Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||
Apologetisch overzichtDe Vlamingen zijn zoover gekomen te willen leeren denken in hun eigen taal. Enkel de moedertaal immers strekt hare vezels in tot 't diepste van ons hart en laat ze daar de rijkste bloedsappen opslurpen. Die taal is met ons opgeleefd... is een stuk van ons eigen geworden. Wat wonder dan ook zoo onder haren invloed grooter schatten voor ons oog gaan open liggen? Zoo we door hare bemiddeling minder blootgesteld zijn aan den buitenkant der dingen te blijven, en meer kans hebben tot de kern der zaken te dringen? Het nadenken over die soms voorbij geziene, maar des niettemin stellige waarheid, noopte mij ertoe het aanbod der redactie te aanvaarden, om met de Warande-lezers geregeld een koutje te houden over de apologetische stroomingen. Mijn goede wil weze dan ook mijne verschooning, wanneer mijne pen niet weet de wijsgeerige en theologische gezegden in onze taal op behoorlijke manier weer te geven. 'k Weet het: de bouwmaterialen zijn aanwezig: onze taal is uit haar zelve rijk genoeg om in raak-juiste bewoordingen de nauwkeurigste gedachten-schakeeringen uit te werken. Maar zoo de bouwmaterialen er feitelijk zijn mag het wel gezegd dat ze technisch al zijn geschikt? God betere het! En geve ons eerlang een taal. waardoor wij de hoogste vluchten van den geest samen met het diepste ingaan in het wezen der dingen, zonder moeite weten te vertolken.
* * *
Vele oorzaken, te lang om hier te melden, hebben er machtig toe bijgedragen leven en beweging op het gebied der apologetica te doen ontstaan. Hetgeen al eén reden is om de aandacht van een ontwikkeld man gaande te maken. Maar vooral moet de Apologetica een wetenschap zijn, die den katholieken lief is. Het is er immers niet om te doen - zoo men katholiek wil zijn - aan eenige uiterlijke geplogenheden niet te kort te blijven. Zoo men echt den naam van katholiek wil waardig zijn moet men kersten zijn ten voeten uit, tot in 't merg van zijn | ||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||
wezen, tot in al de openbaringen zijner bedrijvige werkzaamheid. Maar dan ook zal men in den strijd om het leven op alle gebied, zichzelf veelal de reden afvragen van zijne overtuigingen. In de ontwikkeling van heel ons wezen, zullen er oogenblikken komen dat de rede hare billijke eischen stelt. Hoe zal men hare koortsige opzoekingen, haar dieper doordringen in de raadselen die haar omringen, tot bedaren brengen. Met nauwkeurig zijn godsdienst te bestudeeren, vooral met zich rekenschap te geven waarom men katholiek is, en wat dat meebrengt. Ook zal ons hooger opgaan in het catholicisme wel eens gaan aanbotsen tegen vijandige machten. Want niet eenieder deelt onze overtuigingen. Hoe zal onze levensrichting zich weten te verrechtvaardigen tegenover die van anderen? Enkel door een dieperen kijk op de waarheid die wij belijden, een nauwkeurige ontleding der princiepen die den hefboom van ons leven zijn geworden. 't Is klaar als de dag dat Apologetica, aldus beschouwd, geen heiligdom mag blijven, waar enkel de priester recht heeft binnen te treden. Veeleer de deuren wijd opengezet opdat eenieder aan den waarheidsdisch moge aanzitten. Natuurlijk moet dan ook gezorgd worden dat de toegediende spijs door al de magen kan verwerkt worden. Geen fijn-gesponnen spitsvondigheden, geen subtiele ultra-metaphysische beschouwingen, maar zooveel mogelijk eenvoudige, gezonde kost, die nieuw en rijker bloed door onze aderen moge doen stroomen. Om methodisch te werk te gaan zullen we doorgaans onze kroniek in vier verdeelen. I. Over het geloofsproblema, in zich zelf, of met betrekking tot de Apologetica. II. Over de beweegredenen tot geloofbaarheid, beweegredenen 't zij uit het hoofd, 't zij uit het hart. III. Over werken van meer algemeenen aard, onderwerpen behandelende die in betrekking staan - van ver of nabij - met apologetische problemen. IV. Over de uitgaven der verschillende inrichtingen voor Geloofsverdediging in België en Holland. Eens vooral weze het gezegd dat het buiten mijn doel ligt een uitspraak te doen over al hetgeen waarop ik de aandacht der lezers zal gaande maken. Enkel een objectieve samenvatting, bedoel ik, zoo synthetisch mogelijk. Het anders doen zou ons | ||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||
te ver leiden, en meteen de perken van een overzicht te buitengaan. | ||||||||||||||||||||
I. - Het GeloofsproblemaEen der bijzonderste gebeurtenissen op het gebied der apologetica is wel de verschijning van het Dictionnaire apologétique de la Foi catholiqueGa naar voetnoot(1). De enkele opgaaf der vraagstukken, behandeld in de eerste aflevering, zal den lezer toonen met wat degelijke onderneming hij te doen heeft.
Goed gekozen stof, behandeld door echte vakmannen. - 't Is natuurlijk onmogelijk ieder dezer geleerde bijdragen te bespreken. Maar om den lezer de wijze van bewerking te toonen, volgt een korte inhoud van het artikel Apologétique, niet zoozeer gekozen als degelijker dan de andere bijdragen, als wel omdat ze door de behandelde stof meer past in een eerste Apologetische kroniek. Het artikel is in twee verdeeld. Eerst een zeer leerzaam overzicht van de Apologetica door de eeuwen heen. De geschiedenis der Apologetica wordt in vier tijdvakken gesplitst. | ||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||
Eerste tijdvak: Tot de 5e eeuw.Tweeërlei argumenten worden door de HH. Vaders gebezigd: uiterlijke. (extrinseca) Als dusdanige gelden de mirakelen en profetieën. In aanmerking is het te nemen dat ze niet enkel physische mirakelen op het oog hebben, doch ook moreele, zooals de bekeering der volkeren tot den waren godsdienst, verspreiding en uitbreiding van het christendom enz.. Innerlijke (intrinseca) ook uit een dubbel oogpunt. Objectief-innerlijke: schoonheid der katholieke dogma- en zedenleer. - Vergelijking tusschen deze leer en die der heidensche godsdiensten, waaruit de voortreffelijkheid van den katholieken godsdienst klaar uitschijnt. Subjectief-innerlijke: harmonie die bestaat tusschen de christelijke openbaring en de edelste strekkingen onzer natuur. | ||||||||||||||||||||
Tweede tijdvak: De Middeleeuwen.Een eerste vorm, waaronder de apologetica zich voordoet, is de verdediging tegen in de Kerk opschietende ketterijen, nl. tegen Joden en Musulmannen. Tegen de Joden wordt bewezen dat Christus de Messias is, bij wijze der mirakelen en vervulling der prophetieën. Tevens dat een nieuwe, volmaakte wet de plaats is komen innemen van de oude, onvolmaakte. Tegen de Musulmannen is de verdediging in hoofdzaak dezelfde. Enkel worden de zoogezegde mirakelen en prophetieën aan Mahomed toegeschreven, als onecht verklaard. Ook beijveren zich de apologeten de voortreffelijkheid van het evangelie tegenover den Coran in helder daglicht te stellen. Scholastieken: 't Is een periode van echten bloei voor de apologetica. Wat vroeger hier en ginder verstrooid lag, wordt nu door even behendige als krachtige handen verzameld en als bouwmateriaal gebruikt tot het optrekken van een stevig monument. Die taak werd vooral door S. Thomas verricht. Een driedubbel doel moet zich de apologeet, volgens hem, voorstellen: 1o Ad demonstrandum ea qua sunt praeambula fidei: met bewijsvoeringen staven hetgeen den geloofsakt moet voorafgaan. 2o Ad notificandum per aliquas similitudines ea quae sunt fidei: door middel van vergelijkingen het voorwerp van ons geloof eenigszins verklaren. 3o Ad resistendum his qua contra fidem dicuntur, sive ostendendo esse falsa, sive ostendendo non esse necessaria (In Boeth. De Trin. q. II, a. 3): antwoorden op de opwerpingen die tegen het geloof aangebracht worden met te bewijzen dat die opwerpingen ofwel | ||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||
op valsche beweringen berusten, of niet noodzakelijkerwijze besluiten. Het 2de en 3de doel werkt S. Thomas uit in zijn Summa Apologetica. Het 1e, strikt apologetisch, in zijn Summa contra Gentiles. - Onder al de apologetische problemen heeft S. Thomas als bij voorkeur zijn krachten besteed aan de opheldering van 't geloofsvraagstuk. Te zijnen tijde beweerde Abélard dat het verstand moet begrijpen wat het geloofde: de geloofsakt werd enkel bovennatuurlijk door de liefde. Ook Hugo a S. Victore plaatste het eigenlijk geloofsproces in den wil. Voor den Meester echter is gelooven eene handeling van het verstand, dat, bewogen door den wil, waarin Gods gratie werkende is, aan de goddelijke leering zijne instemming geeft. Omstreeks den aanvang der 15e eeuw kwam er allengskens eene reactie tegen de scholastiek, die onder meer eene diepe verandering in de apologetische stroomingen zou teweegbrengen. | ||||||||||||||||||||
Derde tijdvak: Tot de 10e eeuw.In de Middeleeuwen kampten de apologeten enkel tegen Joden en Musulmannen. Maar andere vijanden, en talrijke, daagden nu op, die nieuwe verdedigers in het strijdperk moesten roepen. De vrije gedachte begon overal in gisting te komen. Met en uit haar ontstond het deïsme onder vorm van naturalisme. materialisme, rationalisme. Het antwoord bleef niet uit. Veel werd er geschreven ter rechtvaardiging van de grondslagen van ons geloof, welke al deze theorieën trachten omver te beuken. Niet enkel bij de katholieken werd er gestreden, doch ook onder de protestanten, van hun christen standpunt uit, dat evenzeer bedreigd was als het katholieke. Op 't einde der 18e eeuw kwam men er toe die beschouwingen te duwen in de ramen van afzonderlijke tractaten. Ontstonden de bekende leergangen: De Vera Religione (tegen de deïsten) en De Ecclesia (tegen de christene secten, maar nog altijd toch als een onderdeel van de theologie. | ||||||||||||||||||||
Vierde tijdvak: 19e eeuw.Protestanten. - Paulus, Strauss en Baur verwierpen de openbaring en betwistten de echtheid der evangeliën. Tegen hen werd door conservatieve protestanten te velde getrokken. In het kamp der liberale protestanten ging het er ruimer op toe. Kant beweerde dat de objectief-redelijke geloofbaarheid, die de vroegere apologetica ten gronde lag, geen zin meer had. De | ||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||
instemming der rede, objectief niet te verklaren, wordt gewettigd door de eischen der practische rede. Tot dezelfde besluiten, kwamen, alhoewel langs andere wegen, Jacobi en Schleiermacher. Zij eischten geloof, maar geen door-de-rede-gewettigd. Feitelijk verloor het catholicisme aldus zijn bovennatuurlijke elementen en kwam uit op een zedelijken en affectieven godsdienst. Anglicanen. - Ook daar werd in 't begin der verleden eeuw de hand gehouden aan het historisch christianisme. Maar het duitsche criticisme en het Darwinisme met zijn uiterste gevolgtrekkingen brachten een grooten omkeer teweeg. Velen kwamen er toe of wel een zuiver moreel christianisme te aanvaarden zonder dogmen, of zoo er nog bij hen dogmen bleven, verloren ze hunnen waren zin of geheel of gedeeltelijk. Anderen toch bleven bij het historisch christianisme, gevestigd op de profetieën en de mirakelen. Bij de katholieken is er een vierdubbele strekking waar te nemen: 1o Veel werken werden er in 't licht gezonden als antwoord op bijzondere aanvallen, tegen het een of ander leerstelsel gericht. 2o De volledige verrechtvaardiging van het catholicisme wordt door velen ondernomen, allen doorgaans met hunne bijzondere methode, omdat zij leefden onder den invloed van velerlei uiteenloopende philosophische, litteraire en sociale strekkingen: Chateaubriand, Frayssinous. Lacordaire, Bougaud, Weiss, Hettinger. 3o 't Is ook de tijd waarop vele leergangen: De Vera Religione en De Ecclesia het licht zagen. 4o Eindelijk vallen er afwijkende apologetische methoden vast te stellen, zooals het Hermesianisme, en nu ten dage het Immanentisme. Daar dit laatste, om zijne huidige ruchtbaarheid, een ruimer uiteenzetting vergt. zal er speciaal over gehandeld worden. In het tweede deel der bijdrage wordt er naar gestreefd het eigen voorwerp der apologetica zoo nauwkeurig mogelijk te omlijnen. Schrijver werpt veel klaarte op dit alleszins moeilijk vraagstuk. I. - Voorwerp der klassieke apologetica. De geloofsakt, evenals al de menschelijke handelingen moet zijn verrechtvaardiging hebben. Anders is hij niet waardig van een schepsel met rede begaafd. Die verrechtvaardiging berust in het zoogenaamd oordeel van geloofbaarheid. (judicium credibilitatis) waardoor het verstand | ||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||||||||||||
oordeelt dat het redelijk is te gelooven omdat de voorgestelde waarheid zich als geloofbaar voordoet en diensvolgens ook recht heeft op onze instemming. Dat is het specifiek voorwerp der apologetica: de geloofbaarheid der geopenbaarde waarheden. Men kan haar dus bepalen: De wetenschap, die zich ten doel stelt het bewijs te leveren van het feit der goddelijke openbaring, dewelke openbaring den waren godsdienst ten gronde ligt, of korter: de wetenschap van de geloofbaarheid van den christelijken en katholieken godsdienst. Wel begrepen toch moet het blijven dat de mensch, omdat hij de katholieke dogmen als geloofbaar beschouwt, daarom werkelijk nog niet gelooft. De genade is hier vereischt. omdat er in het voorwerp iets is dat de natuurlijke krachten van onze vermogens te boven gaat. Zonder aanvulling der leemte is er geen verhouding mogelijk. Uit die beschouwingen volgt de plaats, welke de apologetica bekleedt onder de godsdienstige leervakken. ‘De apologetica ligt aan de theologie ten gronde, zonder een geheel met haar uit te maken. Want de theologie houdt zich bezig met de geopenbaarde waarheid; terwijl men, in de redeneeringen die leiden tot het oordeel van geloofbaarheid, zich niet mag beroepen noch op de Schriftuur als goddelijk boek, noch op de overlevering. als bewaarster en uitlegster van het depositum fidei, noch op het leerambt der Kerk, als regel van ons geloof: want niets van dit alles staat vast voor hem die niet gelooft’. Daartoe juist moet men komen: iemand te overtuigen dat hij kan en moet gelooven, d.w.z.: zijne instemming geven aan de goddelijke openbaring. II. - Methode der klassieke apologetica. Ze komt voor den dag met wijsgeerige bewijzen (mogelijkheid. gepastheid, moreele noodzakelijkheid, kenbaarheid der openbaring) en met historische bewijzen (aangaande het feit zelf der veropenbaring). Die bewijzen kan men onder drie rubrieken rangschikken: 1o Uiterlijke ‘zekere teekens, voor het verstand van eenieder vatbaar’, (Conc. Vat.), b.v. mirakelen en prophetieën, stichting en uitbreiding der Kerk. 2o Objectief-innerlijke, berustend in de geopenbaarde leer zelve: b.v. hare verhevenheid. hare moreele schoonheid, haar sociaal nut. 3o Subjectief-innerlijke, nl. niet meer berustende in het voorwerp dat onzen geest wordt aangeboden, maar in den mensch zelven. De gratie werkt ze uit in ons: ze bestaan in verlichtingen en ingevingen. ons nopende tot het aannemen van de | ||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||||||||||||
goddelijke openbaring. Alhoewel moeilijk te erkennen, kunnen ze ons toch, zoo ze echt en niet denkbeeldig zijn, tot het ware geloof brengen. III. - De twee vormen, waaronder zich de apologetica voordoet. 1o Gewone vorm: Eerst bewijst men de geloofbaarheid van den christen godsdienst, daarna die van den katholieken. (Cf. Conc. Vat. C. III de fide). 2o Andere vorm. Rechtstreeksche bewijsvoering van de geloofbaarheid der Katholieke Kerk. Zonder veel tijd en zorgen te besteden aan het bewijs der goddelijke afkomst van den christen godsdienst, gaat ze recht op haar doel af: De Katholieke Kerk is geloofbaar, omdat ze zelve in zich de bewijzen draagt van hare goddelijke afkomst. Die bewijzen zijn hare kenteekenen, in een bijzonder daglicht beschouwd, nl. als eigenschappen die door de eeuwen heen in haar hebben uitgeschitterd. Eens de geloofbaarheid der Kerk vastgesteld, onderwijst zij ons verder zelve over de goddelijke boeken, de overlevering, enz. S. Augustinus schetste in breede trekken deze apologetische methode. Vooral wijlen Kard. Dechamps, aartsbisschop van Mechelen, was er in verscheidene werken de vurige voorstander van. IV. - Dat de klassische apologetica recht van bestaan heeft, valt gemakkelijk te begrijpen. Het doel der apologetica moet immers zijn: het feit der openbaring op degelijke wijze te staven. Reikt ze zoover niet, ze is haren naam niet waard. Die uitslag wordt door de traditioneele apologetica bekomen. 't Is de reden waarom de Kerk alle leerstelsels veroordeelt, die de bewijzen uit de uiterlijke criteria voortvloeiende, eenigszins verkrachten. Ongetwijfeld is het historisch gedeelte der apologetica op stevigen grond gebouwd. Toch kunnen op dit terrein, als gevolg zelf der wetenschappen waarmede ze in verband staat, veel vorderingen gemaakt worden. Als hoofdregel in de apologetica dient aangenomen: geen enkel verstands- of gevoels-element, dat als bestanddeel kan gelden van den geloofsakt, mag worden buitengesloten. V. - Grenzen der Apologetica. - Hare wetenschappelijke waarde. Daar de apologetica zich ten doel stelt de geloofbaarheid van den christenen en katholieken godsdienst te bewijzen, valt alles wat daartoe kan worden teruggebracht. binnen de grenzen der apologetica. | ||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||||||||||||
De apologetica levert geen metaphysisch-zekere bewijsvoering op, enkel een bewijsvoering in den breeden zin, die allen redelijken twijfel uitsluit.
* * *
Pater Bainvel, S.J, heeft breedvoerig het vraagstuk bestudeerd, dat, vooral ten huidigen dage in de apologetica het brandend vraagstuk blijft, in zijn werk: Het geloof en de geloofsaktGa naar voetnoot(1). Pater Bainvel legt in deze verhandeling benijdenswaardige gaven aan den dag. De heele studie is geschreven in een bevattelijke en levendige taal. Geen versteende vormen van in het hoofd opgedane, maar niet verduwde, schoolschheid. Schrijver heeft geluisterd en heeft zich leerling gemaakt van de groote theologanten. Maar hij wist door persoonlijke terugwerking die moeilijke zaak voor niet-specialisten eenigszins begrijpbaar te maken. Gelooven doen wij allen. Want op tweeërlei wijze gaat onze geest te werk. Hij vat de zaak uit het licht dat er van uitgaat ofwel neemt hij ze aan op 't gezegde van anderen. De zekerheid die in 't eerste geval uit het voorwerp zelf in hem werd geboren, ontstaat nu uit de geloofbaarheid van den getuige. Men kan geloof hechten aan iemands gezegden omdat men zeker is van hetgeen hij zegt: 'k Geloof u, zegt men, omdat ik inzie dat gij waarheid spreekt Men kan ook aan iemand geloof hechten, enkel omdat het door dezen of genen wordt gezegd: ‘Ik geloof u, omdat gij het zegt. Mijn eenige beweegreden tot geloof is het gezag van hem die spreekt: daarbij blijf ik en houd geen rekening met iets anders. Ons geloof moet bij de tweede soort gerekend worden. Iedereen houdt het hier niet bij, en daarover opent schrijver een wel gevoerde discussie, maar die voor ‘De Warandelezers’ als zijnde te spitsvondig, van weinig belang wezen kan, zooveel te meer daar schrijvers besluit luidt: ‘Zoo men de zaken op den keper beschouwt, schijnt de verdeeldheid onder de theologanten wel niet zoo groot, als men op 't eerste gezicht zou meenen. (blz. 77). Welk is de rol der beweegredenen, die ons tot de geloofbaarheid moeten brengen? Ze zijn volstrekt noodzakelijk om den geloofsakt tot een redelijke handeling te maken. Maar op verre na zijn ze de oorzaak | ||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||||||||||||
niet van den geloofsakt. Enkel bieden ze, aan de twee vermogens, die samen den geloofsakt moeten bewerken, hun reden tot handelen: aan den wil nl. de reden. waarom ze aan 't verstand instemming oplegt, aan het verstand de objectieve voorwaarden, waarin ieder verstandshandeling moet geschieden, te weten: een voorgestelde waarheid en een beweegreden om ze aan te nemen. Maar die instemming van het verstand, bezit ze de vereischten die men aan alle intellectueele handeling kan en moet stellen? Zeker, het verstand. wanneer het gelooft in de Drievuldigheid, b.v., ziet de innerlijke waarheid niet van dit dogma. Toch wordt het niet door den wil op blinde en onredelijke wijze tot die instemming gebracht. Want het verstand vat de beide termen der voorgestelde propositie: In de ééne goddelijke natuur zijn er drie personen. We hebben een begrip van natuur en persoon. Het verstand vatten tweede de uiterlijke waarheid er van onder den algemeenen vorm van geloofbaarheid sub ratione communi credibilis (S. Thom.) Ten 3e steunt het, in het uitbrengen van den geloofsakt, op een genoegzame beweegreden tot geloof: het goddelijk gezag. 't Is dus een verstandshandeling. Maar in plaats der volkomene objectieve zekerheid hebben we het goddelijk gezag. Tot hier over den geloofsakt. Maar hoe geschiedt nu het eigenlijke geloofsproces. Dat men goed twee verschillende dingen uit malkander houde: de voorbereiding tot het geloof, en het geloof zelve. In de voorbereiding kan alles wetenschappelijk zijn. Geen andere tusschenkomst van den wil dan de gewone. tot iedere handeling der vermogens vereischt. In den geloofsakt is de rol van den wil essentieel, samen met dien der genade. De geest integendeel heeft niet te onderzoeken, maar zich te onderwerpen aan de geopenbaarde waarheid. De geloofbaarheid geeft geene metaphysische zekerheid. Maar ze geeft toch eene zekerheid die allen voorzichtigen en gegronden twijfel uitsluit. Eenigen komen tot die zekerheid op bovennatuurlijke manier, S. Paulus, b.v. Anderen door diep vorschende studie van het feit der openbaring. Het grootste gedeelte op het gezag van een brave moeder of van den priester. Ook nog door de indrukmakende schoonheid der Kerk. Dit alles is enkel een voorbereiding tot het geloof. Het strekt den geloofsakt tot verstandelijke basis, maar is niet bij machte den geloofsakt uit te lokken, daar deze laatste enkel in zijne essentie steunt op het gezag van God. Hoe zal het ver- | ||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||||||||||||
stand in staat worden gesteld aan de openbaring zijne instemming te verleenen? De wil moet tusschen beide komen. Zonder hem geen geloof. Ik kan overtuigd zijn van de beweegredenen tot geloofbaarheid, en dan toch niet aan den openbarenden God geloof hechten. Wanneer het verstand met zekerheid weet dat de waarachtige God heeft gesproken, toont het aan den wil hoe groot een goed het is te gelooven. De wil alsdan, verlicht door het verstand en versterkt door de genade, aangetrokken door het goed hem voorgesteld door het verstand zegt vrij: ‘Ik wil gelooven.’ De wil werd er toe genoopt door de verplichting waarin hij is Gods woord aan te hooren, wanneer hij zeker is dat God gesproken heeft. Bij die verplichting komt zich veelal voor de rechtvaardigen een gevoelen van liefde voegen tot dien God, die alzoo wil naderen tot het schepsel; voor de zondaren is het veeleer een gevoelen van rechtvaardigheid en hoop tegenover hunnen Verlosser. De geloofsakt is meteen verrechtvaardigd. Wat er te kort was voor den geest aan evidentie, wordt aangevuld hierdoor dat de waarheid voor haar geloofbaar wordt, onder den invloed van den wil. Toch zal er nooit volledige rust zijn. Onze geest zocht objectieve evidentie. 't Is de verdienste van het geloof, onder den invloed der motieven die wegen op den wil, het verstand te knechten in obsequium Dei. Uit dit alles spruit voort dat de geloofsakt, strikt genomen, zonder beredeneerd te zijn, toch redelijk is; dat hij, zonder een logische gevolgtrekking te zijn der ‘praeambula fidei’, toch heelemaal logisch is. Om alles in eenige korte woorden samen te vatten. Zoo gij mij vraagt: Waarom gelooft gij? - Omdat God gesproken heeft. - Waarom gelooft gij aan het woord Gods. Omdat hij de opperste en onfeilbare waarheid is. Onmogelijk meer te zeggen over den eigenlijken geloofsakt. Doch vraagt gij me, hoe ik weet dat God heeft gesproken. zoo zijn we buiten den geloofsakt, in de beweegredenen tot geloof. Ik antwoord u door wetenschappelijke bewijzen. Vraagt gij mij nog: Hoe kunt gij er toe komen te gelooven. - Omdat ik wil. - Waarom wilt gij. - Omdat ik het goede zoek, en ik het goede vind in 't beantwoorden aan de verplichting tot gelooven. - Hoe kunt gij een handeling begaan, heelemaal boven uwe krachten? - Door Gods gratie aan iedereen aangeboden.
* * * | ||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||||||||||||
Van La Crédibilité et l'Apologétique, door P. Gardeil, O.P.Ga naar voetnoot(1) getuigt schrijver van bovengemeld werk dat het de eenige bijdrage is in de tien laatste jaren, die wezenlijk het problema der geloofbaarheid een stap deed vooruitgaan.Ga naar voetnoot(2) En inderdaad. Een diep inzicht op sommige duistere problemen der apologetica is hier veelal te vinden. Zelden zal men wel den geloofsakt ontleed hebben, zooals de schrijver het hier ondernomen heeft. Sommigen zullen het bij 't eerste zicht overdreven vinden. Maar zoo ze hunnen geest de moeite getroosten om den diepzinnigen theologant in zijne opzoekingen te volgen, zullen zij op hunnen tocht veel genoegen smaken, wanneer zij helder licht zien opgaan daar waar op zijn minst deemster over de velden hing. De geloofsakt is een menschelijke handeling. Als dusdanig moet hij eenigerwijze kunnen geduwd worden in een schema, dat zoo niet het altijd-echt psychologisch proces, dan toch minstens het objectief-mogelijk proces weergeeft. Ziehier dit schema:
| ||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||||||||||||
Een der moeilijkste punten in het volledig geloofsproces is de geloofbaarheid (zie no 5). Men neme wel in acht dat ze ofwel natuurlijk ofwel bovennatuurlijk is. De natuurlijke kan een eenvoudige, objectieve geloofbaarheid zijn, ontstaan uit de beschouwing der motieven tot geloofbaarheid. Ze blijft heelemaal in de intellectueele orde. Maar zoo de ziel wel gesteld is, zoo er uit de lagere landen geen dampen opstijgen die de schittering der waarheid verdooven, komt die eerste geloofbaarheid alras in betrekking met het onderwerp, met den mensch. In dit tweede stadium ziet de ziel niet alleen de geloofbaarheidsmotieven in, maar ze brengen haar zoover dat ze ook haar ertoe nopen te gelooven aan het gezag, waarvoor zij borg staan. Ook de bovennatuurlijke geloofbaarheid doorloopt twee phasen. Eerstens wordt ons, onder verlichting van den H. Geest, de zedelijke schoonheid geopenbaard van de geloofsinstemming. In een tweede phase dringt zich die geloofbaarheid op gebiedende wijze aan ons op. Dit voor volledigheid. Want onder geloofbaarheid verstaat men doorgaans enkel de natuurlijke, redelijke geloofbaarheid. Zij is echt het critisch moment in het ontstaan van den geloofsakt. Daarom is 't noodig ze goed langs alle kanten te bekijken. Ze moet vier eigenschappen bezitten: 1o Hare methode moet gesteund zijn op de natuurlijke rede. De methode immers van een wetenschap spruit voort uit haar formeel voorwerp. Het formeel voorwerp der natuurlijke geloofbaarheid is de redelijke kenbaarheid der motieven tot geloofbaarheid. 2o Ze moet klaarblijkend zijn, zoozeer ten minste dat zij allen voorzichtigen twijfel buiten sluit. 3o Het kan gebeuren dat ze enkel betrekkelijk is, omdat ze niet verplicht is een speculatieve, maar enkel een moreele zekerheid te schenken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||||||||||||
4o Ook kan niet genoeg op hare uiterlijkheid gewezen worden. Ze toont de waarheid der openbaring niet in haar zelve, maar enkel wijst ze, door middel van de getuigenis, op het goed recht dat ze bezit geloofd te worden. Vergt nu de geloofbaarheid een wetenschappelijk bewijs? Zoo men ja antwoordt, zal men zich moeilijk los maken van het Hermesianisme. dat een noodzakelijk verband tusschen den geloofsakt en de beweegredenen tot geloofbaarheid staande hield. Dit wetenschappelijk bewijs is dus niet gevergd. Een practische zekerheid kan volstaan, alhoewel toch dient gezegd dat een waarschijnlijkheid, naar kerkelijke uitspraak, onvoldoende is. Maar is het wetenschappelijk bewijs mogelijk? Ongetwijfeld. Het steunt hierop dat een valsche bewering onmogelijk kan gestaafd worden door een waar mirakel. Nu, een mirakel is een feit dat in zekeren zin wetenschappelijk kan bewezen worden. Ook steekt het de oogen uit dat dit wetenschappelijk bewijs niet strijdt met het geloof. Want enkel wordt hierdoor de uiterlijke geloofbaarheid der openbaring betoogd, terwijl de innerlijke waarheid verborgen blijft. Een weinig meer licht dient er geworpen op de practische zekerheid, die de geloofbaarheid zoo dikwijls medebrengt. Eene veronderstelling. Iemand kan. uit onbekwaamheid of tijdgebrek, zich niet begeven aan de studie der bewijzen van onzen godsdienst. Nochtans voelt hij in zich een ontevredenheid, een onvoldaanheid. Zijn ziel smacht naar moreele schoonheid. Bij toeval hoort hij het evangelie verkonden; het uiterlijke van den predikant, zijne rechtzinnigheid, zijn zuivere zeden, zijne belangloosheid, het vuur zijner overtuiging dat laait in zijn woord, maken indruk op hem. Ware er spraak van een gewone zaak, aanstonds hechtte hij geloof aan dien man. Maar het Evangelie spreekt tot zijn hart; enkel daar vindt hij antwoord op de vragen die hem ontrusten; enkel dat boek spreekt met gezag... Ja.. geloofbaar is het. Dwaalleer kan zich niet voor doen onder die heerlijke gedaante. die in u roert al wat grootsch en schoon is. Meer is er niet noodig om een practische zekerheid aangaande de geloofbaarheid van onzen godsdienst te bekomen. Die practische zekerheid, opgedaan door den simpelen, maar goedgeaarden man, kan ook bij geleerden plaats grijpen, wanneer dezen, 't zij uit echte onwetendheid, 't zij uit de te strenge eischen van hun verstand, tot geen speculatieve zekerheid kunnen geraken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||||||||||||
Doch er dient voet bij stek gehouden. Enkel de objectieve apologetica is de echt wetenschappelijke. De subjectieve kan haar bij den eenling vervangen; nooit echter kan deze als algemeen geldend argument worden voorgesteld, hetgeen juist de immanentisten zich voorstelden. Ten slotte besteedt Pater Gardeil een groot deel zijner studie om het gebied der apologetica met juistheid af te bakenen. 't Is immers bijna ongelooflijk al wat men wilde duwen in de ramen der apologetische wetenschap. 't Kwam veelal voort uit een onbepaald begrip aangaande het eigen voorwerp der apologetica. Zijt gij er integendeel toe gekomen u over dit voorwerp een klaar begrip te vormen, dan óok kunt gij de breede lijnen trekken der apologetica. Welnu dit voorwerp is: de natuurlijke geloofbaarheid der openbaring. Alles wat dus kan brengen tot die geloofbaarheid, mag aanspraak maken op de eigenlijke apologetica. | ||||||||||||||||||||
II. - Beweegredenen tot geloofbaarheidNa dit eenigszins lastig tochtje op de spitsen der metaphysica. zal het goed zijn adem te scheppen in de vallei, waar we ons eventjes kunnen vermeien in het schouwspel - altijd belangwekkend - der groote bekeerlingen. De ‘Revue pratique d'Apologétique’ van 15 Februari 1910Ga naar voetnoot(1) brengt een studie over de bekeering van iemand, die, dank zij vooral Jufvr. Belpaire. voor de Vlamingen geen onbekende is: 'k bedoel Joannes Jörgensen. De studie werd geschreven naar aanleiding van zijn roman: Onze Lieve Vrouw van Denemarken. De hoofdpersoon is Hermann Ronge. Feitelijk is de heele roman een beschrijving, een zielkundige uitdieping van dezes bekeering. Alhoewel schrijver er ons wel niet uitdrukkelijk een autobiographie in geeft, is het toch niet vermetel te beweren dat er menig episode in voorkomt, uit de bekeeringsperiode van Jörgensen zelven. In alle geval zal men er zien dat die kunstenaar niet enkel tot het catholicisme is overgegaan omdat zijn hart overstelpt werd door dichterlijke schoonheid, maar omdat hij enkel in de katholieke leer een rust vond voor zijnen vermoeiden, veel-eischenden geest. Leidende met eenige jongelingen van zijnen leeftijd een leven van orgieën, krijgt Hermann Ronge er ten slotte een onweerstaanbaren walg van. Hij wil hooger op. Zekeren nacht | ||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||||||||||||
van slemperij, verlaat hij dan ook zijn ontuchtige makkers, en doolt door de straten van Kopenhagen. Tegen den morgen komt hij aan een kerk, met op haren gevel het opschrift: Ego sum vita. En naar leven was hij zoo dorstende, zoo snakkende. Vroeger, voor vele jaren had hij wel iets van dat leven gekend; want, als vele Denen. werd hij opgebracht in een geloovig Lutheranisme. Doch in zijne aanvangende jongelingsjaren las hij Strauss en Renan. 't Was een doodend vergift geworpen op de bloem die zijn ziel toen tertijde was. Andere onweerswinden knakten haren stengel... Dood was alle christelijk leven in hem toen hij ter Universiteit ging. Alles voorspelde alsdan den aanstaanden val der Kerk en de aanstaande opkomst van een nieuwe maatschappij, In Frankrijk zegevierde de vrijzinnige republiek. In Italië zag het er al niet veel beter uit. In Duitschland maakte de materialistische en atheïstische sociaal-democratie een machtig leger uit en in het Noorden bleven Brandè's gedachten zegevieren. Al wat naam had in Europa scheen zich te scharen onder het vaandel der nieuwe gedachte. In Engeland Darwin en Spencer, Mill en Swinburne, in Frankrijk Taine en Renan, Zola en Goncourt, in Duitschland Strauss, Feuerbach en Heyse, in Rusland Tourgueniew, in Italië Carducci, in 't Noorden Ibsen en Björnson. Strindberg en Brandès, Jacobsen en Drachmann. 't Valt te begrijpen dat de jonge Denen zich veilig waanden onder zulk een patroonschap. En toch vond Ronge er geen leniging voor de smarten van zijn in duisternis voortstrompelenden geest. Hij trok zich terug uit de woeling der stad, bestudeerde er Schopenhauer, den grooten pessimist, en ook Ernest Hello, den christen-denker. Bij dezen zag hij het wereldraadsel opgelost. Ja, er was orde en harmonie in de wereld: waarheid, schoonheid, geluk, 't waren de schakels van één gouden keten door onsterfelijke handen gesmeed in de lente der tijden...Wie tegen de waarheid inging, verbrak de harmonie in zijn ziel en brak er stuk 't geluk... Hij zou worden als een arbeider uit de middeleeuwen: hun geloof steeg ten hemel als de slanke torens die zij in de lucht ontwierpen, doch hun zedeleer was hecht en sterk als de onwrikbare grondvesten dier hemelhooge gebouwen. 't Was op Kerstdag, in de middernachtmis dat Ronge den genadeslag ontving. Zijn geest was bereid: nu werd zijn hart veroverd. Hij werd verder opgeleid in den godsdienst door een benediktijner monnik. Nog zou zijn geest wel het vuur der koorts kennen. dat hem in oogenbikken van twijfel verteert. Eensdaags toch kwam de rust. de volledige zielevrede. Hij wist | ||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||||||||||||
nu weer wat het was: Ego sum vita. En dat leven, zou hij mededeelen aan de schare. over wie de woorden van den Heiland klonken: Misereor super tubam. Henry George zei aan Manning: ‘Ik kwam tot het geloof in Jesus-Christus door mijn liefde tot het volk’. ‘En ik’, antwoordde Manning. ‘Ik kom tot de liefde voor het volk door mijn geloof in Jesus-Christus’. Edele woorden van edele harten. Ronge jubelt bij den weldadigen socialen invloed die op onze dagen uitgaat van de Kerk. Onder hare banier wil hij strijden tot meerdere ontwikkeling der massa. Ziedaar de gang van Jögensen's roman. Wie onzer jongeren neemt het op zich dit machtig stuk werk te verdietschen. Buiten den dienst aan de letteren bewezen, zal hij nog een werk van apostolaat volbrengen. Wat kan er immers meer indruk maken op onze moderne, onrustige, gejaagde geesten dan het zicht van de kalmte rust, gekomen door het catholicisme over de zwoegende ziel die Ronge of Jörgensen zelf was?
Dr Albert von Ruville. Universitätsprofessor in Halle. geeft ons de redens op, die er hem toe noopten tot de H. Kerk terug te keeren, in zijn werk Zurück zur heiligen Kirche.Ga naar voetnoot(1) Na in zijn voorwoord er op gewezen te hebben dat dit boek van hem geen theologisch, noch katholiek leerboek wenscht te zijn, onderzoekt de schrijver de oorzaken van zijn terugkeer tot de ware Kerk, terugkeer welke hoofdzakelijk een proces is van verstandservaring, dat een ernstigen aanvang nam in de richting van het Katholicisme met de lezing van Harnacks Wesen des Christentums. Uit de redens van dit boek toch geraakt hij door inwendige besluitselen aangaande den ‘Wundermann’ Jesus-Christus tot de kern der katholieke waarheden. Waar Harnack op zoodanig gunstige wijze zich uitliet over Jesus. Christus als een groot-menschelijk wonder, kon von Ruville niet vermijden verder te gaan en de goddelijkheid van Christus te erkennen; eene goddelijkheid die evenzoozeer beleden werd door het Protestantisme als door het Katholicisme. Zulke bevinding gaf hem een onuitsprekelijk geluk omdat hij meende nu slechts voor goed ‘die ganze Warheit’ in bezit te hebben. Daarin vond hij zich nochtans bedrogen wanneer hij op grond dier bevinding ‘nach warmer. beständiger Gottesverehrung | ||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| ||||||||||||||||||||
suchte’ en zich nu door de koele voorzorgen van het Protestantisme daarin beperkt gevoelde. Weliswaar was hij bewust dat het Katholicisme hem zulks wel eigenlijk geven kon maar ongunstige vooroordeelen reeds van zijne jeugd af, deden hem dit toch onmogelijk schijnen. Het feit dat in het Protestantisme alle heil ‘von der Belehrung, von dem Bildungstand’ afhankelijk was, bleek hem, tegenover der leer der Katholieke Kerk een gebrek. Het liberale-protestantisme met zijne verloochening der dogmas was nog erger. Dit toch kon nooit het positief-religieuse grondbeginsel terugvinden omdat het daar slechts met zuivermenschelijke middelen werkte waar kinderlijk-deemoedig onderwerping volstrekt noodig was. Het algemeen-kristelijk standpunt waarop hij zich toenmaals bevond had op dien tijd voor gevolg dat hij zich geenszins bekommerde om het konfessioneel onderscheid van Kerk tot Kerk. Zijne liefde tot Jesus-Christus was hem genoeg; een kerkelijk onderscheid had hij niet noodig, hoe hij niettemin toch reeds voor jaren het gevoel had Jesus-Christus in géne Kerk te dienen waar hij het meest geëerd werd. Kort daarop bracht eene hernieuwde lezing der Divina Commedia hem nog eens nader tot het Katholicisme, terwijl hij meer en meer tot de overtuiging kwam dat in de heerschende geloofsverwarring van het Protestantisme het onfeilbare Pausdom alléen de invloeden der vrijzinnige leer kon tegenhouden; enkele protestantsche vooroordeelen over de traditioneele leer en het geschiedkundig verloop van het Pausdom hielden hem nochtans zekeren tijd terug. Toenmaals las hij het boek van Prof. Reinhold ‘Der alte u. der neue Glaube’ wat een geweldig feit was voor hem: hij leerde het Katholicisme in zijn wezen kennen terwijl het protestantisch vooroordeel hem meer dan ooit duidelijk werd. Van dan af, zich noch steeds op een algemeen-kristelijk standpunt houdend, dacht hij de oplossing te kunnen vinden in het bewerkstelligen der toenadering tusschen de verschillige confessies. De betrekkingen, die toentertijd ontstonden met Katholieken, gaven hem ten laatste op duidelijke wijze het gedacht in, zich tot het Katholicisme te bekeeren. Immers met den wil had hij elke katholieke geloofswaarheid aangenomen, enkel de bevooroordeele protestantsche opvatting van het leerstuk der Transsubstantiatie hield hem nogmaals tegen. Daarbij voegde zich de teruggehoudenheid in zake van geloofskwesties welke hij ondervond langs katholieke-bevriende zijde, tot eindelijk de lezing van Möllers Symbolik zijn laatste weerstand tegen de waarheid der Transsubstantiatie wegbrak en hij in de kern zelve van het Katholicisme geloofde. Voeg daaraan toe de lezing van den Katechismus en de indruk van | ||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| ||||||||||||||||||||
een zin als deze ‘Irrglaublig aus eigen Schuld ist derjenige der die Katholische Kirche kennt und von ihrer Wahrheit uberzeugt ist, aber in dieselbe nicht eintritt’ en hij aarzelde nu niet meer. Zijne een-daagsche wetenschap werd bescheiden en onderwierp zich aan de tweeduizendjarige ondervinding der Katholieke Kerk. De onderrichtingen welke hij van een priester ‘von warmer Frömmigkeit und reichem theologischen Wissen’ ontving deden hem zijne bekeering verhaasten, waardoor plotseling de vreugde groot was onder zijne ‘katholische Verwandten’, die vroeger hem bleken onverschillig te zijn aan zijne poging tot bekeering. De mystische kracht zijner eerste H. Communie overweldigde op eene bijzondere wijze heel zijn wezen en voerde zijne ziel tot een geluk dat hij vroeger niet kende en hem als iets onredelijks zou zijn voorgekomen. Nu werd hem de religieuse macht der Katholieke Kerk over de wereld daardoor eveneens duidelijk. Het proces van Albert von Ruville's bekeering blijkt door dit alles overeenkomsten aan te bieden met Brunetiere's bekeering, die eveneens door verstandelijke overweging en tegenoverstelling der feiten teweeggebracht werd in tegenstelling met het bekeeringsproces van een Huysmans of een Retté b.v. waarvan de aanleiding hoofdzakelijk in het subjectievere gevoel lag. Het merkwaardige van von Ruville's bekeering is dat deze zich te midden van Duitsche geloofstoestanden ontwikkelde. Het Protestantisme staat hier voor eene rechtvaardige, onverbiddelijke, methodisch-afgerichte en moderne rechtbank die groote contradicties aantoont, ieder vooroordeel terecht wijst, elke verkeerde grondreden en vooringenomenheid weerlegt. Het Boek moet in Protestantsche omgeving zeer onaangenaam zijn maar zal de Katholieken vreugde geven en in het ware geloof versterken. Degelijk geestesvoedsel zal eenieder vinden in de hoofdstukken over den rotsgrond der katholieke Kerk die het pausdom is, over de voedingskracht der katholieke Kerk, n.l. de eucharistie, over de Liefde in de katholieke Kerk, over de vrijheid in de katholieke Kerk en over de vijandschap tegen de katholieke Kerk. Er verder over uit weiden zou ons te ver brengen. Het volsta er slechts nog op te wijzen hoe hier eigenondervinding de beste bewijskracht is en vergelijking der toestanden hem de juiste gevolgtrekking gaven.
De uitgever Beauchesne. van Parijs, heeft een nieuwe apologetische serie begonnen. getiteld ‘Levende apologetica’. | ||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| ||||||||||||||||||||
Drie deeltjes zijn verschenen. Alle hebben zij het over bekeerlingen. Un chrétien, journal d'un néo converti, geeft ons het dagboek gehouden door een bekeerden doctoor. Ten minste wil schrijver ervan, Lucien Roure, er toe komen, steunende op echte gegevens, dit dagboek te schrijven. Daar hij zelf stellig beweert rekening te houden met de objectieve waarheid der feiten, zooals ze echt gebeurd zijn, hebben wij geen reden om in hem geen vertrouwen te stellen. Het dagboek bevat twee deelen: de bekeering en de hoogere opgang van den bekeerde na zijne verzoening met God. Opgebracht buiten den godsdienst om, in zoogezegde onzijdige, doch feitelijk - zooals altijd - anti-godsdienstige gevoelens. voelt onze dokter behoefte aan meer. Hij kijkt rondom zich uit en midden al de bestaande instellingen treft hem het feit van 't bestaan der Kerk. Volgens de natuurlijke wetten der geschiedenis heeft alles maar een tijd beleefd. Hoe komt het dat de Kerk altijd blijft voort bestaan, met hare dogmen, met hare zedenleer? Is het geen teeken van bovennatuurlijke tusschenkomst. En is die op haar beurt geen bewijs van hare waarheid. Want God en valschheid sluiten elkander onwederroepelijk uit. Hoe meer onze geleerde de geschiedenis bestudeert, hoe meer voor hem de Kerk oprijst in volle zonnelicht. Bij dagen. wanneer al de oude opwerpingen opstijgen uit de meest vergeten hoeken zijner ziel, zal er wel een wolk komen drijven voor het helle licht. Maar de wolk gaat voorbij en de zonneglans schittert, onbevlekt in zijn gouden heerlijkheid. En de dokter buigt het hoofd voor dit feit. Hij gaat te biecht en komt zijn hoofd en hart baden in het licht en de warmte die uitgaan van de zonne, die sedert negentien eeuwen haren zang zingt aan den einder der historie. Enkel ten bate van al wat best in hem was zou het zijn. Want die bekeerling zou een strijder worden, strijder op wetenschappelijk gebied, tegen kortzichtige of vooringenomen geleerden, strijder op 't gebied der katholieke overtuigingen, tot zoover dat hij er zijn plaats voor verloor in een hospitaal van Parijs; strijder ook en vooral op sociaal gebied, met al zijn pogingen in te spannen om eenigszins de vele smarten te lenigen, die hunnen wanklank wierpen in het grootsch akkoord dat van Gods' schepping ten hemel ging... Op dat gebied zou hij sneuvelen, want hij stierften gevolge van typhuskoorts, opgedaan in het verzorgen der arme lijdenden. | ||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| ||||||||||||||||||||
In ‘Les Convertis d'hier’ wijst ons Alexis Crosnier op de beweegredenen die de groote bekeerlingen François Coppée, Ad. Retté, J.K. Huysmans, Paul Bourget, Ferdinand Brunetiere er toe noopten tot het catholicisme over te gaan. François Coppée genoot een vrome opvoeding. Op vijftien jarigen leeftijd, bij 't geweldig losbreken der driften, werd hij overrompeld door hunnen vloed en liet zich gaan... Omdat de godsdienst hem hiertoe in den weg stond, wist hij er zich aan te onttrekken. natuurlijk niet zonder zich op schijnredenen te steunen. De ziekte kwam zijn lichaam teisteren en meteen schoot voor zijn insluimerenden geest de visie op van 's menschen bestemming... Hij bood geen wederstand aan de strenge raadgevingen die de smarten medebrengen en sprak zijne biecht. Maanden nog bleef hij uit bewustheid van zijn onwaardigheid, van de H. Tafel verwijderd. Hij las het Evangelie. Hij vond er de leer nu nog door de Kerk verkondigd, en verzoende zich heelemaal met deze laatste. Het verhaal van zijne bekeering in ‘La Bonne Souffrance’ heeft een geur van innigheid die niemand mag verwaarloozen te genieten. Over Retté werd reeds in dit tijdschrift gewaagd bij de verschijning van zijn boek: ‘Du Diable à Dieu’. Zoo Coppée in de lichamelijke smarten zich tot den katholieken godsdienst had gewend, was Retté eerder opgestegen uit den poel der menschelijke ellende. Opgebracht zonder godsdienst, dischte schrijver aan het publiek verhalen op, die verre van stichtend waren. Een driftig man als deze, moest tot de uitersten gaan, op elk gebied. Zekeren dag houdt hij een voordracht over de rol der wetenschap. Bij zijne loochening van Gods bestaan, wordt hem hierover rekenschap gevraagd door de toehoorders. Hij trok zich voor 't publiek uit den slag zoo goed hij kon, Maar hij was onbevredigd. Meteen had hij zijn vertrouwen in de wetenschap verloren. Zoo 'n man ligt toch zoo gauw niet ter aarde... De driften kwelden hem in hunne banden. Hij bad, ging ter beevaart... Het inwendig tempeest stilde. Enkel toch bij dagen. Want soms stegen de baren weer in woede oo, zoodanig dat hij aan zelfmoord dacht... Coppée bevond zich op zijnen weg... Hij wist wat er van was en stuurde hem naar eenen priester, die zijne bekeering voltrok. Huysmans kwam tot het catholicisme door een zekerheid die hij in zich zelf had beleefd. Wat een woeling in het hart van dien kunstenaar! In het zoeken naar het zeldzame, naar het mysterieuse, vond hij in zich zelf geene bevrediging. Zijn ellende was hem een last. Daarbij bleef het niet. Hij had er | ||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| ||||||||||||||||||||
berouw over, zoo diep gedaald te zijn, en wilde vergiffenis bekomen, daar waar ze alleen kan bekomen worden. Hij ging te biecht en werd katholiek. Toch geen kat om zonder handschoenen te vatten. De ‘oude mensch’ werd in hem niet gevoeld en die overgevoelige kunstenaar vond in een wereld waar alles percies niet naar de eischen der kunst is geregeld gelegenheden genoeg om zijn gal uit te spuwen. Zijn stichtende dood laat geen twijfel over aangaande de oprechtheid zijner bekeering. Een diepzinnige denker als Bourget kon niet katholiek worden door dezelfde beweegredenen als de voorgaanden. Hetgeen zijn verstand veroverde, was de noodzakelijkheid. én voor eenling én voor maatschappij, van een zedeleer, die hij enkel in 't catholicisme vond. Dat eens ingezien, waren er enkel nog eenige twijfels op te lossen: eenige wolkjes die verdwenen aan den blauwen hemel van zijn ziel. De veelzijdig-ontwikkelde Brunetière zou ook niet gemakkelijk door de waarheid veroverd worden. Die stoere werker wilde zich inleven in de gedachten der groote denkers; hij week niet terug, hij de moderne positivist, voor de studie der Summa van den Aquiner... In het positivisme dacht hij een oogenblik zijn heil te vinden, maar hij zag niet in dat het bij machte was zedenwetten uit te vaardigen. Enkel in het catholicisme erkende hij die macht. Een reis naar Rome. en een bezoek aan Paus Leo XIII. brachten zijne ziel dichter en dichter bij dien godsdienst, wiens sociale noodzakelijkheid hij erkende. De dood verraste hem op het oogenblik dat hij zich bereidde al zijn plichten van christen te vervullen. Toch laten zijn eigen bekentenissen geen twijfel nopens zijne bekeering tot den katholieken godsdienst.
Une Anglaise convertie. - Hier hebben wij te doen met eene vrouw, Miss Lechmere, later Mme Darras, die opgebracht werd in een streng-conservatief protestantisme. In dien godsdienst, zonder plechtigheden, buiten de killige wekelijksche preek in een naakte kerk, kon haar lente-jeugdig hart niet opleven Ze verlangde naar warme zonnestralen... Reeds bij de ritualisten had zij er iets van gevoeld. Maar ook daar was er iets te kort. Ze was er te biecht geweest... zonder geestesrust, zonder hartverkwikking te hebben bekomen. Hare ouders. streng protestansch gezind, wilden van geen catholicisme weten. Van dit oogenblik af ontstond in die jonge vrouw de strijd tusschen de onweerstaanbare neigingen van haar ziel, die naar inniger, naar breeder leven smachtte, en den | ||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||||||||||||
eerbied die zij aan hare ouders was verschuldigd. Karaktervol wist ze alles aan de waarheid ten offer te plengen. Ze werd uit het vaderhuis gebannen... Overstelpt van droefheid. ziek door die geweldige zielsaandoeningen, kende zij oogenblikken van wreeden twijfel... Gelukkig, want wat ze tot nog toe maar scheen gevoeld te hebben, als door intuitie, beredeneerde zij nu. De lucht van Engeland was toen vol van discussies over godsdienst. Newman, met zijn talrijke volgelingen, had de protestantsche wereld in verbazing gebracht... Onder de leiding van Wiseman vooral, bestudeerde Miss Lechmere doelmatig den katholieken godsdienst en werd kind van de Roomsche Kerk. Een vrouw die zooveel karakter had aan den dag gelegd, zou geen alledaagsche bekeerlinge zijn. Zij ging door het leven, al goed doende aan de armen, terwijl ze haar eigen ziel tot een zeldzame volmaaktheid bracht.
* * *
Belangrijk is het te zien hoe feitelijk de bekeeringen voltrokken worden. Bij geen enkele heeft het psychologisch proces denzelfden gang, juist omdat het geschiedt in het innigste van eenieder dat uit allerhande elementen is samengesteld, en van mensch tot mensch zoo zeer verschilt. Toch doet dit niets af van de bewijskracht der objectieve beweegredenen tot geloofbaarheid. Onze tegenstrevers weten het wel, en hebben er altijd het mikpunt hunner aanvallen van gemaakt. De persoon van onzen Heer Jesus-Christus genoot hierin altijd hun voorkeur. Niet alleen trachten zij te bewijzen dat de mirakelen en profetieën Hem toegeschreven, onecht zijn, maar ze drijven de ongerijmdheid zoover, staande te houden dat de stichter van onzen godsdienst nooit heeft bestaan. In een zeer bevattelijk werkje: Jesus' werkelijk bestaan tegenover het hedendaagsch rationalismeGa naar voetnoot(1) trekt Fillion tegen hen te velde. Na in een eerste hoofstuk de stelsels van Charles-François Dupuis, Bruno Bauer, Albert Kalthoff, W.B. Smith en P. Jensens te hebben in oogenschouw genomen, geeft schrijver een beknopt overzicht der ontegensprekelijke bewijzen, waarop Jesus-Christus' werkdadig bestaan is gegrondvest. Van zeer groot gewicht onder de heidensche getuigenissen zijn die van Plinius Caecilius, Tacitus en Suetonius. | ||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||||||||||||
Waren de teksten over Christus, die zich bevinden in de werken van Flavius Josephus, echt, ze zouden tot een klaar bewijs verstrekken. Maar tegen de echtheid van minstens eenen dier teksten worden zoovele gegronde opwerpingen geopperd, dat men hem best onverlet laat. Alhoewel de bewijzen over Christus' bestaan, aangetroffen in de werken van profane schrijvers, niet zeer talrijk zijn, laten ze toch geen redelijken twijfel over aangaande het bestaan van Jesus. De christelijke getuigenissen zijn natuurlijk in grooter getal. Buiten de Schriftuur om hebben we het getuigenis der kerkvaders van de eerste eeuw. Clemens, Polycarpus, Ignatius, van de schrijvers der Didachè, enz. - De Schriftuur, als zuiver-historische bron beschouwd, is en blijft de bijzonderste bewijsvoering voor Jesus werkelijk bestaan. Men merke wel op, dat door de meest-vooruitstrevende rationalisten, vele boeken van het N.T. als echt worden beschouwd. Zoo gij Bruno Bauer, Kalthoff, en eenige sociaal-democraten uitzondert, is men het in den tegenwoordigen stand der zaken, over de echtheid van menig Nieuw-Testamentelijk boek eens. Hetgeen zeker aan dit argument veel kracht bijzet. Een laatste betoog van Jesus' werkelijkheid is wel het bestaan na negentien eeuwen, van het christendom. Een instelling, die zooveel aanvallen had te doorstaan, moet op de hechte rots der waarheid zijn gevestigd.
Saintyves, in ‘Le Discernement du Miracle’ beweert u te willen streng-juiste middelen aan de hand doen om de mirakelen te leeren onderscheiden. Hij beschouwt het mirakel in het licht der historische critiek, der wetenschappelijke critiek, der philosophische critiek en der theologische critiek. Hij wil het goud zuiveren in de smeltkroes, maar... er blijft niets meer over. Is het ook te verwonderen. Voor hem moet de Bijbel beschouwd worden als om 't even welk ander boek, zonder rekening te houden met 't bovennatuurlijk karakter, dat wij met recht en reden aan dit boek erkennen. Daarbij zijn er weinig boeken van historische waarde voor onzen schrijver: de Genesis is een legenden-verzameling, het 4e evangelie een dichterlijke uitboezeming, zonder grond in de geschiedenis. De verrijzenis van Christus en die van Lazarus zijn ontloken in de fantasie van inbeeldige, dweepende schrijvers. - Voor de zooveelste keer lezen wij dat de Kerk zich bedrogen heeft in 't veroordeelen van Galiléi, en nu opnieuw in de veroordeeling van Loisy. En wilt gij weten wat 'n denkbeeld schrijver zich vormt van de | ||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||||||||||||
theologie? 't Is een zuiver metaphysische kennis van godsdienstigen aard! Geen openbaring, die de theologie ten gronde ligt. Neen, enkel een bespiegeling van onzen geest. Deze zijn maar eenige kleine staaltjes van 's schrijvers geestestoestand. Daarenboven is er ongelooflijk veel verwarring in hem aan te treffen. Dit alles legt klaar uit hoe schrijver tot zijn negatieven uitslag komt. Ten andere zijn nijdige toon tegenover de Kerk en de theologanten, staat nu wel juist niet borg voor het wetenschappelijk karakter van zijn werk. Drift verblindtGa naar voetnoot(1).
Antwerpen. P. Janssens, O.P.
(Wordt vervolgd). |
|