Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] Verzen I Aan een jong dichter. Treed in. Gij die mijn hoop en mijne deernis zijt, die van mijn onmacht meent uw ijvren waan te loonen: treed in. Ons staat een schaarsch en vriendlijk maal bereid. Gij zult van avond met me wonen. Neem plaats. Het is het uur dat zoete ruste was, Proef, hoe uit eigen mond de woorden zoeter smaken, Zie, hoe de moede heerd een stillere assche tast: thans geene vlamme meer, die blake; maar aan ons voorhoofd de veredelende glans, o vriend, die zelfs ons blikken dooft, tenzij het streelen ten klaardren tuin ze keert der bloemen, in den krans der teeder-lichtende priëelen. Want weet: geen schoon gebaar dat hier niet dralen blijft; geen vrouwen-aêm, of die dees strakke koon bleef kozen. Zie hoe ter ruite schraaft en traag heur curve schrijft een groote roode liefde-roze... En toch... - o Gij, die mijne hoop en deernis zijt, gij die tot eendren waan en onmacht zijt gekoren: wees eeuwig u gespaard de wreede zekerheid van zúlk een vrede,... uit leed geboren. [pagina 226] [p. 226] II In memoriam Jean Moréas. 1 Uw aangezicht is bleek 'lijk 't mijne wordt. - Terwijl 'k een diere zieke waak, geduldig en alleene, zie 'k schamper-lui Persephona ten starren stijl en schraaft de aandacht'ge Hond, schuin-oogend, uwe schene. Waar aan een rechte stoel de god uw daden richt, staan schemer-vaal uw schaemle leden in den duister; want gij zijt klein en moe; - maar in uw aangezicht, dat bleek is 'lijk het mijne wordt, blinkt eeuw'ge luister. 2 Het huis is vol van u. De stilte weegt, verzwaard van 't wachten op uw aêm en 't luistren naar uw zwijgen. En in mijn ruimre geest, die vroom uw beeld bewaart, leer 'k van uw spijt'gen dood naar eeuwigheden hijgen. 't Is of me uw sterven sterkt. Mijn hoofd is rijp en zoel. Mijn koortse en úwe kalmt voel 'k mijne lip door-kerven; en 't gapend venster, waar 'k mijn heete kake koel, zwelgt gulzig-sterkend om míjn leven en úw sterven... - De diere man, die 'k diene en wake, slaapt. Zijn aêm heft in de stilte. En 'k denke aan 't heffen uwer zangen... - - o Nooit-gefnuikt Getal, dat wrijft aan 't gapend raam, van úwe ruste, en uit zíjn aêm, en míjn verlangen?... Karel van de Woestyne. Vorige Volgende