Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Japan
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
de broodwinning der plattelandsbevolking. Stroomen en rivieren zijn talrijk, maar meestal ongeschikt voor de scheepvaart, omdat zij in hun loop te veel verval hebben en aan de monding te veel zand afzetten. De kustlijn is erg uitgetand en heeft een lengte van omstreeks 24500 km, geen wonder dus dat het land een aanzienlijk getal baaien, landtongen en kapen bezit. Japan ligt tusschen 50o40' en 22oN. breedte en tusschen 119o20' en 156o38 oosterlengte; hieruit volgt gansch natuurlijk dat er in de Kurillen steeds een Siberische koude heerscht, terwijl Lioe-Kioe een tropisch klimaat bezit. Dit groot verschil in schijn is werkelijk toch zoo aanzienlijk niet, dank zij de nabijheid der zee en den heilzamen invloed van den zeestroom Kuro-Shivo; zoo te te Tokio b.v. is de gemiddelde temperatuur 40o F. De zomer is uiterst vochtig door den zuider-wind die regen aanbrengt en de akkers vruchtbaar maakt; 's winters verwoesten de sneeuwstormen het veldgewas. De wervelwinden en waterhoozen worden erg gevreesd door de zeelieden in de Japansche zee. Het land, op bestuurlijk gebied, is verdeeld in 47 departementen die, voor de steden Tokio, Osaka en Kioto: Fu, en voor de andere verdeelingen: Ken genaamd worden. Het grondgebied werd sedert enkele jaren merkelijk vergroot; in 1872 ruilde Japan Sakhaliën met de Kurillen, in 1895 moest China het eiland Formosa afstaan, in 1905, na den Russisch-Japanschen oorlog, kreeg Japan de helft van Sakhaliën terug en eindelijk door het verdrag van 17 November 1905 werd het gelast met het Koreaansch protectoraat. Voor 't oogenblik telt Japan aldus 49.769.704 inwoners,Ga naar voetnoot(1) d.w.z. 13o inwoners per k2. De steden die meer meer dan 100.000 inwoners tellen, zijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De Japansche landschappen zijn zeer afwisselend, men vindt er hoogvlakten en bergen naast dalen en valleiën, vuurbergen naast vlakten, akkers en vruchtbare gronden naast eenzame en dorre streken; kortom 't is een land dat door zijne afgezonderde ligging van het Aziatisch werelddeel en voornamelijk door de verbrokkeling van het grondgebied met bergen en vulkanen, voor immer tot het leenroerig stelsel voorbeschikt scheen te zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en markiezen (40), 123 vertegenwoordigers gekozen voor 7 jaar door de graven, burggraven en vrijheeren van het rijk, 160 leden door den keizer gekozen, en eindelijk de leden van elk departement, gekozen onder de 15 meest belaste burgers die ten minste 30 jaar oud zijn; 2o Het Huis der Afgevaardigden (379 leden, 1 lid voor 128.000 inwoners). Om kiezer te zijn moet men 25 jaar oud zijn, een jaar in hetzelfde distrikt wonen en jaarlijks 15 yen belasting betalen. Krijgslieden hebben geen stemrecht, politie- en rechterlijke ambtenaren, leeraars, priesters en krijgslieden zijn niet verkiesbaar. In Japan bestaat er nog een onderscheid tusschen de drie klassen: de edellieden of kwazokoe, de shizokoe of gewezen samoeraï en de keïmen of de volksklas, Die drie klassen zijn gelijk voor de wet; de samoeraï hebben nog altijd de meerderheid in zake politiek en bestuur, maar het getal der keïmen, die een plaats bekleeden, neemt steeds toeGa naar voetnoot(1) Er dient nog een woordje gezegd te worden over hetgeen den Japanner onderscheidt van de Europeesche volkeren. De Japanner weet altijd een goede keus te doen in de rechten, wetten en beschavingspunten der andere volkeren; daaruit neemt hij al wat hem nuttig schijnt te zijn; en hij weet dat zeer goed, volgens de ekonomische en politieke toestanden van zijn land, op zich zelf toe te passen. Over 't algemeen, op 't gebied van de nijverheid, bezit hij weinig of geen voortvarendheid, zeer dikwijls is er een gebrek aan eerlijkheid en ervaring te bespeuren, voornamelijk in handelszaken. Op rechtsgebied is Japan ver vooruit, in vergelijking met de andere Oostersche volkeren; sedert 1879 bestaat er een nieuw burgerlijk wetboek. De gevangenen worden beter behandeld; de gevangenis, het tuchthuis, de doodstraf, de deportatie worden als straffen toegepast. Het land telt een verbrekingshof, zeven gerechtshoven, 49 rechtbanken en 367 kantonrechtbanken. De Japanner leeft doorgaans matig en voedt zich over 't algemeen bijna uitsluitelijk met gekookte rijst, visch, gerst, schaal- en weekdieren en peulvruchten. Hij is zinde- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
lijk, wellevend en zeer vrijheidlievend. Daarom ook geeft hij de voorkeur aan het boudhisme en aan het shintoïsme en is hij zeer ingenomen met vrijzinnige Europeesche gedachten. Het familieleven in Japan wordt steeds in eere gehouden, de kinderen koesteren een grooten eerbied voor hun ouders. De Japanner voelt veel voor natuurschoonheid en voor het buitenleven; de verdediging van het vaderland is voor hem een heilige plicht, waaraan hij nooit te kort zal komen. De kleeding is uiterst eenvoudig en wordt uit grof hennepgaren vervaardigd. De stedelingen dragen zeer dikwijls Europeesche kleederen van lichtgeverfde wollenof zijden stoffen. Voor verdere inlichtingen over het karakter van den Japanner, kan men de belangrijke studie van Ludovic NaudeauGa naar voetnoot(1) raadplegen, alsmede het boek van Félicien Challaye: ‘Au Japon et en Extême Orient’Ga naar voetnoot(2) en vooral het meesterstuk van Bellesort: Voyage au Japon-La Société Japonaise’. Wat de drukpers betreft, die is vrij, maar er worden nog verschillende bladen en boeken geschorst, zoo b.v. werden verleden jaar de werken van Molière, van Tolstoï aangeslagen, zelfs Goldsmith's ‘Vicar of Wakefield’ onderging hetzelfde lot. Het eerste dagblad verscheen in 1872, nu heeft iedere partij haar nieuwsblad. Onder de in 't Engelsch gestelde bladen melden wij: ‘Japan Daily Mail’ en de ‘Japan Daily Herald’; verder verschijnen er nog weekbladen, tijdschriften en geïllustreerde bladen in 't Japansch, in 't Fransch en in 't Duitsch. Om een voorbeeld te geven van de werking der censuur: het ‘Journal du Peuple’ verscheen op 15 November 1904 en werd reeds op 29 Januari 1905 geschorst; op 5 Februari werd het vervangen door ‘Le franc Parleur’, dat op zijne beurt onderdrukt werd en plaats moest maken voor ‘La Lumière’ en menig ander vrijzinnig blad. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs.Voor degenen die de tentoonstelling van Luik in 1905 bezochten en een kijkje gunden aan de talrijke statistieken, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
schriften en verzamelingen der afdeeling ‘Japon-Instruction’, voor die lezers vooral dient er hier gesproken te worden over den beschavingstoestand van Japan. Het is altijd goed de zaken eens van nabij te beschouwen en minder geloof te hechten aan al de oogverblinding van een hoop verzamelingen en boeken wier eenige verdienste is: een valsch denkbeeld aan oningewijden te geven. Het lager onderwijs is verplichtend maar niet kosteloos, er zijn gewone scholen (6-10 jaar), hoogere scholen (10-14 jaar) en normaalscholen. De wet van 1893 kent aan iedere gemeente het recht toe het schoolgeld niet op te eischen, wanneer de begrooting zulks toelaat. Japan bekleedt hier een eereplaats vóór al de Europeesche volkeren, wat aangaat de verhouding van het getal leerlingen tot het getal kinderen die den schoolouderdom bereikten (93.23%). Jammer dat men zich bijna uitsluitelijk toelegt op de ontwikkeling van het geheugen, terwijl de redeneering en het persoonlijk werk doorgaans op den achtergrond verdrongen worden. Daarbij is het voor de kinderen nog uiterst lastig het schrift hunner moedertaal aan te leeren. Het middelbaar onderwijs is op verre na het beste niet; er zijn middelbare scholen voor jongens en meisjes, en hoogere normaalscholen. Japan, op dit gebied, is nog ver ten achter en komt zelfs nog na sommige Zuid-Amerikaansche republieken. Het programma is te zeer ingewikkeld, men wil de leerlingen voor alle vakken voorbereiden en er wordt geen enkele leergang doorgrond, gelijk het gewoonlijk gaat wanneer men te veel hooi op de vork neemt. Het hooger onderwijs beschikt over: 1o de staatsuniversiteiten (Tokio, Kioto: 2583 leerlingen), 2o de hoogescholen (4890 leerlingen), 3o de bijzondere scholen, 1320 leerlingen, (medecijnen, vreemde talen, staathuishoudkunde). De vreemde professoren doceeren in hun moedertaal. Het onderwijs in sommige vakken is erg oppervlakkig en het gebrek aan tucht geeft zeer dikwijls aanleiding tot oproer en staking. Verder heeft de Staat nog andere scholen ingericht: akademiën voor Schoone Kunsten, Muziek-, Beroeps-, Landbouw-, Nijverheids-, Krijgs- en Zeevaartscholen, bijzondere gestichten voor de edellieden. Zij lijden alle doorgaans aan | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hetzelfde gebrek: overlast van werk en oppervlakkigheid in het onderricht. Tokio en Kobe hebben eene Hoogere Handelsschool, de eene met 1061 en de andere met 129 leerlingen. Alhoewel Japan nog niet gansch op de hoogte is wat opvoeding en onderwijs aangaat, toch besteedt het zijn beste krachten aan de verwezenlijking van zijn doel: een degelijk onderricht in de lagere- en middelbare school zoowel als op de universiteit. ‘In Japan’, schreef laatst een Belgisch dagblad, ‘is de school een voortzetting van het familieleven en de kazerne een voortzetting der school’. Generaal Nogi, de overwinnaar in den Russisch-Japanschen oorlog werd tot onderwijzer benoemd in een school van Tokio, tot belooning van bewezen diensten. Op die manier wenschte een overste van het Japansch leger zijn hulde te bieden aan de opvoeding en het onderwijs. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk III
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
hoeveelheid zwavel en dat is hoogst gevaarlijk voor de roosters en de platen in de stoomketels. Uit het feit dat de Japansche steenkool veel hars bevat, besluit L. Van NieuwenhuyseGa naar voetnoot(1) dat de vorming dier kolenlagen niet ver oploopt; een tweede bewijs zou daarvan misschien te vinden zijn in de wel afgeteekende sporen die enkele plantensoorten in de schilfersteenen hebben achtergelatenGa naar voetnoot(2). Over 't algemeen, wat de hoedanigheid betreft, wordt die kolensoort gerangschikt na de eigenlijke steenkolen en vóór de bruinkolen; daarom is zij beterkoop (24 f.-14 f.) Nagasaki is het centrum der kolennijverheid. De voornaamste kolenbekkens zijn: 1o De eilanden Kioei-Sioe (3/4 der totale opbrengst), daar vinden wij de steenkolenmijnen van Gakashima, Muke en van Karatsu. De dikte der kolenlaag is gewoonlijk o, 15 m. tot 2,50 m. en de dagelijksche opbrengst omstreeks 1000 tot 1200 h.l.. De kolenputten zijn niet erg diep en het uithalen der brandstof levert dus geen overgroote kosten op. 2o In het eiland Yesso: de mijnen van Poronai die nu door een spoorbaan met de haven van Otarie verbonden zijn en de mijnen van Ishikari, van weinig belang. Benevens de steenkool levert Japan nog graphiet, bruinkool, berghars en petroleum. Deze laatste brandstof was vóór 1907 schaars gekend in Japan; sedert eenigen tijd heeft men nieuwe bronnen ontdekt vooral in de provincie Ichigo en in Totômi. Nu bekleedt zij een eerste plaats in den uitvoerhandel van Japan. Zwavel vindt men in de talrijke solfatares van Kioe-Sioe (Satsuma), Iwo-Sima in 't zuiden, in de bergen van Hakoe en in het eiland Yesso. Voor de opbrengst van het koper bekleedt Japan de 4e plaats, na de Vereenigde Staten, Spanje en Chili; de bijzonderste mijnen zijn die van Besschi en Achio, waar het koper onder den vorm van pyrite, metaalkalk of gedegen koper gevonden wordt. Wat het ijzer betreft, die opbrengst is over 't algemeen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
onbeduidend. Namboe en de Kurillen bezitten enkele ijzermijnen. De zilvermijneu van Jumai en de goudvelden van Sado zijn bijna uitgeput. Lood, zink, tin en antimonium vindt men in 't Zuiden. De Japanners kennen het klipzout niet maar gebruiken het zeewater dat, door verdamping, een tamelijk zuiver zout levert (80 tot 85% sodiumchloruur). De grootste zoutziederijen vindt men in de omstreken van Yokohama. De steengroeven zijn zeer talrijk in Japan, maar vermits de Japanner zelf bijna geen graniet noch steen tot het opbouwen van zijn woningen gebruikt, levert deze rijkdom weinig voordeel op voor het land zelf. De departementen Hizen, Amakusa, Kaga bezitten onuitputbare lagen van porcsleinaarde, potaarde, klei en andere stoffen die door de ceramieknijverheid benuttigd worden. B. Plantenrijk. - Het Japansch plantenrijk biedt veel afwisseling naarmate men het land doorkruist van het Noorden naar het Zuiden. De flora is zeer rijk en bevat gewastypen van de tropische, de gematigde en de koude luchtstreken. De cryptogamen hebben de bovenhand, doch vermits wij ons hier slechts op een ekonomisch standpunt plaatsen, dient er enkel gesproken te worden over de voedings- en nijverheidsplanten. Graangewassen worden op groote schaal ingeoogst, rijst bekleedt de eerste plaats met een jaarlijksche opbrengst van 49.052.065 koku.Ga naar voetnoot(1) De Japanners voeren rijst uit en koopen zelf voor hun eigen gebruik Chineesche-Indische rijst die niet zoo goed en bijgevolg beterkoop is. Roekweit, turksch koren, gerst, rogge, gierst en tarwe leveren ook goede oogsten op, maar worden niet uitgevoerd. Onder het fruit moeten we rangschikken de mandarijnen, de oranjeappels, de citroen en de kaki (soort oranjeappel die den vorm heeft eener vijg en ook dadel of lotuspruim genoemd wordt). Verder levert Japan nog kruiderijen, aardappelen, peulvruchten (voor het Engelsch opleggoed), suikerriet (Hondo, Kioe-Sioe, Shikokoe, Formose), de camelia theïfera (theestruik) en een soort zeegras waarmede zij een soort gelei maken. Op de eerste plaats onder de nijverheidsplanten komt de kemp, die sterke taaie vezels levert tot het bereiden van | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
koorden en doek. Van minder belang zijn het vlas, het katoen, de papiermoerbezieboom, een soort netel tot het vervaardigen van papier en het riet waarmede men matten en tapijten maakt. Japan drijft een uitgebreiden handel in zaden, koolzaad, aardnoot- en sesamezaad; een paarjaar geleden hebben de Japansche kooplieden een waren ommekeer teweeggebracht in de prijzen op de Antwerpsche zaadmarkt. De wasboom en de indigoplant treft men nog in sommige streken aan. De staat bezit de monopolie voor 't verkoopen van tabak, kamfer en zout en heeft gedurende de laatste jaren verschillende wetten vervaardigd over de kamferopbrengst en het behandelen der kamferboomen die grootendeels in Formosa aangetroffen worden. De wouden bedekken volgens de berekening van MitfordGa naar voetnoot(1) 55% van het gansche grondgebied, en het is dus gansch natuurlijk dat de houtnijverheid een aanzienlijken rang bekleedt in 's lands rijkdom. Men onderscheidt in Japan twee soorten van wouden: de oude bosschen aan de zorgen der natuur overgelaten, die meestendeels aan den staat behooren en de aangelegde bosschen die zelf door de inboorlingen geplant en verzorgd worden. De voornaamste houtsoorten die men aantreft, zijn: de eik, de kastanjeboom, de keaki (voor zwaar timmerhout), de cederboom, de kiri (licht hout) en voornamelijk de den. Het bamboesriet wordt gebruikt bij het optimmeren der huizen, voor meubels, gereedschappen, speelgoed en lichte werktuigen, masten, mandenwerk enz. Uit een ekonomisch oogpunt beschouwd, spelen de bosschen dus een grooten rol, maar zij hebben tevens een weldadigen invloed op het klimaat en vooral op de vorming van het bouwland. In Japan is dit juist het geval. Dijken die met boomen beplant zijn kunnen beter weerstand bieden tegen de stroomkracht van het water. Ongelukkiglijk volgt Japan ook eenigermate het noodlottig voorbeeld van vele Europeesche landen: de bosschen worden uitgeroeid en vermits men in Japan niet beschikt over de vereischte hoeveelheid steenkolen, zoo is men meer | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en meer geneigd die brandstof in de hoogovens te vervangen door het hout, dat men onder zijn bereik heeft en dat aldus betrekkelijk weinig kost. Naast de houtopbrengst dient er hier nog gesproken te worden over de hovenierderij of den tuinbouw. Openbare lusttuinen treft men in Japan weinig aan, maar ieder huis heeft een hof met vijver, heuveltje, lustprieël, een of meer fonteinen en een rijke keus van prachtige bloemen en planten, zooals de chrysanthemum, de zonnebloem, de pruimeboom, de kriekeboom enz. Dat is het ideaal van den Japanner; van moestuinen houdt hij weinig, maar de bloemen verzorgt hij met veel smaak en aanleg. C. Dierenrijk. - Daar valt bitter weinig over te zeggen; de veeteelt en de vischvangst komen vooral in aanmerking. Uit de visschen trekt men een soort olie, die nijverheid heeft zich gedurende de laatste jaren ver uitgebreid. Het koraal, de oesters en de pareloesters worden op groote schaal langsheen de kusten opgevischt; de zeelieden maken jacht op den watvisch en den potvisch. De zijderupsenteelt, op het eiland Shikokoe, en de omstreken van Nagasaki en voornamelijk op het eiland Hondo, levert goede uitslagen; de Japansche zijde mag op denzelfden voet gesteld worden als de Fransche en de Italiaansche, wat de hoedanigheid betreft; zij wordt meestendeels naar Amerika en Frankrijk uitgevoerd door vreemde handelsmaatschappijen. Voor 't oogenblik kennen wij slechts een paar Japansche vennootschappen die in den zijdeëxporthandel betrokken zijn en die worden nog door het staatsbestuur geldelijk ondersteund. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
52.300.237 landbouwers zijn (60% der bevolking). De vreemdeling die een reis door Japan gedaan heeft, kan maar moeilijk begrijpen, hoe het voor eene gansche landbouwersfamilie mogelijk is te kunnen leven met de vruchten van één hectare grond (akkers, boomgaard, hoven, alles inbegrepen). Maar wij mogen niet uit het oog verliezen, dat de Japanner met de grootste zorg zijn akker bebouwt en dat hij bijgevolg zelfs tot drie oogsten in één jaar kan hebben. Er is nog eene andere reden: de Japansche landbouwer is niet verplicht het gansche jaar door te werken; zijn vrije uren besteedt hij aan de eene of andere winstgevende bezigheid: de zijderupsenteelt b.v. of het bewerken der zijdeGa naar voetnoot(1). Ten andere gedurende de laatste jaren heeft men alles in 't werk gesteld om nieuwe bouwgronden te vinden en de opbrengst steeds te vergrooten. Japan telt nu 130 inwoners per k3, er dient dus middel gezocht te worden om nieuwe voedingsbronnen te vinden: de moerassen worden droog gelegd, de stroomen en rivieren worden gekanaliseerd om de overstroomingen te vermijden, nieuwe rijstvelden worden aangelegd, scheikundige meststoffen worden zelfs hier en daar gebruikt en leveren goede uitslagen; kortom alle middelen worden verzonnen om in de noodwendigheden der aangroeiende bevolking te voorzien. De statistiek geeft ons een goed denkbeeld over de uitbreiding van den akkerbouw in JapanGa naar voetnoot(2). Wij kunnen eenige dier voortbrengselen van nabij beschouwen: rijst treft men aan in het Zuiden der zeeëngte van Tsagaru. De Japanner onderscheidt twee soorten van rijst: bergrijst en valleirijst. De rijstbouw alleen beslaat 1/5 van den bebouwbaren grond. De gierst wordt vooral op de hoogvlakken aangetroffen; de inwoners gebruiken de gierstbloem tot het vervaardigen van koeken en brood. De opbrengst van het katoen vermindert van jaar tot jaar, en dat is misschien te wijten aan den aanzienlijken invoer van Amerikaansche boomwol en Engelsche katoenen stoffen van Manchester, die beterkoop verkocht worden op de Japansche markten | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
en bijgevolg de nationale nijverheid erg benadeelen. De tabak wordt naar Engeland uitgevoerd, daar wordt hij gebruikt tot het vervaardigen van ‘mixtures’. De verfstofplanten worden meer en meer verdrongen door de anilinekleuren die op groote schaal ingevoerd worden. Kamfer wordt uitgevoerd onder den vorm van ruw kamfer, kamferolie, kamferbloem, gesublimeerde- en gezuiverde kamfer. Gedurende de laatste jaren heeft het staatsbestuur alles in 't werk gesteld om den landbouw te bevoordeelen; in 1900 werd er eene wet gestemd: de ‘Wet op de bouwlanden’ die hoofdzakelijk voor doel heeft groote voordeelen aan de samenwerkende landbouwmaatschappijen toe te staan. De toepassing van die wet heeft tot hiertoe goede uitslagen opgeleverd. Vóór enkele jaren nog (vóór 1873), was de Mikado alleen eigenaar van alle akkers en velden, de inwoners waren slechts erfpachters, de belastingen werden in natura betaald. Onder die omstandigheden was het totaal onmogelijk den toestand van den landbouwer te verbeteren Gelukkiglijk werd in 1873 een wet gestemd, die den eigendom vaststelde en bijgevolg aan iederen grondeigenaar de toelating gaf zijn akkers te verkoopen. De belasting moest in klinkende munt betaald worden. Alras kon men de goede uitwerkselen van dien nieuwen maatregel bespeuren. De landbouwer was nu heer en meester op zijn goed en kon het verkoopen of ruilen wanneer hij zulks noodig of nuttig achtte. Maar de hervorming was nog niet volledig, iets anders nog belemmerde den vooruitgang van den landbouw. De akkerbouw was erg belast en vele bouwgronden moesten verpand worden. Sommige arme landbouwers waren zelfs verplicht hun bouwland te verkoopen om de belasting te kunnen betalen. En zoo kwam het dat het grootste gedeelte der akkers langzamerhand in de handen overging van eenige rijke grondbezitters. Twee klassen kwamen aldus tot stand: de grondeigenaars en de pachters die nu nog de 2/5 der plattelandsbevolking uitmaken. De landbouw sloeg den kortsten weg in naar zijn verval, de landman werkte zonder ijver noch moed; wat kon het hem schelen dat de oogst rijk was, daar hij toch het grootste gedeelte der opbrengst aan zijn leenheer zou moeten afstaan. Vermits nu het loon | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
in de groote steden steeds hooger en hooger klom, zoo vond hij het geraadzamer zijn akker in steek te laten, om werk te gaan zoeken in de talrijke werkhuizen, die bij het ontstaan der groot-nijverheid hun opbrengst steeds vermeerderden. Welke waren nu de gevolgen van die verhuizing van het platteland naar de groote steden? Vooreerst, vermits het getal landbouwers verminderde, stegen de prijzen der veldvruchten en nam de invoer der vreemde granen steeds toe. Daarbij zou men landbouwwerktuigen moeten gebruiken om den arbeid te verrichten, maar dat was ook onmogelijk in Japan: om de onkosten van het gebruik dier werktuigen te kunnen dekken zou er het groot-grondbezit of liever de groot-akkerbouw moeten bestaan, want in Japan is dat volstrekt hetzelfde niet. Inderdaad het eigenlijke groot-grondbezit bestond reeds lang, maar de grondeigenaars verhuurden hun akkers aan talrijke pachters, en zoo werden de uitgestrekte velden der zoogenaamde leenheeren in talrijke kleine akkers verbrokkeld. Aan al deze misbruiken en bezwaren die noodzakelijkerwijze den ondergang van den akkerbouw na zich sleepten moest er voorgoed een einde gesteld worden. Maar hoe? eerst en vooral moest men de bevolking trachten te doen belang stellen in den akkerbouw en daarom was het dus hoog tijd den landbouwer te ontvoogden, te vrijwaren voor den noodlottigen dwang dien de eigenaar op hem uitoefende. Die taak was voorzeker zwaar. Wien moest zij te beurt vallen?... den staat, en door welk middel?... door het geld, het kapitaal. Geld moest er ingezameld worden om den landbouw te kunnen ondersteunen. Met dat doel bezield stichtte de Staat in 1896 de ‘Hypotheek-Bank’ (de ‘Nippon Kangyo Ginko’) met een maatschappelijk kapitaal van 10.000.000 yen. Ziehier waarin hare werking bestaat: 1o zij leent geld op hypotheek tegen een kleinen interest en voor een langen termijn aan al de landbouwers, die een akker bebouwen overeenkomstig de ‘wet op de bouwlanden’; 2o zij bezorgt de vereischte gelden aan gemeenten, arrondissementen of departementen; 3o zij neemt obligaties der nijverheids- of landbouw-banken ingericht overeenkomstig de wet van 1896; 4o zij aanvaardt ter bewaring: goud, zilver, effekten en acties of aandeelbewijzen; 5o indien de toestand der kas | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het toelaat koopt zij rentpapieren en stadsobligaties en verleent zij voorschotten aan andere banken met de toelating van den minister van financiën. De Staat stichtte nog andere banken zooals 1o de ‘Nijverheids- en Landbouwbanken (‘Noko Ginko’) die ten opzichte der Hypotheek Bank de rol van hulpbanken vervullen, 2o in 1899 eene bank om de ontginning en de kolonisatie van Hokkaïdo te bevorderen; die bank is insgelijks een naamlooze vennootschap (kapitaal 3.000.000 yen). Enkele wetten werden nog gestemd met het inzicht de landbouwers aan te zetten samenwerkende maatschappijen en landbouwinstellingen te stichten (wet op de coöperatieven in 1900). De landbouwsyndikaten bewijzen goeden dienst: zij vergemakkelijken het koopen en verkoopen der voortbrengselen, koopen scheikundige meststoffen op groote schaal en stellen landbouwwerktuigen ter beschikking der boeren. De tusschenkomst dier syndikaten heeft den besten uitslag opgeleverd in de theeplanterij en in de zijdespinnerij. Scholen, laboratoriums, proefvelden, wedstrijden werden door het staatsbestuur ingericht; de modelhoeve van Tokio en hare hulpgestichten in Kioe-Sioe, Chugokoe en Tokokoe zijn gelast met de studie van de plantenziekten en de verwoestingen aangericht door de schadelijke kerfdieren; zij onderzoeken insgelijks de zaden en de landbouwwerktuigen die de boeren dienen te gebruiken. In de veeteelt ook is er merkelijk veel vooruitgang te bespeuren, ieder jaar worden er sommige kooplieden door het staatsbestuur naar Europa en naar Amerika gezonden om teeldieren te koopen, die vervolgens in Japan ingevoerd en in de staatsweiden opgekweekt worden. Door de groote uitbreiding van het spoorwegnet kan meer voordeel worden gehaald uit de wouden en kan het hout gemakkelijker en goedkooper vervoerd worden. In 1907 werd de ‘Wet op het beheer der wouden’ goedgekeurd. Krachtens die wet heeft de Staat het recht het uitroeien der bosschen te keer te gaan, de beplanting van braaklanden te bevorderen en in sommige gevallen de belasting niet op te eischen. Dus, indien wij even terugzien op hetgeen wij in de voorgaande bladzijden neerschreven, komen wij tot het besluit dat vooral dank zij de krachtdadige tusschen- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
komst van den Staat, de landbouw van ondergang gered werd. Wij zouden hier de woorden van WeulersseGa naar voetnoot(1) kunnen aanhalen: ‘Die nieuwe regeling om den grond beter ter beschikking van den mensch te stellen en het ontstaan der groot-nijverheid zijn bewijzen dat dit land den weg eener hoogere beschaving ingeslagen heeft.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gend. De toestellen en werktuigen waren nog uiterst primitief, het geld ontbrak en de werklieden waren niet in staat, goed werk te leveren. De opbrengst der mijnen was bitter klein, hoe kon het ook anders: Japan bezat nochtans uitgestrekte kolebekken en rijke koper- en ijzermijnen, maar in de omstandigheden waarin het toen verkeerde, konden zij niet op winstgevende wijze ontgonnen worden. Wederom werd hier de tusschenkomst van den Staat vereischt, die het ontginnen der mijnen voor eigen rekening aanving en vreemde ingenieurs ontbood om de extractieve nijverheid naar Europeesch model in te richten. Die krachtdadige werking van den Staat heeft een heilzamen invloed uitgeoefend op den toestand waarin de nijverheid zich bevond. Na enkele jaren was zij van het noodige gereedschap voorzien en werden de mijnen aan nijverheidslieden afgestaan die bij machte waren het vereischte kapitaal aan den Staat te leveren. Nieuwe wetten werden afgekondigd, o.a. die van 1890 die vóór enkele jaren vervangen werd door de wet van 1905 (in Juli). Voortaan moet men, alvorens tot eene opzoeking of eene ontginning over te gaan, de toelating daartoe ontvangen hebben van den minister van landbouw en handel. Om het toezicht in het naleven dier verordeningen zooveel mogelijk te vergemakkelijken, is het land in vijf groote omschrijvingen verdeeld die alle een toezichtsbureau hebben. Verder stelt de wet nog het minimum en maximum der uitgestrektheid eener vergunning of concessie vast: ten minste 50,000 tsubo voor de kolenmijnen en 5000 tsubo voor andere mijnen en ten hoogste 600.000 tsubo in beide gevallen. Het tijdsverloop toegestaan voor de noodige boringen of onderzoekingen werd vastgesteld op twee jaar. Iedereen in Japan mag een mijn ontginnen indien hij de voorschriften der wet onderhoudt; dat is zeer belangrijk, vermits de vreemdelingen nu aandeelen mogen bezitten in Japansche vennootschappen en bijgevolg als aandeelhouders dier nijverheidsmaatschappijen mogen optreden. Wij hebben reeds over de bijzonderste kolenmijnen van Japan gesproken. De groote moeilijkheid bij het uithalen der brandstof ligt aan de groote hoeveelheid water die men uit den weg moet ruimen: zoo heeft men uitgerekend dat | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
er op sommige plaatsen voor één ton brandstof 20 ton water dienen verplaatst te worden. De steenkolen kunnen meestal niet tot het vervaardigen van coke gebruikt worden; men heeft de houtskool trachten te bezigen maar die is vooreerst te duur en daarbij de bosschen worden door de wet meer en meer beschermd. In 1870 bouwde de Staat den eersten hoogoven en de eerste puddlerovens te Nambu in de nabijheid der stad Kamaishi waar men veel ijzererts vindt. Die eerste poging mislukte jammerlijk. Een tweede werd aangewend in 1896, een nieuw krediet werd gestemd in de begrooting om andere proefnemingen te Kamaishi te doen. Eene gieterij werd opgericht te Yawata (in Kioe-Shioe) en voltooid in 1961. Middelerwijl waren de verbeteringswerken aan de haven van Wakamatsu ook voltrokken. De werkhuizen zijn nu van de beste gereedschappen voorzien en leveren de beste soorten staal en ijzer: ongeveer 120.000 ton ijzer, 45.000 ton Bessemer-, 45.000 ton Siemens staal enz., in 1900 bedroeg de gezamenlijke opbrengt 7.400.000 ton. De steenkolen worden uit de naburige mijnen getrokken, de coke komt uit Engeland en wordt langs Wakamatsu ingevoerd, het ijzererts komt gedeeltelijk van Taye en uit China. Er bestaan menigvuldige werkhuizen in het Noordelijk en westelijk gedeelte van het ‘Groote eiland’. De steden Nagasaki, Kobe, Tokio, Yokohama, Osaka bezitten groote werkplaatsen tot het bouwen van ketels, lokomotieven en werktuigen. Osaka is de groote nijverheidsstad, in 1899 reeds telde men er 460 ketels, 1933 fabriekschoorsteenen en 408 stoomtuigen met ongeveer 13000 H.P. Een andere nijverheidstak die in Japan een grooten rol zou moeten vervullen is de scheepsbouw, en in dit vak heeft het land veel vooruitgang gemaakt. Het hoofdzakelijk doel in Japan is die nijverheid op dusdanigen voet in te richten dat zij bekwaam is in 's lands bestellingen te voorzien. In 1899 werd te Yokosuka op de scheepstimmerwerf der krijgsmarine de eerste kruiser gebouwd en in 1907 liepen er gezamenlijk 66.000 ton van stapel, dus 4.000 ton meer dan in Frankrijk en op 21 October 1907 trad de krijgsmarine in 't bezit van een nieuwen kruiser, de Kurana (14.620 ton, 22.500 H.P., 21¾ knopen). Nagasaki staat op | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
de eerste plaats wat betreft de inrichting en de verbetering aan de werktuigen toegebracht. De steamer Hitachimaru die dienst doet tusschen Japan en Europa werd in 1900 in de Mitsoubichi-dokken gebouwd. De werklieden schijnen bijzonder goed op de hoogte te zijn van hun vak, het werk vordert snel; zoo vinden wij het volgende voorbeeldGa naar voetnoot(1): om een steamer van 3000 ton op te schilderen en terug vlot te brengen hebben de Japanners 23 u. 45 minuten tijd noodig. Japan bezit een twintigtal dokken, de werktuigkundigen zijn flinke vakmannen en binnen enkele jaren zou Japan wel een gevreesde mededinger kunnen worden. De koper- en bronsnijverheid zetelt in Kanazawa, Takuoka, Osaka, Kioto en Tokio. Het metaal wordt naar Frankrijk, Engeland, Eng. Indië, Amerika en voornamelijk naar China, (voor het muntstelsel) uitgevoerd, In het bewerken van het koper en het brons geven de Japanners blijken van hun oorspronkelijken kunstzin en van hun technische vaardigheid. Potten-, lak-, gleis-, email- en aardewerk, porcelein en baksteenen worden op groote schaal vervaardigd; ieder stad of dorp heeft eene specialiteit, zoo vindt men sommige producten die in den handel bekend staan onder den naam van Satsuma, Imari, Arita, Kioto enz. De petroleum-nijverheid wordt steeds meer en meer door den staat ondersteund door de hooge invoerrechten op het petroleum en de naphte van vreemde herkomst. Wat de glasnijverheid betreft, die is nog niet tot haar vollen luister gekomen. Bekerartikelen, lampglazen en flesschen worden te Shinagawa (bij Tokio) en te Temna vervaardigd. In een artikeltje verschenen in ‘Japon et Belgique’Ga naar voetnoot(2), is er sprake van de overgroote moeilijkheden met dewelke de Japanners te kampen hebben, niet zoo zeer ter oorzake van de onkosten der instelling zelf dan wel om de eigenlijke techniek der glasblazerij. De drie | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
grootste vennootschappen zijn: ‘Oriental Glass Manufacturing Co’, gesticht met behulp van de Fransche Belgische en Japansche gelden, de ‘Shimada glass works’, te Amagasaki (flesschen) en een derde gesticht te Ehie Mura (nabij Osaka) door M. Shimada, die zijne vroegere vennooten verlaten heeft. De Japansche glasfabrikaten worden naar Bangkok, Hongkong en Shangaï verzonden. Op 't gebied der scheikundige produkten levert Japan zwavelzuur, salpeter, kopersulfaat, enz. Portlandciment wordt gefabriceerd in de departementen Iuhuoka en Miye. Een nieuw produkt dat tot nogtoe in Japan nog niet vervaardigd werd is het celluloïd. Doch in den laatsten tijd werden er twee maatschappijen gesticht, een te Sakaï bij Osaka, de andere te Aboshi bij Himeji. Deze twee fabrieken zouden ongeveer 1.000.000 kin per jaar voortbrengen. 200.000 kin voor Japan zelf en 800.000 kin voor den exporthandel, meestal naar China, Korea en Indië. Het smeden der blanke wapens verdwijnt langzamerhand uit Japan, alhoewel deze nijverheid vroeger eene aanzienlijke rol gespeeld heeft. Niettegenstaande de bijzondere toelage van den keizer, die jaarlijks 1000 yen uitlooft om nieuwe leerjongens in het vak aan te winnen, kan die nijverheid toch niet wedijveren met den betrekkelijk lagen prijs der uitheemsche produkten, Voor 't oogenblik zijn er slechts twee zwaardsmeders: Sukiyama te Osaka en Miyamota te TokioGa naar voetnoot(1) Vóór een paar jaren meldde men in de dagbladen dat de groote wapenmakerijen (vuurwapens en blanke wapens) zinnens waren een trust te vormen om de monopolie van het verkoopen der wapens in China te bewerken. In hoeverre wij hieraan geloof moeten hechten, zullen ons de schriften en bladen later misschien aanduiden. Onder de rubriek voedingstoffen rangschikken wij hier: 1o ruwe en geraffineerde rietsuiker (Formosa). De invoer van de geraffineerde suiker vermindert merkelijk van jaar tot jaar, terwijl er daarentegen meer en meer ruwe suiker ingevoerd wordt, (in 1907 b.v. voor 5.000.000 yen meer dan in 1901); 2o de gepelde rijst en 3o het bier dat slechts door | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
de vreemdelingen gedronken wordt. Men treft talrijke brouwerijen aan te Yokohama, te Souita en te Osaka (36.000 hectol. ongeveer per jaar). De Japanners drinken sake, een soort van rijst-wijn, die ook uitgevoerd wordt naar de Oostersche landen. De vischvangst wordt meer en meer beoefend dank zij de tusschenkomst van den Staat, die bijzondere toelagen verleent en alles in 't werk stelt om deze nijverheid te ondersteunen. Visch is immers het voornaamste voedsel der Japanners en sedert het zuider-gedeelte van Saghaliën afgestaan werd aan Japan in 1905, is de visscherij zeer toegenomen. Zoo om enkele cijfers te geven: in 1907 bedroeg de waarde der vangst 6.500.000 yen en einde 1906 telde men 39.510 visschersbooten. Sinds eenigen tijd reeds gebruikt men booten van nieuw model, er is sprake nieuwe visschershavens in te richten, en om het vervoeren per spoor van den visch naar de markten te vergemakkelijken, heeft men reeds tien wagons gebouwd met koelinrichtingen voorzien.Ga naar voetnoot(1) Doch in de katoenbewerking vooral heeft Japan vooruitgang gedaan: in 1889 kwamen de eerste spinnerijen tot stand en in 1906 telde men reeds 83 werkhuizen, gemiddeld 1.428.406 spillen draad (voor 't dagelijksch gebruik), 59.281 werklieden, 65.348.839 yen voor de waarde der gefabriceerde stoffen. De ruwe boomwol wordt uit Engelsch Indië, China, de Vereenigde Staten en uit Egypte ingevoerd langs de haven van Kobe. De groote nijverheidstad voor het katoen is Osaka, dat talrijke spinnerijen en weverijen bezit. De grootste spinnerijen zijn de ‘Bosiki’ te Osaka en de ‘Kanegafoudje’ te Tokio; de ruwe boomwol betaalt geen invoerrechten en de katoenstoffen, zooals: katoendoek, garen, lampwieken, tapijten, gekleurde katoenstoffen, mogen ook vrij uitgevoerd worden. De winsten gedurende 1905, 1906 en 1907 beliepen 30 tot 40%. De kleine daling van 1908 kan niet opwegen tegen die aanzienlijke ontwikkeling dezer nijverheid.Ga naar voetnoot(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De vlasnijverheid wordt weinig, de hennepnijverheid veel beoefend. De hennep wordt gebruikt tot het vervaardigen van tapijten (katoen + hennep), zeildoek, zakken, koorden, doek voor kleedingstoffen. Voor de opbrengst der wolartikels, zooals: flanel, lakenstoffen voor het leger, tapijten, halsdoeken en neteldoek, bekleedt Tokio de eerste plaats. Van minder beteekenis zijn Kobe, Shinagawa, Osaka. Gedurende den laatsten tijd heeft Japan zijne zijdenijverheid ook merkelijk uitgebreid, in 1906 telde men 11.398 werklieden en 72.917 vrouwen die de zijde bewerkten. Onder de andere nijverheidstakken, die nog in aanmerking komen, moeten wij hier vermelden: het stroovlechten, het bereiden van traan of vischolie, van zwavelstokjes (belangrijk te Hiogo, Nagaya, Tokio en de groote werkhuizen ‘Seisuï Kaïcha’ te Osaka), cigaretten-nijverheid te Kyoto gevestigd (3000 werklieden), de papierfabrikatie die misschien 't eerst van alle op den leest der grootnijverheid geschoeid werd en de fabriceering van knoopen uit schelpen waarvan Osaka het centrum is met 60 fabrieken, terwijl er te Hyogo een dertiental gevestigd zijn. De papierfabrieken zijn zeer talrijk maar de meeste zijn in de omstreken van Tokio en Osaka gevestigd (b.v. ‘Naamlooze Vennootschap Odji’). De grondstoffen zijn meestal: de papiermoerbezieboom, het hout en de lompen. De voortbrengselen: schrijf- en drukpapier, een bijzonder soort papier tot het vervaardigen van deuren, zomerschermen, lantaarns, waaiers, kleedingstoffen enz. Na deze schets der Japansche nijverheid dient nog onderzocht te worden hoe die nijverheid ingericht is, welke hare hoedanigheden en gebreken zijn en of zij waarlijk in staat is met de Europeesche en Amerikaansche nijverheidsprodukten te wedijveren. Vóór een vijftigtal jaren kende Japan de groot-industre niet, de nijverheid werd meestal onder den vorm van handenarbeid en huisindustrie beoefend; maar men gevoelde alras dat er voor Japan slechts één redmiddel overbleef en dat was juist: de grootnijverheid. Inderdaad sedert eenigen tijd waren de toestanden in Japan heelemaal veranderd; het bebouwen der akkers kon in de noodwendigheden eener steeds aangroeiende bevolking niet | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
langer voorzien. Er moest volstrekt middel geschaft worden om dit gevaar te keer te gaan. De nijverheid moest het land redden: groote werkhuizen rezen als uit den grond op: papierfabrieken, weverijen, spinnerijen, brouwerijen openden hunne poorten om het volk werk en brood te verschaffen. Osaka werd het brandpunt. Gedurende den Sino-Japanschen oorlog werd alles in 't werk gesteld om in de noodwendigheden van het leger te voorzien, men gebruikte goede grondstoffen, toestellen en werktuigen werden verbeterd, de methoden van werken gansch veranderd, kortom er had een algemeene ommekeer plaats en men bracht het zoo ver dat de nijverheid goede produkten leverde tegen matige prijzen. Die groote verandering op ekonomisch gebied deed bij de Westersche volkeren weldra de oogen opengaan en de Europeesche en Amerikaansche nijverheidslieden vroegen zich bekommerd af welk gevaar er hen in het Verre Oosten nog wachtte. Tot nogtoe was Japan steeds een trouwe afnemer gebleven, maar de zaken stonden op een keerpunt en men zag voor goed in dat men voortaan met een machtigen mededinger te meer zou af te rekenen hebben, voornamelijk op de Oost-Aziatische markten. Japan inderdaad was ons reeds in sommige punten ver vooruit: vooreerst stond het werkloon zeer laag. In 1906 b.v. betaalde men aan een timmerman 0,65 yen daags, aan een steenhouwer 0,73 yen, aan een werkman in de scheepstimmerwef 0,70 yen, aan een spinster 0,23 yen, aan een spinner 0,42 yen, aan een machinist van 1 tot 1,70, zoodat het gemiddelde dagloon de 3 f. niet overschreed; dat was een eerste voordeel. Toch dient er hier een opmerking gemaakt te worden: de Japanner levert goedkoop werk maar het is niet altijd degelijk werk, en daarbij is de loonstandaard gedurende de laatste jaren merkelijk gestegen (8.77% van 1900 tot 1904). Gedurende de zes laatste jaren, d.i. van 1904-1910, is de vermeerdering van 30 tot 120%. (Le Tour du Monde 14 mai 1910). Een ander voordeel der Japansche nijverheid is het groot getal vrouwen en kinderen die in de werkhuizen arbeiden en een zeer klein dagloon trekken; in 1906 telde men in de katoenfabrieken 13032 werklieden en 59281 vrouwen. Ten andere de toestand der vrouw in Japan is | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
door de groot-nijverheid nog verslecht. De Japansche vrouw is ijverig, gehoorzaam en gedwee, zij beschouwt den man als haar oppersten heer en meester hier op aarde, aan wien zij onderdanigheid en eerbied verschuldigd is. In dien staat van zaken is het licht te begrijpen waarom de vrouw een kostbare faktor geworden is in de grootnijverheid. De kinderen ondergaan doorgaans hetzelfde lot, vele zonen van mijnwerkers werken aan de zijde huns vaders in de donkere mijn en winnen slechts 15 tot 20 sen. In 1902 werd nochtans een wet gestemd, die 1o aan de nijverheidslieden verbood de kinderen vóór hun elfde jaar als leerjongens aan te nemen; 2o een maximum van 12 uren werk vaststelde voor de vrouwen en voor de kinderen van 11 tot 16 jaar. Maar die wet mist haar doel vermits zij een heele reeks bijzondere toelatingen en uitzonderingen aanduidt. In zake van wetgeving op den arbeid is er nog weinig verricht geworden, sommige wetsvoorstellen tot bescherming van het werkvolk zijn in bespreking. In vele spinnerijen heeft men dikwijls werkdagen van 12 en zelfs van 17 uren. In 1900 heeft men vruchteloos getracht een Hoogeren Raad van Arbeid te stichten; er bestaan voor 't oogenblik in Japan nog geen vaste wetten op de ongevallen, op de werkmanspensioenen enz. De Japanners zelf hebben die leemte goed ingezien en er is eene strekking om den toestand van den werkman zooveel mogelijk te verzachten: de verplichtingen in het kontrakt tusschen patroon en werkman worden meer en meer wederzijdsch, de patroon betaalt een schadevergoeding indien hij zijn werkman doorzendt vóór de termijn van het kontrakt ten einde is, uitgenomen in sommige gevallen zooals opstand, beleediging, aanhitsen tot werkstaking, schade aan de werktuigen toegebracht. Aan den anderen kant mag de werkman het werkhuis niet verlaten vóór het einde van den dienstijd zonder eene vergoeding te betalen. Dáár waar een soort kosthuis aan de fabriek gehecht is, verkeert de werkman in een erbarmelijken toestand. Zulks is licht te verstaan vermits de patroon er steeds op uit is zijn winst te vermeerderen ten koste van den werkman. 't Is te hopen dat, binnen enkele jaren, Japan gelijk alle beschaafde landen zijn wet- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
boek van arbeid zal bezitten. Dat is overigens een levenskwestie voor een land gelijk Japan, dat zijne nijverheid meer en meer wil uitbreiden en de hoop koestert eens aan 't hoofd der Oostersche volkeren te staan. Wij moeten er nochtans bijvoegen dat het reeds loffelijke pogingen aangewend heeft: in 1877 stichtte de keizer zelf een Ondersteuningsfonds tegen de ongevallen en stortte een millioen fr. als persoonlijke bijdrage. Talrijke giften werden nog geschonken. Daarbij richtte het bestuur der Staatsspoorwegen nog eene pensioen- en verzekeringskas in tegen de ongevallen en voor de ouderdomspensioenen. Sommige fabrikanten o.a. ‘Osaka Spinning Co’ hebben verschillende schoone en nuttige Europeesche instellingen in hunne werkhuizen aangebracht zooals: werkmans-woningen, scholen voor volwassenen, badinrichtingen, feestzalen voor voordrachtavonden en vertooningen. Wat er ook van zij, indien wij de ooggetuigen gelooven moeten, zouden de Japansche werklieden nog onder de gelukkigste der wereld mogen gerekend wordenGa naar voetnoot(1). De meeningen hierover zijn zeer verschillend nochtans. Natuurlijk onder den drang der Europeesche vrijzinnige gedachten en onder den invloed der steeds aangroeiende grootindustrie, heeft het socialismus ook zijne intrede in Japan gedaan. Syndicaten en vereenigingen werden in 'tleven geroepen; alhoewel zij door de regeering niet erkend werden, toch breidden zij hun gezag meer en meer uit. In 1899 telde men 3.000 leden in het syndicaat der ijzerbewerkers en 2.000 in de drukkersvereeniging van Tokio. Hunne eischen, gelijk bijna overal, luiden als volgt: loonsverhooging, acht-uren werk, verbetering van huizing en zelfs de verplichting voor den patroon slechts de gesyndikeerde werklieden in de fabrieken te aanvaarden. Het staatssocialismus in Japan verzet zich krachtdadig tegen het gebruik dier uitheemsche gelden: Japan moet een rijk land worden maar door zijn eigen macht zonder aanspraak te maken op den steun van anderen. De socialistiche werkliedenpartij werd in 1901 gesticht en later door Markies Ito | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ontbonden. In 1903 werd het eerste socialistisch kongres in Japan belegd. Kortom dus, om de voorgaande bladzijden met enkele woorden samen te vatten: 1o) het loon der werklieden in Japan is niet hoog, daarom ook is de fabrikant niet altijd geneigd kostelijke werktuigen of ingewikkelde machienen te gebruiken, 2o) de Japanner levert goedkoop maar niet altijd degelijk werk. Indien wij de vaklieden moeten gelooven zou er zelfs weinig aan den toestand veranderd worden moest men den werkman per stuk betalen. De Japanner overigens bezit de vereischte hoedanigheden niet en daarbij hij bekommert zich bitter weinig om de verbetering van zijn lot. Achille Vialatte schrijft in zijn ‘Avenir économique du Japon’Ga naar voetnoot(1): ‘de grootste moeilijkheid waarmede Japan in de bevordering zijner ekonomische ontwikkeling af te rekenen heeft, de steen des aanstoots als 't ware, is het gebrek aan goed werkvolk, aan bekwame bestuurders voor handels- en nijverheidszaken’. Ten andere dank zij de schaarschheid der gelden waarover Japan beschikt, is men steeds genoodzaakt de hulp der vreemde banken in te roepen. De vreemdelingen zijn nochtans niet altijd gereed dezen oproep te beantwoorden, vermits de verleende waarborg niet immer toereikend is.Ga naar voetnoot(2) De nijverheid in Japan laat dus nog veel te wenschen over in sommige opzichten, maar een terugblik op den overgrooten vooruitgang der laatste jaren geeft ons de verzekering dat het land een der groote nijverheidsstreken der wereld zal worden.Ga naar voetnoot(3)
Antwerpen. Henri Van Deursen.
('t Vervolgt). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliographische lijst
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Rapports consulaires.
|
|