Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 488]
| |
Apologetisch overzicht
| |
[pagina 489]
| |
E. Pater Bolsius tracht met Dr Faltin van Munchen de onderhandelingen voort te zetten. Wij houden vast de lezers op de hoogte van dit debat. Ook in België hield men zich met het De Ruddergeval bezig. Den 15 November 1907 stelde zijne Hoogwaardigheid Mgr Waffelaert, bisschop van Brugge, een commissie in, ten einde de genezing van De Rudder te onderzoeken. Een lid der Commissie, E. Heer De Meester, geeft ons een leerzaam overzicht van wat er verricht werdGa naar voetnoot(1). De lezer ziet klaar in dat er ontzaglijk veel werd gearbeid om alle mogelijke inlichtingen te bekomen. Schrijver legt ons in 't bijzonder de uitslagen voor oogen opgeleverd door twee opzoekingen gedaan te Jabbeke in 1875, eenige dagen na de genezing. Niet zonder reden wordt er gewezen op het gewicht, dat deze getuigenissen bezitten, daar ze aanstonds na het feit werden uitgebracht. Al wie belang stelt in dit vraagstuk, moet die bladzijden lezen. Hij zal er ruimschoots zijn profijt kunnen uit opdoen, evenals uit de talrijke documenten, die we als toemaat bij kregen. E. Heer De Meester belooft ons een volledige wetenschappelijke en historische verhandeling van het geval, die hij zal uitgeven in samenwerking met M. Deschamps, doctor in de medecijnen en in de natuurlijke wetenschappen. Met genoegen zien we er naar uit.
Buiten de mirakelen en prophetieën zijn in de Kerk sommige kenteekenen, die uit een zeker oogpunt beschouwd, nl. als hebbende uitgeschitterd in de Kerk door de eeuwen heen, echte beweegredenen tot geloofbaarheid kunnen worden: Onder deze bevindt zich de katholiciteit of algemeenheid. Pater Poulpiquet, O.P., leeraar in de Apologetica, heeft in een klein maar degelijk werkje nader de natuur van dit kenteeken omschreven.Ga naar voetnoot(2) Zoo men de klassieke schrijvers naar een bepaling van dit kenteeken vraagt, vindt men dat ze tot dit kenteeken drie vereischten stellen: eenheid, groot aantal geloovigen, groote uitgebreidheid. Zoo luidt de bepaling van P. De Groot, O.P.: De katholiciteit is een eigenschap der Kerk, waardoor ze zeer talrijk en overal één door de heele wereld is verspreidGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 490]
| |
Bij P. Pesch: De Kerk wordt volstrekt katholiek genoemd. in zoover ze zoodanig over de wereld verspreid is dat ze overal zichtbaar weze; betrekkelijk katholiek in zoover ze, door 't getal harer leden alle andere kettersche of schismatische secten op zichtbare wijze overtreftGa naar voetnoot(1). Voor Brugère moet de Kerk door hare katholiciteit eene eenigszins algemeene uitbreiding bezitten welke andere christene secten overtreftGa naar voetnoot(2). De drie hoedanigheden, in die bepalingen opgegeven, maken zeker deel uit van het volledig concept katholiciteit. Want de eenheid is er volstrekt toe vereischt. Een godsdienstige maatschappij, die zou verdeeld zijn in haar leer en haar bestuur, kan niet algemeen zijn. Want algemeenheid kan enkel bekomen worden door eenheden van 't zelfde slag. - Ook het groot aantal geloovigen voegt, waar er kwestie is van katholiciteit, iets bij dat niet in de eenheid is bevat. - Zoo de katholiciteit een kenteeken wil zijn, kan zij ook de groote uitgebreidheid niet missen. Opdat een kenteeken het hare bijdrage tot bekendmaking der Kerk, moet het voor iedereen zichtbaar zijn. En toch meent schrijver dat daardoor het begrip catholiciteit niet volledig gedekt wordt. Want zoo de eenheid tot de katholiciteit vereischt wordt, moet de katholiciteit, op gevaar af dat we niet meer van de vier kenteekenen der Christi Kerk mogen gewagen, er toch van verschillen. | |
[pagina 491]
| |
Ook het groot aantal geloovigen en de uitgebreidheid zijn niet voldoende. 1o Wie ziet er een verband tusschen cijfers, die dan nog bijna onmogelijk kunnen met juistheid opgemaakt worden, en een bovennatuurlijken godsdienst, welken zij moeten doen bijtreden. ‘Kan een getal, zegt zeer juist P. Billot, zoo maar materieel beschouwd, iets goddelijks openbaren?’Ga naar voetnoot(1) Enkel zoo dit getal de uiting is van een innerlijke, bovennatuurlijke eigenschap, zal dat kunnen. 2o De katholiciteit der Kerk maakt men aldus tot een mathematische algemeenheid, die inkrimpt of zich uitbreidt naarmate het dalen of klimmen der cijfers. Wie ziet er de onwaarschijnlijkheid niet van in? 3o Op een gegeven oogenblik - in een tijd van scheuring b.v., - kon het, enkel op het groot aantal leden en de uitbreiding steunend, onmogelijk zijn de ware Kerk te herkennen, omdat de andere secten dezelfde getalsterkte kunnen hebben. Die uiterlijke verschijnselen zijn dan ook enkel openbaringen van een meer innerlijke werkelijkheid, die de echte kern der katholiciteit uitmaakt. De algemeenheid of katholiciteit is een geestelijke algemeenheid, die aan de materieele uitbreiding ten gronde ligt. Die algemeenheid druischt aan, rechtstreeks, tegen al de particularismen, die den christelijken godsdienst willen verbrokkelen en hem alzoo beletten over de heele wereld verspreid te wezen. Jezus heeft feitelijk gewild dat zijn godsdienst buiten het Jodendom om, zonder aanzien van personen, aan eenieder werd verkondigd. (Math. c. 28. v. 19; Mrc. c. 5, v. 19-20). Juist opdat eenieder kunne deel uitmaken van dien godsdienst, is uit de geestelijke en zedelijke bestanddeelen, die hem uitmaken, alle menschen-tusschenkomst verbannen. Dat blijkt klaar uit de bijzonderste leerstukken door Christus in 't Evangelie verkondigd. De strijd wordt er verklaard tegen het kwaad, verpersoonlijkt in Satan; de voorwaarden vereischt tot het kind-worden van het geestelijk koninkrijk door Hem gesticht, luiden: boete, rechtvaardigheid, eenvoud en zuiverheid des harten, enz; de parabelen doen inzonderheid het goddelijk karakter van dit koninkrijk uitschijnen. Die geestelijkheid van Christus' koninkrijk is dan ook de oorzaak van hare uitbreiding, want al de volkeren der aarde kunnen zich als onderdanen opgeven. Die algemeenheid toch loopt groot gevaar. Want menschenwerk heeft in zich velerlei particularische strekkingen. Juist die particularismen moet de ware Kerk overwinnen. Een eerste is | |
[pagina 492]
| |
de strekking tot individueelen godsdienst. De mensch neemt graag zijn verstand als maatstaf van alles. Van daar uit zal hij naar zijn denkbeelden clubjes vormen. Maar ze zullen, door hun particularisme, niet tot eenieders verstand spreken. Ja zelfs zullen zij de waarheid een duw geven om ze te dwingen binnen de ramen van vooroordeelen en eigenbelang. De Kerk plaatste zich daarboven, met voor eenieder haar goddelijk leeraarsambt te doen gelden. Velen zullen op het vaandel van den godsdienst hun philosophische of politische leuzen schrijven. De Kerk zal enkel nog een wijsgeerige of burgerlijke secte uitmaken. Ook daarboven moet zich de Kerk verheffen. Eindelijk hebben anderen op godsdienstig gebied een zeer beperkten gezichteinder, die niet verder strekt dan hun land. Hun godsdienst wil nationaal zijn. Die van Christus, integendeel, erkent de rechten van Cesar, maar wil er onafhankelijk van wezen, daar Jesus' rijk niet van deze wereld is. Zoo men nu de katholiciteit der Kerk alzoo opvat, kan men er zich een eenigszins klaar denkbeeld van vormen. Want zij wordt niet vereenzelvigd met het kenteeken der eenheid. Dit laatste immers slaat op hare onverdeeldheid in geloof, hierarchie en eeredienst. De katholiciteit, integendeel, is veeleer een goddelijke en bovennatuurlijke eigenschap waardoor de Kerk bij machte is aan alle particularistische verbrokkeling te ontsnappen en dienvolgens aanleiding te geven tot een algemeene verspreiding. - Ook is er tusschen de katholiciteit, aldus begrepen, en den bovennatuurlijken godsdienst, die zij ons moet openbaren, een wezenlijk verband. Want, zelve bovennatuurlijk in hare uiting, is zij gemachtigd ons, als reden van haar bestaan, te wijzen op een bovennatuurlijken godsdienst. - Eindelijk hangt de katholiciteit niet langer meer af van het klimmen en dalen der cijfers. Want zoo de hoeveelheid vermeerderd wordt door het bijvoegen van gelijksoortige (homogene) deelen, wordt de hoedanigheid intensief vermeerderd, nl. wanneer het onderwerp zich meer een vorm kan toeëigenen. Dienvolgens kan de Kerk op een oogenblik dat ze minder leden telt, meer katholiek zijn, omdat ze meer de geestelijke algemeenheid nakomt, door Christus aan de wereld verkondigd. Dit meer volledig begrip der katholiciteit wordt in het tweede deel dezer studie op de R.K. Kerk toegepast. Ja, met recht en reden mag men den Roomschen Godsdienst katholiek noemen, want 1o Tegenover het vrij onderzoek, heeft ze door de eeuwen heen haar goddelijk leeraarsambt voorgestaan. | |
[pagina 493]
| |
2o Nooit heeft zij zich vereenzelvigd, met welke politieke instelling ook of met om 't even welk philosophisch stelsel. 3o Terwijl de schismatieken en protestanten veelal tot een nationalen godsdienst zijn overgegaan, is de Kerk onafhankelijk gebleven van alle tijdelijk gezag. 4o Om al die redenen juist, nl. om hare algemeenheid, die alle verbrokkeling wist te keer te gaan, heeft ze zich, door alle tijden heen, op wonderbare wijze verspreid. Iedereen zal bekennen dat de katholiciteit, alzoo voorgesteld, al hare kracht zal doen gelden bij hen die van goeden wil zijn, en het met hunne opzoekingen ernstig meenen. Ze zal echter haar hoogtepunt in bewijskracht bereiken, wanneer men inziet: 1o Dat alleen de Kerk alle elementen van verbrokkeling wist uit haren schoot te bannen. Al de andere godsdiensten zijn in minder of grooter maat particularistisch. 2o Niet eenige jaren heeft de Kerk dien strijd tegen menschelijke particularistische strekkingen volgehouden maar 19 eeuwen lang. 3o 't Was niet dank zij de onwetendheid, maar door de wetenschap te beschermen en hare geloovigen tot studie aan te zetten, dat de Kerk die algemeenheid behouden heeft. 4o In haren strijd tegen het tijdelijk gezag, dat het Chistikleed uit-één-stuk wilde verdeelen, heeft ze veel smarten en lichamelijk leed moeten verduren. De katholiciteit, in zulk een daglicht geplaatst, is echt een lichtstraal die den in de duisternis zoekenden reiziger kan brengen tot de eeuwige zon der waarheid, en we moeten schrijver dezer studie dank weten, dat hij het ons zoo bevattelijk aantoonde.
Dr Grasset, leeraar aan de Hoogeschool van Montpellier, wil in zijn werkje Morale scientifique et morale évangélique devant la SociologieGa naar voetnoot(1) de onbeholpenheid doen uitkomen der wetenschappelijke moraal tegenover de eischen der sociologie. Beurtelings onderzoekt hij het gehalte der wetenschappelijke moraal en der evangelische moraal. Daarna brengt hij ze beide vóór de eischen, door de sociologie heden ten dage gesteld. Waar het Evangelie ten volle aan die eischen beantwoordt, is integendeel de wetenschappelijke moraal niet tot die taak opgegroeid. - Een boekje dus, dat goed kan doen, door eens te meer de voortreffelijkheid van onzen godsdienst aan te toonen. Men zoeke er echter geen diepgrondige wetenschap. 't Was den schijver er | |
[pagina 494]
| |
enkel om te doen een vluchtige schets te geven van het argument dat men bij andere apologeten volledig ontwikkeld kan aantreffen.Ga naar voetnoot(1) Vóór een werk als Art et ApologétiqueGa naar voetnoot(2), van Pater Sertillanges, voelt men eens te meer zijn onmacht zulk een diepdoordacht, innig-gevoeld geestesgewrocht in eenige doode zinnen samen te vatten. Gij zijt ervan bewust, hoe de ontleding het leven doodt. Doch al was 't maar om er eenieder toe te brengen door 't zien van 't geraamte van dit werk, er de levende schoonheid van te willen genieten, heb ik toch gepoogd ook hier mijn taak van kronieker door te drijven. In het eerste deel wordt onderzocht welke apologetische rol de kunst kan vervullen. Met de kunst eenigszins nader te omlijnen toont de schrijver in het eerste hoofdstuk wat de apologetica erbij wint gehuld te worden in het kleed der schoonheid. Feitelijk komt dit neer op de verhouding tusschen vorm en inhoud. Die verhouding wordt in helder licht geplaatst door een dubbele vergelijking. Wat het kleedsel voor het lichaam is, is de vorm voor den inhoud. Dat kleedsel kan eenvoudig weg op het lichaam aangepast worden, zonder meer. Gij zult den soberen stijl hebben, van een Thomas van Aquino, b.v. - Het kleed toch kan zich in harmonieuze dracht vouwen en plooien, zoodanig dat het al de vormen van het lichaam esthetisch doet uitkomen. Zoo de Phidias-beelden. - Gaat gij een stap verder, en wilt gij met de Renaissance medegaan. dan zal het kleed het beeld niet meer enkel doen uitkomen, maar het verriken. - De Lodewijk XV-kostumen zijn reeds iets op hun eigen. - Van het huidig kostuum kan niet gewaagd worden, daar het heelemaal aan den man onaangepast is. Zoo de kunstvormen de gedachte omvatten en doen uitkomen, zoo ze spruiten uit de gedachte zelve en één zijn met haar, hebben ze recht op bestaan. Schoone zinnen zijn niets waard op hun eigen, net als 'n kleed. Maar schoone zinnen vol juiste gedachten, zijn, als de draperie der Overwinning van Samothrace, in het Louvre, vol tintelende en overprachtige heerlijkheid. De draperie der Overwinning leeft mede met het lichaam dat er onder hijgt in geestdriftige bezieling: lichaam en kleedsel zijn één, omdat ze zijn één levensopenbaring. Zoo weze dan ook de vorm: onafscheidbaar ineengegroeid met de gedachte. De samenstelling van ons eigen wezen uit ziel en lichaam brengt ons tot hetzelfde besluit. De mensch is niet zooals Descartes meende: een verstand | |
[pagina 495]
| |
dat organen tot zijn dienst heeft. Veeleer is hij een vleeschgeworden ziel, of, zoo gij wilt, een bezield lichaam. Vorm en stof zijn tot één levend wezen samengegroeid. Welnu, wat een lichaam is zonder ziel, is in de kunst de vorm zonder inhoud; wat de ziel is zonder lichaam is de inhoud zonder vorm. De Aquiner bepaalt de Schoonheid als een resplendentia formae super partes materiae debite proportionatas. De gedachte die de stralen harer schitterende schoonheid uitzendt, verzinnelijkt als ze is in de harmonie van den vorm. De apolegeet nu moet zich richten tot den heelen mensch, waarin, jawel, een ziel huist, maar een ziel die een lichaam verlevendigt, en één is met hem. Enkel ziel is de mensch niet. Dus geen ongekleede, ziellooze gedachten mogen hem worden aangeboden. Maar gedachten gekleed in de draperie der schoone vormen, gedachten belichaamd in de mooie lijnen der kunst... Geen gevaar hierbij aan gevoelerigheid te doen. De stem der rede moet weerklinken in de kunst, maar aan haar klank moet de trilling worden bijgezet der schoonheidsemotie, want die taal zal weerklank vinden in den echten mensch. Zoo hebben een Tertulianus, een Augustinus, een Chateaubriand, en vooral Pascal de apologetica opgevat. Het lijdt dus geen twijfel: de apologetica zal meer de gemoederen treffen zoo de gedachte zich weet te vermooien onder het hulsel der kunst. Maar de kunst als specialiteit, de kunst, met het schoone-zonder-meer als voorwerp, kan die apologetisch werken? Ja, want ze kan godsdienstige gevoelens doen ontstaan. Hoe zou het anders kunnen, Kunst werkt aanstekelijk. Door zich op verleidende wijze te richten tot wat het edelst is in den mensch, ontvlamt de kunstenaar in de harten zijner broeders de liefde tot de gevoelde waarheden welke hij verkondigt. Zoo het te vol van zijn godsdienstige ziel overvloeit in heerlijke kunstvormen, waarom zou ze ook dán geen sympathie wekken? Ten andere, zelfs profane, wereldlijke kunst werkt godsdienstig. Michel Angelo zegde dat ieder goede schilderij uitteraard godvruchtig is. En inderdaad. De kunstenaar geeft het leven weer in zijn machtigste openbaringen. Zal hij den toeschouwer niet brengen tot God, eenig antwoord op het kwellend levensraadsel? Dat de kunstenaar natuur weergeeft: een straal is er van Gods heerlijkheid. Dat hij 't menschelijk gelaat uitbeeldt: licht is er in die oogen, dat spreekt van 't oneindige. Dat hij ons machtige, aangrijpende levenstafereelen voor oogen toovert: heel dat stuk leven eischt het heele leven. Terecht wordt de kunstenaar priester genoemd. Want een wijding gaat uit van zijn scheppingen, die onze ziel medevoert naar hoogere oorden. | |
[pagina 496]
| |
Wat de wereldlijke kunst reeds eenigszins bewerkt, zal de godsdienstige ten volle vertolken. Vooreerst omdat ze niet zal schipbreuk leiden op de klip van 't materialisme, waartegen de golven der ongodsdienstigheid zoo dikwijls de vaartuigen, die zich aan hen toevertrouwen, stuk slaan. Ook het pantheisme, die groote verleiding voor alle kunstenaars, zal zij vermijden, gevestigd als zij is op de hechte waarheidsprinciepen. En wat een uitgestrekt veld!... Heel de bovennatuurlijke orde in al hare uitwerksels... Werken de tafereelen van een Angelico niet godsdienstig op ons? Ieder kunstenaar kan in zekere mate godsdienstige gevoelens doen ontstaan, zoo hij ze zelf weet te beleven, zooals Fra Angelico, die naar het getuigenis van Michel Angelo, in den hemel was gaan zien om zijn heiligenfiguren uit te beelden. De kunst heeft ook tot taak de godsdienstige dogmen te vertolken. In de dogmen is een onuitputbare bron van eeuwig jonge kunst. Maar hoedanigheden zijn gevergd van den kunstenaar die zich aan die taak begeeft: Hij moet doen wat Dante deed alvorens zijn ‘Divina Comedia’ op te trekken. Deze groote dichter bestudeerde de theologische werken van zijnen tijd. Ook die moeite moet zich de kunstenaar getroosten. Vooral moet er in hem één wezen zijn. Er zijn menschen met twee verdiepingen, zonder betrekking met elkander. Op de eerste verdieping grijpen hun godsdienstige gewaarwordingen plaats. Op het tweede gaat de ziel op in esthetische ontroering. Die scheiding moet doorgeslagen worden bij al wie godsdienstige kunst wil leveren. Met de teederste vezels van zijne ziel moet de kunstenaar leven putten in de dogmen, of liever nog moet het dogma leven in hem, den fijn-besnaarde, en langs de snaren zijner kunstvermogens, de harmonie laten weerklinken van de goddelijke Schoonheid. Eindelijk mogen de gouden vaten van 't altaar niet dienen om er den wulpschen drank der zinnelijkheid uit te drinken. En uit dien hoofde moet menige madona uit de kunst geweerd, omdat ze niet meer dan een ‘maîtresse’ was. Alzoo zal de kunstenaar ons de eeuwige harmonie weergeven, in hem geboren uit de stem van God, die zijne ziel kwam treffen, in hem ontwikkeld door innige beleving, substantieele ingroei, uit hem ontstaan door de behoefte schoonheid aan het menschdom mede te deelen. Nog valt het den bevoorrechte te beurt het epos te vertellen van de wederzijdsche betrekkingen tusschen God en den mensch. De kunstenaars, die den Bijbel schreven, hebben er eenige onovertrefbaar-grootsche zangen van aangeheven. Maar het epos is niet voleind. Dat de kunste- | |
[pagina 497]
| |
naars opdagen om voor het menschdom het heerlijk gedicht voort te dichten. Zoo in hun woord iets van hun eigen zielevuur laait, zullen de godsdienstige feiten, door hen uitgebeeld, spreken tot het godsdienstig gemoed van het volk. Het tweede deel van het boek beantwoordt de vraag: Of het katholicisme kunstwaarde bezit? Gewichtige vraag. Want zoo kunst een openbaring is van machtig gevoeld leven, en het katholicisme dat leven niet bevatte, zou onze godsdienst leemten hebben. Doch, we zijn er ver af. Want alle waar godsdienstig gevoel heeft kunstwaarde. Godsdienst is niets anders dan de band dien het schepsel vasthecht aan het geheimzinnig wezen, waarvan het zich afhanhankelijk gevoelt. Bij het beschouwen der natuur rondom ons vergt het toevallig wezen een noodzakelijk wezen. In het terugbuigen over onze eigen ziel, zien wij haar streven naar het ware, dat ten slotte in een eeuwig wezen moet liggen gegrondvest; zien we haar streven naar 't goede, dat geen enkel schepsel, om mijn onvolmaaktheden kan geven. Overal klinkt ons de kreet der dingen tegen, die roepen om 't Godsbestaan. Wat een gevoelen dan voor een kunstenaar, als dat van Gods tegenwoordigheid in de natuur. Alles herinnert hem aan God! Benedicite omnia opera Domini Domino. Is het geen hooge kunst, die van den Psalmist, die van Franciscus van Assisië en van zooveel anderen? En dan de mensch, beeld van Gods Schoonheid, komende uit God en teruggaande tot Hem. Hier vindt de kunstenaar de rijkste bron van heerlijke ingeving. - Om onze taak door te drijven, moeten wij bewijzen dat de christene, en vooral de katholieke godsdienst meer kunstwaarde bezit dan welke andere godsdienst ook. Daar de kunst godsdienstige gevoelens kan vertolken, dogmen uitbeelden en godsdienstige feiten malen, moet de katholieke godsdienst op dit driedubbel gebied rijker zijn aan kunstwaarde. Het godsdienstig gevoelen is in het katholicisme rijker aan kunstwaarde. Want voor ons is God liefde. Wat intens-godsdienstige gewaarwordingen moeten uit dit nieuw denkbeeld niet ontstaan! Welke godsdienst kan op feiten wijzen zoo vol kunstwaarde als de persoon van Christus, in zijne geboorte, in zijn leven, lijden en dood? Ook bezit enkel de Katholieke Kerk het eucharistisch dogma, dat feitelijk voor de kunst zulk een voedingskracht bezit dat het onze kathedralen heeft in 't leven geroepen, met al de kunsten ten dienste van Gods woon. Hier overtreft het Katholicisme het Protestantisme. | |
[pagina 498]
| |
Opwerpingen toch zijn er in de huidige wereld tegen de kunstwaarde van het katholicisme. De leer der Kerk is een beletsel tot groote kunst. Kunst is machtig leven. De Kerk echter, wijl ze de versterving preekt, vermindert het leven. De Kerk staat het volle, het volste leven voor, ook hier op deze aarde. De versterving moet tot dat volste leven leiden, tot een hoogeren opgang van ons heele wezen, dat anders in zijn vlucht zou geboeid liggen door vleeschelijke banden. Een tweede opwerping beweert dat feitelijk de Kerk geen kunst heeft in 't leven geroepen, maar zulks het werk was van wereldlijke factoren. Hiertegen in ontvouwt de schrijver eenige tafereelen uit de geschiedenis onzer kunst: De kathedralen, de primitieven, de ‘Divina Comedia’ enz. Hoe komt het toch dat de huidige geslachten de kunstwaarde van den katholieken godsdienst niet meer benuttigen? Want de godsdienstige kunst schijnt dood te gaan. - Godsdienstige kunst bestaat er nog. Toch dient bekend dat ze niet op de hoogte is van hare taak. De schuld ligt echter niet aan het katholicisme. Er is een crisis op alle gebied. Tijdelijk hebben velen zich van het Katholicisme afgewend, of zoo ze nog katholiek bij name zijn, zijn ze het niet metterdaad. Wanneer de volkeren, vermoeid van zoeken, terug in de Kerk rust zullen gevonden hebben, en de kunstenaars hunnen godsdienst zullen beleefd hebben, zal de kunstwaarde van het katholicisme op een nieuwe wijze uitschitteren. | |
III
| |
[pagina 499]
| |
vernieuwde apologetisch grondvesten. En zoo'n poging kunnen we hier in dit boek bijwonen. Schrijver ervan heeft zich geriefd bij al de beste wetenschaps-mannen. De exegetische gegevens ontleent hij aan Lagrange O.P., Rose, Condamin, S.J. - Voor de geschiedenis gaat hij ter school bij Battifol, Duchesne, Harnack enz. Een vlugge blik op den bibliographischen index zal den lezer de zuiverheid der bronnen betoogen, waaraan schrijver heeft geput. Zulk een apologetisch systeem heeft dan ook kans te beantwoorden aan de kwellende vragen die wel eens bij gestudeerde katholieken kunnen den geest folteren. Een oppervlakkige schets van het werk zal er een klaar inzicht op geven. Van meet af stelt P.H. vast dat hij, om den niet geloovenden tot het geloof te brengen, geen gebruik zal maken van geopenbaarde gegevens, als dusdanig. Hij beschouwt de goddelijke boeken enkel als historisch-echt, en om alle te ver leidende discussie over die echtheid te vermijden, neemt hij desaangaande Harnack's conclusies aan. Al zijne argumenten zal hij dan ook putten uit eenige brieven van S. Paulus, uit de handelingen der Apostelen en uit de Synoptieken.Ga naar voetnoot(1) Welnu, S. Paulus' brieven, de Handelingen der apostelen en de Synoptieken stellen ons een feit voor oogen dat met geen redeneeringen is weg te cijferen: Jesus Christus is de natuurlijke zoon van God. S. Paulus komt dikwerf uit voor die leer. In de Handelingen zien we Stephanus gesteenigd om die bewering en wie de synoptieken onbevooroordeeld leest zal klaar zien dat Jesus om dezelfde reden werd gekruisigd. Christus' verrijzenis is de bijzonderste bevestiging zijner goddelijke afstamming. Christus' verrijzenis, niet als bovennatuurlijke gebeurtenis, doch als geschiedkundig feit, dat, wijl het met geen natuurlijke oorzaak kan worden in verband gebracht, een bovennatuurlijke tusschenkomst vergt. | |
[pagina 500]
| |
Tegen al de aanvallen der jongste critiek, vooral tegen Loisy en Guignebert, wordt de echtheid van Christus' verrijzenis gestaafd. Ten andere, het feit dat het catholicisme bestaat, gegrondvest als het is op den Christus, uit de dooden verrezen, is het hechtste bewijs van de waarheid van het evangelisch verhaal. Zoo iets als het catholicisme is immers geen luchtkasteel op wolken gebouwd. Het christendom ontstond niet uit Jezus, maar uit de proselyten der DiasporaGa naar voetnoot(1), vervolgt de critiek. - Die bewering blijft niet staande, zoo men inziet dat het feit van 't bestaan der Joden, met hunnen monotheistischen godsdienst, met hunne zieners of profeten onmogelijk op natuurlijke wijze kan worden verklaard, midden in de veelgoderij van al de omliggende volkeren. De prophetieën vinden enkel in den persoon van Jezus een redelijken uitleg, zoodat de joodsche godsdienst veeleer het Christi bestaan vergt. Toch dient bekend dat het christianisme niet meer is te erkennen, zoo wij het brengen bij de evangeliën waaruit het is geboren. Want noch dogma, noch ritus, noch hierarchie is er daar te vinden. - Tegen de liberale protestanten (vooral Harnack en Guignebert) wordt betoogd dat er wel dogmen uitgedrukt staan in 't Evangelie, dat er een ritus is en ook een hierarchie. Is toch de Kerk niet ontstaan door de tusschenkomst der apostelen die's Meesters leer slecht hebben begrepen? - Christus zelf heeft de Kerk ingesteld als een sociale en godsdienstige inrichting. Uit de heele leer van Christus spreekt 's Meesters uitdrukkelijk verlangen naar 't stichten van zijn rijk. Welnu de Kerk is de eerste phase van Gods rijk dat op de aarde begint om in den hemel voltrokken en bekroond te worden. Alvorens verder te gaan, wordt nog een oogenblik vertoefd bij den grooten bekeerling Paulus. Van niet te overschatten gewicht is zijn getuigenis over Jezus en zijne volgelingen. 't Onmogelijke werd dan ook gedaan om zijn bekeering tot natuurlijke factoren te herleiden. Maar te vergeefs. Hier eens te meer schittert Gods bovennatuurlijke tusschenkomst uit. Niet enkel de stichting en de onmiddellijke ontwikkeling van 't christendom toonen ons den vinger Gods, ook zijn uitbreiding over't Romeinsche rijk. Zeker, de vrede, die toen over de beschaafde wereld heerschte, het gemakkelijk verkeer langs groote heirwegen, de Grieksche taal bijna overal verspreid, de bescher- | |
[pagina 501]
| |
ming, welke de burgerlijke overheid bij wijlen leende aan de predikers van Jezus den gekruiste, droegen het hunne bij tot verspreiding van 't Christendom. Doch zoo gij de ijselijke vervolgingen gadeslaat, welke de christenen toentertijd hadden te verduren; zoo gij inziet, hoe diep het polytheïsme geankerd was in de gemoederen van het volk; zoo gij beseft dat het keizerlijk gezag een vriend zag in het polytheïsme, wijl dit hem vergoddelijkte, een vijand echter in het christendom, dat hem op zijn plaats zette; dan zult gij begrijpen dat het christendom van natuurswege niet bij machte was de wereld te bekeeren tot het geloof in eenen gekruisigden Jood en tot de versterving der zinnen, die hen meteen van al de heidensche feesten moest afzonderen. Eens tamelijk veel verspreid, stonden welhaast de vijanden op in den schoot der Kerk zelve. Uit den drang der menschelijke natuur, die een neiging heeft tot particularisme, wilden de secten het goddelijk geloofspand verbrokkelen. Door haar goddelijk leerambt naar den eisch van haren Stichter uit te oefenen, wist de Kerk eenheid te bewaren in geloof en zedenleer, kenteeken dat wijl het in haar alleen uitschittert, op natuurlijke wijze niet is te verklaren. Die eenheid was de grondslag waardoor zij zich voor alle particularisme en nationalisme wist te vrijwaren, en hare katholiciteit tegenover protestantsche en andere godsdiensten wist te doen gelden, zoodanig dat alle volkeren zich onder haar vaandel kunnen scharen, en haar gebied zich feitelijk eenigermate over de heele wereld uitstrekt. Het Boudhisme en het Mahometisme, die door hunne getalsterkte eenigszins tegen de katholieke Kerk kunnen opwegen, dragen toch niet op het voorhoofd den stempel der goddelijke afkomst. Het Boudhisme, na heelemaal te zijn afgeweken van de leer van Çakya-Mouni, heeft zijn bijval hieraan te danken, dat het zoo weinig aan zijne volgelingen oplegt, en het allerhande volkeren, met hunne goden, tot zich toeliet. Het Mahometisme dat in zijne verspreiding geholpen werd door het zwaard, heeft een zeer gemakkelijke zedenleer en telt velerlei secten. - Werpt men nog tegen de katholiciteit op dat, zoo de Kerk de eenige ware is, het te verwonderen is dat ze niet meer verspreid weze, valt er te antwoorden, dat feitelijk de uitbreiding der Kerk zeer groot is. Velen immers kunnen tot de ziel der Kerk behooren, zonder van het lichaam deel te maken. Enkel 't geloof in God als Schepper en beheerder van 't heelal, schijnt hiertoe voldoende. Hetgeen meteen een breeden blik geeft op het gezegde: Buiten de Kerk geene zaligheid. | |
[pagina 502]
| |
Buiten de apostoliciteit, eenheid en katholiciteit trekt de heiligheid der Kerk nog onze blikken. Ruimgezind erkent schrijver het vele lofwaardige in de protestanten, hetgeen ons ten laatste nog ten goede komt, daar hunne deugden voortspruiten uit de gedeeltelijke waarheid die zij uit de leer van Christus hebben overgenomen. Toch bezitten de protestanten geene eerewacht zooals het katholicisme er een bezit in de talrijke schaar priesters, kloosterlingen en zendelingen. Schrijver legt nadruk op de overhand der katholieke moraal tegenover de heidensche, nu vooral men in Frankrijk eenigszins de herleving der heidensche moraal beleeft. Buiten de kenteekens, waardoor de Kerk uitschittert, blijven ook de mirakels een beweegreden om tot haar te naderen. Een mirakel, terloops gepleegd, zal misschien weinig indruk maken. Maar het mirakel, zooals het door de eeuwen heen, heden nog te Lourdes, werd gepleegd, is niet zonder de buitengewone tusschenkomst van God te verklaren, die alleen bij machte is den gewonen gang der natuurlijke wetten te wijzigen. In een laatste hoofdstuk overziet de schrijver de middelen die iemand tot het geloof kunnen bewegen. Innerlijk kunnen deze beweegredenen zijn. Feitelijk bevat het katholicisme zooveel moois dat het een edele ziel, strevende naar vervolmaking, moet bekoren. Toch kunnen er aan die schoonheid schaduwzijden zijn. De zedeleer in al hare gestrengheid kan den gewonen mensch doen terugschrikken evenals hare dogmen hen kunnen weerhouden, die hunnen geest in niemands dienst willen knechten. Zooveel te meer zal dit gelden in de jeugdcrisis onzer manwordende jongelingen, in den leven-uitspattenden opgroei van onze weelderige intellectueele vermogens, in de verslaafdheid van den mensch der wereld aan zijne lage driften. Het bijzonderste doelwit der apologetica moet dan ook zijn de beletsels uit den weg te ruimen. Daarna moet ze voet voor voet grond winnen, tot verstand en hart zijn overrompeld. Best zal zij daartoe uitgaan van het innerlijk feit onzer streving naar volmaaktheid. Dit laatste vindt in het katholicisme, dat zijn bevrediging, om het licht dat er van uitstraalt, getuigt van de bovennatuurlijke waarheid zijner afkomst.
In Nederland zijn we met een goed handboekje over Geloofsverdediging verrijkt. Julius Sittardus heeft een beknopte apologie bewerkt, naar het Duitsch van Dr J. SchmitzGa naar voetnoot(1). 't Is een bevattelijk werkje dat in den kring blijft der gewone hand- | |
[pagina 503]
| |
boeken. In een eerste deel wordt het bestaan van God, de onsterfelijkheid der ziel, en de verplichting van den Godsdienst bewezen. Het tweede deel loopt over de mogelijkheid van een bovennatuurlijken of geopenbaarden godsdienst. Het derde behandelt de vraag of Jezus God was en of hij het christendom heeft gesticht. Eindelijk wordt toegelicht dat de katholieke Kerk alléén de ware Kerk van Christus is. Dit alles is beknopt en toch helder bewerkt. Toch moet het mij - rechtzinnigheidshalve - van het hart dat dit werkje niet heelemaal up to date is. In de laatste jaren vooral werd er door vele katholieke geleerden onverpoosd gearbeid op historisch, exegetisch, philosophisch en theologisch gebied. Alhoewel niet al hun resultaten in een handboek als echte aanwinsten zijn op te geven, mag toch niet betwijfeld dat ze op enkele apologetische problemen veel licht hebben geworpen. Wie dus een nieuw hand. boek over apologetica schrijft, moet voorzichtig, natuurlijk, doch ook vastberaden, de bereikte resultaten weten te benuttigen. Schrijver van dit werkje heeft het op vele plaatsen gedaan; 't ware toch niet moeilijk enkele leerstukken aan te wijzen waar het aangeven dier resultaten goed te staan zou gekomen zijn.
L'Eglise et le Progès du Monde,Ga naar voetnoot(1) door M. Charles Stanton Devas, M.A. der universiteit van Oxford; uit het Engelsch door P. Folghera, O.P. Schrijver is een bekend socioloog. Op weinig tijd mocht zijn handboek over staathuishoudkunde een derde uitgaaf beleven. Het echt belangrijke van dit boek is dan ook dat schrijver de Kerk veelal beschouwt van zijn sociaal standpunt uit. Door zijne bevoegdheid op historisch economisch gebied weet hij ook zijne gezegden met veel feiten te staven. Men kan niet beter 's schrijvers doel uiteenzetten, dan zooals hij het zelf doet op het einde van het 11e kap. van het 2de deel: ‘Met dit boek bedoelden we geen tractaat over de physische of psychologische wetenschappen; wel het logisch verband aan te wijzen, dat al de feiten der geschiedenis aan een schakelt. Wij wilden toonen dat dit logisch verband enkel bestaat zoo gij de werkelijkheid der ééne en bovennatuurlijke Kerk aanneemt. In de wederwaardigheden van hen die buiten haar leven, en in de studie der schijnbare tegenstrijdigheden die ze door de eeuwen heen schijnt vertoond te hebben, hebben wij een opeenstapeling van bewijzen gezocht, die onloochenbaar vaststellen dat het feit van haar bestaan niet tot natuurlijke factoren | |
[pagina 504]
| |
is te herleiden De verklaring van de natuurlijke orde ligt in het bovennatuurlijke. De historische moeilijkheden vinden hunnen uitleg in het theisme, die van het theisme in het christendom, die van het christendom in de katholieke Kerk. De geschiedenis van de Kerk is alzoo van 't allergrootste belang voor de kennis der wereldgeschiedenis. Zonder haar liggen de nevels der duisternis verspreid over de moeilijkste vragen, over de beste oplossingen.’Ga naar voetnoot(1) Het werk beslaat twee deelen. In het eerste deel wordt het inzicht van den schrijver klaar omlijnd. Velerlei pogingen werden besteed tot het vaststellen van eene philosophie der geschiedenis, zonder het wereldraadsel te kunnen oplossen, zonder licht te werpen op de geschiedenis van den vooruitgang der wereld. Van waar komt het menschdom en waarheen richt het zijne schreden? Welk is zijn oorsprong en welk is zijn doeleinde? Onbeantwoorde vragen! Het schijnt dat het perpetuum fieri van Heraclitus de wet is, die alle verschijnselen ten gronde ligt; dat alle wetenschap enkel op onzekerheid uitkomt, en al de tot hiertoe gegeven uitleggingen, ééne uitgezonderd, enkel teleurstelling hebben gebaard. Het pantheisme en het materialisme zijn niet in staat het wereldraadsel op te lossen; enkel het theisme, in zoover het zich voordoet in het christendom, bezit die oplossing. Historische en sociale feiten pleiten voor hem; toch doen er zich veel moeilijkheden voor. Die moeten dus uit den weg geruimd, wil het klaar uitschijnen dat enkel de katholieke Kerk een uitleg geeft aan de beangstigende vragen der wereldgeschiedenis. In het 2e deel rangschikt schrijver die moeilijkheden of anti nomies onder tien hoofdingen: De Kerk en de beschaving. - De Kerk en de voorspoed. - Christene Zedeleer. - De Sociale vraag. - Ondeugd en heiligheid. - Vrijheid van geweten. - Ketters en Scheurders. - Ontwikkeling der Kerk. - Nederlaag en overwinning. - Beurtelings antwoordt de zeer beslagen geleerde op die moeilijkheden. Ziehier, in zoover zooveel moois in eenige reken kan samengevat worden, een schets zijner antwoorden. Eerste antinomie: De Kerk verzet zich tegen de intellectueele beschaving en staat ze voor. De Kerk verzet zich enkel tegen intellectueele ontwikkeling, in zoover ze haar goddelijke leer wil verkrachten, of tot voedsel strekken aan den hoogmoed, twee gevolgen der wetenschap die het kostelijk pand der openbaring zouden vervalschen of vernietigen. Zij staat echter de | |
[pagina 505]
| |
wetenschap voor in zoover ze de geloofbaarheid onzer dogmen tot grondslag strekt, of kan benuttigigd worden tot verklaring der dogmas. 2e antinomie: De Kerk wil van geen stoffelijke welvaart weten, en zij beschermt deze welvaart. De Kerk streeft naar het bovennatuurlijk doeleinde. Haar rijk is niet van deze wereld. Maar toch is hare leer een ware bron van stoffelijke welvaart. Want zij toomt de gierigheid in, en meteen een overdreven zucht naar bezitten; zij verkondt heinde en ver de waardigheid van het werk, en legt dit zelfs aan hare geloovigen ten plicht op; ook versterkt en behoedt ze het familieleven. 3e antinomie: De zedenleer der Kerk eischt zware opofferingen, en toch schenkt ze vreugde aan hare volgelingen. Zeker, de christene godsdienst vergt offers; zij is vol van diepen levensernst. Maar de offers die ze vraagt moeten met liefde gebracht worden. Is er nu een meer zuivere bron van vreugde dan de liefde. Alzoo is het strenge kerkelijk ascetisme niet zoo zeer vreugde-doodend, als vreugde-wekkend. 4e antinomie: De Kerk is schadelijk voor den Staat en toch is zij hem voordeelig. De Kerk, juist omdat zij katholiek is, predikt een wereldgodsdienst, zich uitstrekkende over alle rijken, van welken aard ook. Toch staat zij de vaderlandsliefde voor, omdat zij de macht van het wereldlijk gezag regelt, en hare geloovigen verplicht tot gehoorzaamheid tegenover de wereldlijke overheden, zoo zij blijven in de rechtmatige perken van hun gezag. 5e antinomie: De Kerk leert de gelijkheid van al de menschen, en toch erkent ze de ongelijkheid, ontstaan onder de menschen uit eigendomsrecht of ambtsgezag. De ongelijkheid is met geen hoogdravende woorden weg te cijferen. Ze bestaat, gegrond op de menschelijke natuur, die van individu tot individu verschilt. Met de rechtvaardigheid aan te prediken, maakt de Kerk de betrekkingen tusschen de verschillende klassen der samenleving mogelijk; door de zuiverende kracht van hare reine zedeleer maakt ze de sociale hervorming mogelijk. 6e antinomie: Deugd en ondeugd woekeren weelderig op den bodem der Kerk. Ongetwijfeld zijn er veel slechte christenen, maar is het waar of niet, dat, naar het getuigenis van Le Play, de Kerk erin gelukt vele huisgezinnen te doen leven volgens de eischen van hare wetten? Is het waar of niet, dat, in het verloop der tijden, de Kerk altoos heiligen heeft voortgebracht? Feitelijk zijn de ondeugden van velen harer kinderen een bewijs harer | |
[pagina 506]
| |
heiligheid. Want zoo zij in zich het zaad niet had dat opkiemt tot heiligheid, zou ze niet reeds lang door de ondeugd zijn overrompeld en gedood? 7e antinomie: De Kerk is voor de vrijheid van geweten; en toch verklaart ze haren godsdienst voor eenieder verplichtend. Vrijheid van geweten kan niet bedoelen de oorlof om al te doen wat men verkiest. Want zoo een Staat die vrijheid op zijn wetboek schreef, zouden de daden zijner onderdanen de doodende kiemen van 't verderf alras hebben rond gestrooid. In iederen Staat zijn er perken aan de vrijheid gesteld: verbod van stelen, bestraffing der openbare onzedelijkheid, enz. De Kerk staat de vrijheid voor om het goede te doen. Haren godsdienst dringt ze niet met geweld op. Zoo dat misschien op de Inquisitietribunalen werd gepleegd, is het haar niet aan te wrijven, daar het tegen haren wil en dank is geschied. 8e antinomie: De Kerk is één, en toch was het kristendom altijd verdeeld. Buiten de uiterlijke éénheid der Kerk, is er, om zeggen, een inniger éénheid, waardoor men, al is het niet tot het lichaam, toch tot de ziel der Kerk behoort. Moeilijk valt het dus te zeggen wie met, wie tegen de Kerk is. In alle geval zijn de ketterijen en scheuringen een middel door de Voorzienigheid aangewend. Want zij dragen er machtig bij toe om het dogma op heldere wijze te doen verklaren. 9e antinomie: De Kerk blijft altijd dezelfde, alhoewel zij aanhoudend verandert. Een juist begrip over de ontwikkeling der dogmen geeft daar uitleg over. 10e antinomie: De Kerk is gedurig overwonnen en aanhoudend behaalt zij zegepralen. 't Is genoeg de geschiedenis der Kerk te doorbladeren om te zien dat de Kerk, alhoewel ze veel heeft gestreden, tot nog toe overwinster is gebleven. Feit dat tot nadenken moet stemmen! Ziehier in de geschiedenis een macht, die zich tegen al de andere machten ten strijde moet gorden, en ten laatste alleen op het strijdperk overblijft. Is dat geen bewijs dat hare macht niet van deze wereld is? Langzamerhand zijn de nevels opgeklaard, de wolken verdwenen in het azuur van den hemel, en nu rijst ze, de Roomsch Katholieke Kerk, in zonnepracht voor onze oogen. De stralen der waarheid, die van haar uitgaan, werpen licht en klaarte op de verholenste gebeurtenissen der geschiedenis. Het wereldraadsel is ontsluierd, want het bovennatuurlijke geeft ons den sleutel van de natuurlijke orde der gebeurtenissen. | |
[pagina 507]
| |
Ik kan aan het verlangen niet wederstaan te sluiten met den schrijver: ‘Met vreugde gaat de blik naar den persoon die men bemint. Zoo ook moesten wij de Kerk aanschouwen, die groote vriendin der menschheid, ons aller Moeder; de moeder van hen, wier jeugdig-opbloeiende verstand nog niet werd versmacht onder drogredenen, noch achterdochtig gemaakt door de vele ontgoochellngen, noch verbitterd door mislukkingen, noch verhard door de boosheid; de moeder welke men kan vergeten in het uur van den voorspoed, maar in wier armen men zich komt werpen wanneer de last de schouders knelt, wanneer de hoop verbrijzeld is, wanneer wij ons het leven voelen ontsnappen, wanneer het harte bloedt aan ongeneesbare wonden. Zeker in de duisternissen, waarin de menschheid voortstrompelt, is het goed de Kerk te doen kennen, want kan men haar kennen zonder haar te beminnen?’
Alhoewel het huidig conflict tusschen Geloof en Wetenschap eerder van historischen aard is - in zoover de hevigste strijd tegen den katholieken godsdienst geleverd wordt op het gebied van de geschiedenis der godsdiensten en van de exegese - toch zijn er ook nog heden tal van mannen, die in de gegevens der natuurlijke wetenschappen een struikelblok vinden tot het één en waar geloof. Voor hen schreef J. Guibert zijn werkje: Les Croyances religieuses et les sciences de la nature.Ga naar voetnoot(1) Zijn doel is zuiver apologetisch. Hij wil aantoonen dat de wetenschap op geen enkel feit kan wijzen dat met de katholieke leer zou strijdig zijn. En daar in heel het godsdienstig probleem feitelijk het bestaan van God en de wezenlijkheid onzer onsterfelijke ziel meest betrokken zijn, zal hij de beweringen der wetenschap diesaangaande op de hand wegen en bewijzen dat de ware wetenschap geen uitstaans heeft met de loochening van God en van de ziel. Doch een woord vooraf. De wetenschap, in den modernen zin des woords, en in zoover ze enkel de verschijnselen wil bestudeeren, heeft, strikt gesproken, geen uitspraak te doen over het bestaan van God en van eene geestelijke ziel. Dat is de taak der wijsbegeerte die de sluier der uiterlijke verschijnselen tracht op te lichten, om de oorzaak ervan te kunnen inzien. Feitelijk toch blijven weinig modernen op het gebied dat zij voor zich zelven hebben beperkt. 't Is van een zoo onweerstaanbare neiging van onzen geest, te zoeken naar de oorzaken! Vele wetenschappelijke mannen toch, in hun vak zeer beslagen, | |
[pagina 508]
| |
zijn maar povere filosofen. Want zoo men de wetenschap aanleert, schijnt de filosofie eerder iets waarover iedereen - hij weze nog zoo onervaren - mag medespreken. Daar is de uitleg waarom zeer geleerde wetenschapsmannen, waar er kwestie was de verschijnselen, welke ze hadden ontleed, te herleiden tot hunne oorzaken, zoo leelijk den bal hebben mis geslagen. Daarom is het goed, met gezond-verstandsfilosofie, op onze beurt die feiten eens goed te bekijken. De natuurkundige wetenschappen, verre dat zij van het ontstaan dezer wereld kunnen uitleg geven, vergen voor het heelal een begin, dat enkel door Gods tusschenkomst is te verklaren. Schrijver vindt er het bewijs van in het feit der verzwakking der energie.Ga naar voetnoot(1) Daar de energie, welke zich in de natuur openbaart, verzwakt, 't is te zeggen, afneemt in hoedanigheid zonder in hoeveelheid te verminderen, moet er eens een dag komen, dat al de hoogere energie tot mindere en onbenutbare energie zal geworden zijn. Hetgeen aldus kan eindigen, is natuurlijk niet oneindig. Wat eindig is, is eensdaags begonnen. Dus is de energie niet eeuwig, maar heeft zij een begin gehad, welk begin enkel uit de macht van een oneindig wezen kan zijn ontstaan. - Het leven is eveneens niet van alle eeuwigheid ontstaan. Want er is een tijd geweest dat om reden van den warmtegraad die heerschte op den aardbodem, alle leven onmogelijk was. Dus is het leven eens begonnen. De huidige proefnemingen, tegen de ‘generatio spontanea’ - het vanzelf-ontstaan - besluitend, bewijzen dat het niet uit de natuurkrachten is ontstaan. Dus uit God. De orde, door ons waargenomen in de schepping, vindt ook enkel in 't Godsbestaan haren uitleg. Want noch het toeval, noch de werktuigelijke of mechanische noodzaak, noch de onbewuste finaliteit, zijn factoren, die dit uitwerksel konden teweeg brengen. Ook de evolutie of de ontwikkeling der schepping uit een of meer wezens vermag niet God te vervangen. Want al de evolutionnisten onderstellen minstens een wezen, een oercel, waar deze ontwikkeling is van uitgegaan. En dan is er nog voor het bestaan dier cel een oorzaak aan te duiden. Overigens postuleert heel de evolutionische ontwikkeling, het bestaan van een | |
[pagina 509]
| |
wezen, dat die machtige en ordematige gang aller dingen behoude en in de goede richting leide. De Biologie durft het aan al de openbaringen van 't leven tot physico-chemische wetten te herleiden, maar is niet tot die taak opgegroeid. Want noch het leven van plant en dier, noch vooral het leven der menschenziel weet het te verklaren. Wel beschrijft het haarfijn de physico-chemische verschijnselen, welke alle levensopenbaring vergezellen, maar weet niets meer te zeggen waar er gevraagd wordt naar het innerlijk princiep waar deze openbaringen van uitgaan. Het determinisme, dat de vaste natuurwetten ons vertoonen, vermag het niet 's menschen, noch Gods handelingen in zijn ijzeren banden te vatten. Want zoo er determinisme in de natuur is, is dat vooreerst niet zoo bestendig, dat het bij gelegenbeid niet door de natuur zelve wordt verbrijzeld. Waarom zou de mensch dat determinisme in zekere mate niet kunnen wijzigen, rondom hem, en ook in hem? Door schrijver wordt in de menschelijke handelingen een goed deel overgelaten aan handeling van noodzaken, van allerhande factoren, wier invloed wij onbewust ondergaan. Op de vrijheid van den mensch wordt door de hypothese van de bewaring der energie, geen beslag gelegd, daar wij allen in 't diepste van ons wezen bewust zijn die vrijheid te bezitten. Eindelijk is ook het evolutionisme niet de uitsluitende factor van 's menschen wording. Want het evolutionisme zonder God is een onmogelijke zaak. En zoo gij den mensch gedeeltelijk - wat zijn lichaam betreft - als produkt der evolutie aanneemt, zal Gods scheppende tusschenkomst noodig blijken voor het instorten der onsterfelijke ziel. Daar heden aangaande de hier besproken vragen, nog al eens de gegevens van den Bijbel ingeroepen worden, leert schrijver dat de Bijbel ons eigenlijk geen natuurkundige wetenschap heeft te leeren, maar enkel die waarheden verkondigt, die aan ons doel van christen mensch beantwoorden. Wat de eerste kapitels der Genesis betreft, kiest schrijver onder de vele systemen dat der wetenschappelijke ontleeningen, volgens hetwelk de schrijver, onder Gods ingeving, aan zijn midden de wetenschappelijke gegevens ontleende die er toen heerschende waren, ten einde onder dien vorm op bevattelijke wijze aan zijne lezers de waarheden te leeren, die God den menschen wilde te kennen geven. Iedereen kan aan deze vluchtige schets zien dat J. Guibert ons hier een boek leverde, dat voor alle katholieke gestudeerden van groote waarde is. De belangrijkheid der behandelde vragen nopen er mij toe eenige opmerkingen te maken. | |
[pagina 510]
| |
Het ontstaan van het leven vergt zeker Gods tusschenkomst. Maar hier is een kleine schakeering in het oog vallend. Zoo gij het evolutionisme als wetenschappelijke hypothese aanneemt - het geval bij vele katholieken - vergt het ontstaan van het schepsel. den mensch uitgezonderd, niet noodzakelijkerwijze de tusschenkomst van een scheppenden God. Want alhoewel er tot nog toe geen enkel bewijs is geleverd van generatio spontanea, staat het toch ook niet met metaphysische zekerheid vast dat uit de stof, door God met bijzondere hoedanigheden verrijkt, geen leven kan ontstaan. In die hypothese die metaphysisch mogelijk blijft, zou het ontstaan van 't leven Gods tusschenkomst vergen als iedere wezenlijkheid, die opstijgt tot een volmaakter wijze van bestaan.Ga naar voetnoot(1) De alleszins moeilijke opwerping tegen de vrijheid, uit het princiep der energie-bewaring, zou kunnen beter wederlegd worden. Schrijver zelf schijnt over zijne oplossing niet tevreden. Zonder hier tot verderen uitleg te kunnen overgaan, verzend ik den lezer naar ‘La Conservation de l'Energie et la Liberté Morale,’ van P. De Munnynck, O.P. Wanneer men heden, over evolutionisme spreekt, schijnt het goed van meet af te verklaren of men het over een materialistisch evolutionisme heeft of niet. Schrijver maakt bij wijlen die onderscheiding. Toch kon er nog meer nadruk op gelegd worden. Want zoo de materialistische uitleg van het evolutionisme regelrecht tegen de gezonde philosophie aandruischt, kan moeilijk het zelfde beweerd worden van het evolutionisme, dat in al zijne ontwikkelingen Gods tusschenkomst aanneemt.
Daar men zoo dikwijls het doctrinaal gezag der Kerk aan het katholicisme ten kwade duidt, vind ik het niet slecht, bij gelegenheid er op te wijzen hoe zij gevaren hebben, die dit gezag van de schouderen hebben geschud. Er heerscht een echte crisis bij de Lutheranen in Duitschland.Ga naar voetnoot(2) Den 11 November 1909 werd er in Lutheraansche Kerk van Pruisen een belangrijke beslissing genomen. In algemeen Synode werd, na eenige dagen beraadslaging, bij algemeene bijtreding der aanwezigen in eerste lezing de wet gestemd, | |
[pagina 511]
| |
‘gegen Irrlehre.’ Door die wet wordt vooral bedoeld dat de protestantsche predikant, die, in de uitoefening zijner bediening, of zelf er buiten om, tegen de aangenomen leer zal opgekomen zijn, daardoor van zijn hoedanigheid van predikant zou vervallen zijn. Zulk een strenge wet kan niet uit de lucht vallen. Er moeten feiten zijn, buitengewone feiten, waarmede ze in verband staat. Eenige, kort aangestipt, volgen hier. In 1902 verscheen de Hilligenlei van Frensen. In dat boek wordt de basis ontworpen van een christianisme zonder dogmen, zonder sacramenten en quasi zonder zedeleer. Al de heiligen van het protestantisme, Luther niet uitgezonderd, worden van hun voetstuk geworpen; ook de eenige kerkvaders, tot dan toe geëerbiedigd, over boord gesmeten. Enkel Christus wordt behouden, en welke Christus! Hevig was de verontwaardiging, door dit boek teweeggebracht in 1902. Maar wat vóór acht jaren het lutheraansch publiek zoo in 't harnas joeg, zou nu niet meer plaats grijpen. Sedert dien zijn meer stemmen opgegaan, die het volk allengskens aan Frensen's subservieve theorieën hebben gewend. Dr Hegemann in 1906, Dr Felden in 1909, Dr Fischer nog na de wet ‘gegen Irrlehre’, spraken in den zelfden zin. Velen kenden er hun het recht toe, en de algemeene strooming was eerder met hen. Toch werd ook in de tegenovergestelde richting met kracht geroeid, tegen stroom op. Vooral het feit der veelvuldige afvalligen, die in de laatste jaren den lutheraanschen godsdienst vaarwel zegden, stak deze laatsten de oogen uit. Van 1900 tot 1903: 1650 afvalligen gemiddeld per jaar; in 1904: 2370; in 1905: 2864; in 1906: 12,007; in 1907: 9723; in 1908: 20,989. Van deze laatsten gingen er in 1908 slechts 9160 tot een andere kerk over. Al de andere werden ongodsdienstig. De wet kwam er dus, en niet te ongepaster uur. Zij heeft een goede en een slechte pers. De liberale pers moet er niet van weten, natuurlijk. De Vossische Zeitung, het Berliner Tageblatt en de Frankfurter Zeitung vinden de wet tegenstrijdig met het grondprinciep van 't protestantisme: 't vrij onderzoek. Voor hen wordt het Spruckkollegium dat in 't vervolg uitspraak moet doen over de ‘Irrlchre’, feitelijk wat de Paus is in de Katholieke Kerk. Het protestantisme heeft geen reden van bestaan meer... De behoudsgezinden jubelen integendeel. Harnack zelf beschouwt het ‘Spruckkollegium’ als een groote vooruitgang. Hij meent dat het zal afhangen, van de verstandige en vrijzinnige manier waarop het zijn uitspraken | |
[pagina 512]
| |
zal doen. te bewijzen dat het niet tegen de principen van 't protestantisme aandruischt. Deze enkele feiten moeten de meest verblinden de oogen openen en hun doen zien dat er geen eenheid in den godsdienst kan bestaan zonder oppergezag, en de Kerk met recht en reden steeds dit oppergezag, ten bate van het katholicisme, heeft uitgeoefend.
E. Pater Bas. Van Kesteren heeft het Modern A.B.C. voor iedereenGa naar voetnoot(1), naar het Duitsch van X. Brors, S.J., vrij vertaald en bewerkt. 't Zijn korte antwoorden op de meest verspreide bedenkingen tegen de Katholieke Kerk. Het boekje is zeer handig. De vele opwerpingen worden alphabetisch aangegeven, zoodanig dat men in 't zoeken geen tijd zal verspillen. Zij die door de levensomstandigheden niet in de mogelijkheid zijn boeken van grooteren omvang te gebruiken, zullen hier hun gading vinden. Een goede leer wordt hun altoos opgedischt. Enkel zou het boekje er wat bij gewonnen hebben, zoo er bij enkele opwerpingen naar een meer afdoend antwoord werd gestreefd.
E. Pater Bas. Van Kesteren verdietschte eveneens de redevoering van Mgr MercierGa naar voetnoot(2) den 8en December 1907 te Leuven gehouden tijdens de plechtige ontvangst van zijn Eminentie door zijn oud-collega's, als mede het herderlijk schrijven van den doorluchtigen aartsbisschop van Mechelen aan zijne geloovigen, over het modernisme. Beide stukken zijn aan de Warande-lezers genoeg bekend om er niet verder te moeten over uitweiden.
Eerw. Heer Cuviliers, met zijn werkje Petit Dictionnaire de la FoiGa naar voetnoot(3) wil de grootere werken niet vervangen. Hij bedoelt enkel een eenvoudig woordenboekje aan de hand te doen, waarin de lezer, bij eene studie of eene discussie, zonder moeite den zin kan vernemen van een hem onbekende benaming. Met zijn 2100 woorden heeft de lezer een korte samenvatting van hetgeen, van dicht of van ver, in betrekking staat met het katholicisme. Sedert eenige maanden is de Nederlandsche taal met een veel degelijker werk verrijkt. E. Pater Nieuwbarn namelijk verraste ons met een prachtig Kerkelijk Woordenboek, hier in dit tijdschrift zelf warm aanbevolen. Toch kan het werkje van E. | |
[pagina 513]
| |
Heer Cuviliers nog dienst bewijzen om zijn kleineren omvang en zeer lagen prijs (1.25 fr.). | |
IV
| |
België.Geloofsonderricht, Brugge. Benevens een maanblad, Licht en Vrede (oplage 130.000) dat voor 't volk bestemd is, geeft het Geloofsonderricht geregeld tracten uit, ten einde ‘de katholieke Kerk in haar wezen, | |
[pagina 514]
| |
hare leering, hare geschiedenis en haar streven meer gekend te maken en tegen aanvallen te verdedigen.’Ga naar voetnoot(1) 11. De Genezingen te Lourdes. Schrijver van dit werkje, Dr Henri Guinier, verbleef veertig jaar dicht bij Lourdes, 10 jaar in de stad zelve. Meer dan dertig jaar bleef hij ongeloovig toezien. Op den duur liet hij zich door 't bovennatuurlijke der mirakelen overtuigen. Zijne overtuiging wil hij aan anderen mededeelen. De mirakelen van Lourdes zijn niet door psychische factoren uit te leggen, noch door autosuggestie, noch door de geneeskracht van 't geloof; ook niet door physische factoren, met name onbekende natuurkrachten. Neen. De Lourdes-wonderen, dank zij vooral de buitengewone wijze waaronder ze zich voordoen, zijn enkel door Gods bovennatuurlijke tusschenkomst uit te leggen. 12 De bekeering van den H. Paulus, door E.H. Camerlinck. In de uitbreiding van het christendom, is er een feit van allergrootst belang: S. Paulus' bekeering en zijne overtuigde en ijvervolle zending na zijn overgang tot het christendom. Bewust van de bewijskracht dier gebeurtenis, werden van rationalistische zijde alle pogingen aangewend om haar te verdraaien en op natuurlijke wijze uit te leggen. E.H. Camerlinck toont op wetenschappelijke wijze dat het te vergeefs geschiedde. De bekeering van S. Paulus is en blijft een wonder dat door het bovennatuurlijk licht dat er van uitstraalde veel bijdroeg tot ruimer verspreiding van onzen godsdienst. 13. Slechte lezingen. Eenige bladzijden uit den vastenbrief (1910) van zijne doorluchtige Hoogw. Petrus Leyten, bisschop van Breda. 't Is een te goeder uur komende waarschuwing van den bisschop tegen het lezen van slechte vlugschriften, romans en dagbladen. Het ontwikkelingsraadsel, door E.P. Van Mierlo Sr, S.J. Nevens P. Wasman's, S.J. ‘strijd om 't ontwikkelingsprobleem’. moet ieder gestudeerde Vlaming op zijn boekenrek dit werkje plaatsen. 't Is een zaakrijk onderzoek der bewijsvoeringen, aangegeven door de evolutionnisten. Schrijver vindt de opgegeven factoren niet voldoende om het evolutionisme als bewezen hypothese op te dringen. Mij wel. Maar, alhoewel de feiten, door de evolutionisten aangebracht niet afdoende zijn, mag men zich niet afvragen of het evolutionisme niet beter toegerust is dan de bestendigheidsleer, om zekere feiten uit te leggen, zooals zijn de overeenkomsten in lichaamsbouw, en de aanwijzingen der embryologie? - Schrijver is overigens partijganger van een zeer gematigd evolutionisme. Zoo hij geen verdediger is der | |
[pagina 515]
| |
volslagen bestendigheidstheorie, is hij ook geen aanklever van een grenzeloos ontwikkelingsstelsel. Geloofsverdediging, Provinciestraat (Noord), 114, Antwerpen. 1) Geïllustreerde maandbladen: Licht en Liefde, Lumière et Charité verschillend van tekst, oplage: 250.000. - Bestemd om ons volk op 't gebied van godsdienst, maatschappij, huisgezin te vrijwaren voor den schadelijken invloed die dagelijks uitgaat van de ongeloovige pers. 2) Geïllustreerde maandschriften: De Waarheid en La Vérité; verschillend van tekst. (Oplage: 25.000). Beoogen hetzelfde, doel, eerder toch voor het meer ontwikkeld gedeelte van het volk, dat nog wel iets meer dan een dagblad leest.Ga naar voetnoot(1) 3) TractenGa naar voetnoot(2). 1. De Katholieke Pers, door E.H. Cosijns. Een oproep tot de katholieken, om te werken tot verspreiding der kath. pers. 2. De Paus bevat een korte uiteenzetting der leerstelsels welke wij aangaande 't pausdom aannemen, samen met een bladzijde uit de geschiedenis der pausen. 3. Wat een welingelicht werkman denkt over de biecht, geeft, in vorm van verhaal, een passend antwoord op de meest verspreide bedenkingen tegen de biecht. 4. Studiekringen voor Godsdienstonderricht, door E.P. Salsmans, S.J., geeft de manier aan waarop reeds bestaande studiekringen best kunnen werken in zake Godsdienstonderricht. | |
Leuven-Brussel.Te Leuven, Thiensche straat, 126, werd door de bisschoppen van België een algemeen secretariaat gesticht voor apologetische werken. Van daar gaat om de veertien dagen La tribune apologétiqueGa naar voetnoot(3) uit, die de katholieken op de hoogte wil houden van de aanvallen dagelijks door de slechte gazetten gepleegd tegen den godsdienst. Tevens worden de middelen aan de hand gedaan om die aanvallen af te weren. Gedurende zijn driemaandelijksch bestaan heeft dit tijdschrift zeer degelijk werk verricht. Vele katholieke Vlamingen zullen echter met Hooger Leven betreuren dat de inlichtingen enkel de Fransche nieuwsbladen betreffen.Ga naar voetnoot(4) De verzameling: Science et Foi,Ga naar voetnoot(5) gaf tot heden eenige dege- | |
[pagina 516]
| |
lijke werkjes uit, en de aangekondigde uitgaven voor 1910 zijn even veel belovend. 11. Les Conclusions doctrinales du Congres de Malines, door Mgr. Mercier, aartsbisschop van Mechelen. Vele lezers zullen in die prachtige redevoering op het Congres van Mechelen tegenwoordig geweest zijn. 't Was toch een goed gedacht ze in boekvorm uit te geven, ten einde aan de katholieken toe te laten dikwijls de heerlijke lessen erin bevat, te overwegen. 12. Le Problème de la Natalité, door A. Vermeersch, S.J. Zoo ik aan dit boekje geen grondige bespreking wijd. is het enkel uit plaatsgebrek. Ik roep er de aandacht op van al de Belgen, - inzonder toch van de Vlamingen, - die iets over hebben voor hun land. Zij zullen er zien hoe zeer onze geboortecijfers aan het dalen zijn. Zij zullen de oorzaken dier vermindering met den geleerden schrijver opspeuren. En - 'k verhoop het voor hen - waar ze ten slotte den schrijver benevens maatschappelijke verbeteringen, de mannelijke karaktersterkte, geadeld door echte, diep inwortelende godsdienstige overtuigingen als beste redmiddel zien aanduiden om de ramp tegen te houden, zullen zij in 't diepste van hun hart, ten bate van onze natie, het voornemen maken in 't vervolg het beste van hun krachten te wijden aan de behoudenis van den godsdienst in 't hart van ons volk. Benevens Science et Foi, dat zich meer tot ontwikkelden richt, begint l'‘Action catholique’ een nieuwe serie: Causeries apologétiquesGa naar voetnoot(4), meer geschikt voor den gewonen man. 1. Les Evenements de Lourdes, door E.H. Nicodème. De Lourdes-kwestie is overal aan de dagorde. Schrijver behandelt wetenschappelijk, en toch op zeer levendige manier, de mirakelen van Lourdes en besluit, tegen de inroeping van suggestie of onbekende natuurkrachten, tot het bovennatuurlijk karakter dier wonderen. Uit dezen oogenschouw in vogelvlucht, kan iedereen zien dat er in België en in Holland door de katholieken dapper wordt gearbeid tot meerdere bekendmaking van ons geloof en tot het afweren der aanvallen die dagelijks plaats grijpen. Om volledig te zijn hadden wij ook nog moeten eenige woorden reppen over de strijdmachten onzer tegenstrevers. Maar daar dit overzicht reeds zijne perken overschreden heeft, zal het denkelijk een volgende maal geschieden.
Antwerpen. P. Janssens, O.P. |
|