heel eenvoudig gekleed is. Meer weet ik op 't oogenblik niet van hem te vertellen, want ik heb hem nog maar eens gezien. A.W. Sanders van Loo.
Antwerpen, 9 September 1910. |
|