Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] De kruisvaarten O 't vroom en groot geloof der verre, schoone tijden! Waar 't Oosten elken dag eerst vlamde in stralengloed, Trok 't onafzienbaar volk in wreed maar duurbaar lijden, Want lief is 't lijden waar de liefde lijden doet! De drom der edelen en graven op hun paarden, In stalen borstkuras en weidsche manteldracht, Met vaste blikken die naar 't wijkend Oosten staarden En zwijgend al bezield met 't zelfde, groot gedacht. En de eindelooze schaar der menschen langs de wegen: Stramme ouderlingen met éen hoop nog vóor hun dood, Voortstromplend naar dien strijd en hoogsten levenszegen; De mannen met in 't hart dien grondeloozen nood Van 't lastig wegzijn uit hun stoere werk en kindren, Maar vreeslijk in hun ernst en op hun inzicht trotsch; De vrouwen, sterk dat niets hun liefde kon verhindren En dat hun teederheid om d' armen Zone Gods Gestaald was tot de kracht van zooveel heldenzielen; Zelfs kinderen bedwelmd door wondren toovergloor Van lieflijke legend', hun oudren op de hielen En wachtend op iets groots dat komen moest aldoor! Ze gingen maanden al in 't eeuwig-groot verlangen, Ze wisten nu niet meer hoe ver hun Vlaandren lag; Gestorven waren lang hun eerste vreugdezangen, En hopend steeg hun moed met elken zonnelach Die immer rees in 't Oost en immer doofde in 't Westen. Ze keken niet naar 't slaan van dal en heuvellijn, Noch 't vreemde burchtenschoon, noch wondre stedevesten, Och neen! want hoe was toch dat alles arm en klein! Heel anders was hun zucht, veel hooger ging hun streven. Ze togen heel den dag, ze togen in den nacht Als de open hemelen vol sterrenklaarheid bleven. Ze droomden van hun God en van de mooie pracht [pagina 29] [p. 29] In de oude Jezus-stede en van de wreede ellende En schoten wakker van hun onrust en verdriet. Ze rukten bergen op en uit de vreemde bende Zag altijd éen het doel, en altijd was 't nog niet. En nog eens kwamen zij in lage, wijde dalen, Hun moede pelgrimstocht leek zonder uitkomst weer. Ze leden honger, ziekte, afgrijselijke kwalen En vielen stervend van het loom vermoeien neer. Ontelbren lagen dood, in bosschen en op heiden, In woestenijen waar geen huis of kluisje stond, Ze stierven meer en meer. En dol van rouw en lijden Begroef hen wie nog leefde in onbekenden grond. 't Was alles hun zoo vreemd. De haat lag boos te loeren Van mensch en dier en streek, en in de wouden borst 't Ontzettend stormgehuil bijwijlen los, en voeren Door 't zwerk de donders, en niet éen die opzien dorst, Als gingen zij in boete, al helden in hun liefde! Hartstochtlijk bleef hun bij de zucht der heilge stad, En hevigst was de smart die hen gedurig griefde: Te sterven voor hun moed Sion veroverd had. Ze vluchtten naar hun doel en ijlden van 't verleden! O, soms beviel hen ook een zware treurigheid: 't Gebeurde dat hun ziel in wee en tegenheden Het heerlijk ideaal had liever opgezeid En dat herinnering opschoot aan lieven vrede, Aan kalm genoegen van hun huis en Vlaamsche vlakt. Al heil was 't leven daar in stille gouw of stede, Waarover de avondrust bij 't klokgeklingel zakt, Vol innigheid op 't eind van onberoerde dagen.... Had dan de Heer van hen alleen zooveel begeerd? En moesten ze als een straf hun liefde hooploos dragen? Hoe waren ze niet lang naar Vlaandren weergekeerd? Die stad was nooit te zien. Waar strompelden zij henen? Hoemeer ze vorderden, hoe langer lijdensbaan. Zoo groeide uit twijfelen hun somberheid, hun weenen Om 't leven zoo vol rouw en pijn en schoonen waan. Maar machtiger kwam weer hun heilig Jezus-minnen! En razernij der liefde ontvlamde hun oog en hart Bij 't eindlijk zien in 't Oost der zonvergulde tinnen Van 't lief Jerusalem, en al hun heimweesmart [pagina 30] [p. 30] Week voor een vreugde die hen als dolzinnig maakte. De tranen borsten los, en zalig-blij omarmd Lag arm en rijk om 't heil dat nu hun ziel genaakte. God had met dit genot zich om hun liefde ontfarmd. En als na heldenkamp de stad dan was beveiligd En al in Vlaandren weer, was 't van die tochten dat De droom-herinnering hun leven hield geheiligd, Omstraald met 't glansgezicht van de allerschoonste stad. Arth. Coussens. Vorige Volgende