| |
| |
| |
Boekennieuws
Die Freiheit der Wissenschaft. Ein Gang durch das moderne Geistesleben, von Dr Josef Donat, S.J., professor an der Universität Innsbruck. - Innsbruck, Fel. Rauch, 1910. 494 blz.
Het onderhavige werk bevat voordrachten, die de schrijver in den zomer van 1908 aan de Universiteit te Innsbruck had aangevangen, maar die hij door het stormig gewoel der beruchte Wahrmund-zaak te dien tijde had moeten onderbreken. Hij geeft ze hier, tot een gansch boek aangegroeid weer, zooals hij had gewenscht ze toen te houden.
Het belang van dit boek ligt echter hoegenaamd niet in zijn verbinding met een luidruchtig, zij het ook snel-voorbijgaand opvlammen van liberale woede tegen klerikale onverdraagzaamheid. P. Donat heeft zijn onderwerp op veel hooger standpunt geplaatst. De zoo aktueele vraag: ‘of het dan werkelijk waar is, dat een katholiek die zich op de wetenschap toelegt door zijn geloof en door de overleveringen van zijn Kerk gebonden wordt, zoodat hem in iedere richting de uitkomst van zijn navorschingen op voorhand opgedrongen wordt’, heeft de schrijver willen behandelen in al hare uitgestrektheid. Zijn werk is in de eerste plaats philosophisch; natuurlijk waar de betrekking met het geloof ter sprake kwam, werd mede de theologie, maar ook dan alleen, geraadpleegd. Het was zijn doel, de diepere wereldbeschouwingen, die de vraag ten grondslag liggen, te belichten en te verklaren. Daardoor is zijn werk geworden een tocht door het moderne geestesleven met zijne gedachten en beginselen, zijne verwachtingen en kampen.
Het is niet doenlijk in enkele bladzijden een zoo veelzijdig werk samen te vatten. Zoo iets laat zich niet resumeeren. De vier groote deelen, waaruit het bestaat, mogen echter eene voorstelling toelaten van al het rijke goud dat er in te vinden is: I. Die Freiheit der Wissenschaft und ihre philosophische Voraussetzungen, waarin de christelijke wereldbeschouwing, tegenover de liberale, de ongeloovige, de agnostische en al dezer bonte verscheidenheid en onzekerheid wordt gesteld; II. Freiheit der Forschung und Glaube, waarin het probleem van den strijd tusschen geloof en wetenschap in zijn laatste grondbeginselen wordt ontleed. en nogmaals een weerlegging gegeven der voornaamste en beruchtste gevallen van kerkelijke onverdraagzaamheid: en mij dunkt dat de schrijver, die overigens voor elk geval tot de bronnen is gegaan, telkens het juiste, afdoende antwoord heeft getroffen; III. Die liberale Freiheit der Forschung, waarin al de zoogenaamde grondbeginselen der liberale wetenschap gewikt, gewogen en te licht bevonden worden; IV. Die Freiheit der Lehre in twee groote hoofdstukken onderverdeeld: die Freiheit der Lehre und Ethik, waarin het begrip der ware leervrijheid uit de beginselen der moraal wordt afgeleid;
| |
| |
die Freiheit der Lehre und Staat. In een vijfde deel, dat misschien reeds eenigzins buiten het groot plan ligt en over de Theologie handelt, wordt het recht der godsgeleerdheid op den naam van wetenschap verdedigd en de haar aan de Universiteiten toekomende plaats aangewezen. Deze laatste verhandeling is zeer actueel bijzonder in Duitschland en Oostenrijk, waar sedert eenige jaren een ware kamp tegen de theologie aan de universiteiten geleverd wordt.
Maar het was mijn doel niet het werk te ontleden. Ik wilde het slechts aan de lezers van Dietsche Warande bekend maken en warm aanbevelen. Daarom wezen hier nog kort de voornaamste hoedanigheden ervan ten minste aangeduid: ruime opvatting van het onderwerp; diepe, philosophische behandeling op hare grondbeginselen teruggebracht; scherpe omlijning der begrippen; bondige en toch zeer aanlokkende uiteenzetting Een wonderbare hoedanigheid voor een Duitsch werk: het laat zich zeer vlot en zeer aangenaam lezen. Ten laatste worden al deze vragen niet slechts theoretisch behandeld: de geschiedenis levert voortdurend den achtergrond, waar de gedachten zich bewegen en leven krijgen. Ook biedt dit boek een zeer volledig beeld van de moderne houding der wetenschap tegenover het geloof.
J.V.M.
| |
Horatius' lierdichten. - Lezingen gehouden op de Nederlandsche vacantie-leergangen te Leuven, door A. Geerebaert, S.J. - Leuven, Keurboekerij 1910. 178 blz., pr. 2.50 fr.
Was de voorganger Het verklaren der oude Schrijvers in de humaniora. Toepassing op de Aeneis een in zijn soort éénig werk van buitengewone en algemeen-erkende wetenschappelijkpedagogische beteekenis. met nog grooter waarheid, zoo mogelijk, mag dit van P Geerebaert's jongste werk gezegd worden. Den indruk dien men bekomt, wanneer men dit boek ook maar vluchtig heeft doorbladerd is: zie, dit is nu bij uitstek een werk dat onze humoniora eene verjongingskuur kan geven en ze maken tot wat ze zijn moeten: het beste middel ter vorming niet slechts van den wil en van het karakter, maar, en in niet geringe mate. van den aesthetischen en niet minder van den wetenschappelijken zin. Zoo een arbeid, die vooral voor leeraars bestemd is, kan bij een ernstig man het bewustzijn wakker roepen van zijn verheven taak. Uit den sluimer van sleur en slenter zal ontwaken de historische zin voor de verscheidenheid van tijden, cultuurtoestanden en volken; de philologische, voor het leven en de dynamische ontwikkeling van taal, stijl en kunst; de philosophische, voor de betrekkelijke waarde van begrippen en gedachten; de aesthetische voor het blijvend-algemeene in de veranderlijkheid der opvattingen van de schoonheid. En hoe zijn onderricht daardoor opeens een geheel ander licht, een geheel ander leven kan verkrijgen, valt in 't oog.
Waarmee het eerst dit boek geprezen?
Met de geleerdheid? Ze is verbazend. P. Geerebaert is op de hoogte. zooals geen ander, van geheel de Horatius-literatuur. En uit dien rijken schat deelt hij ruimschoots mede wat hem voor het onderricht praktisch scheen, zoo geheel natuurlijk,
| |
| |
zonder bluf noch aanstellerij. Al wat een leeraar mocht wenschen te weten over Horatius: over uitgaven zijner werken, uit verschillende standpunten, over vertalingen, bijzonder in het Nederlandsch, over commentaren met hun onderscheidene verdiensten, over realia; in 't Duitsch, in 't Engelsch, in 't Fransch, in 't Nederlandsch (dit vooral), in 't Italiaansch, wordt hier in zoo beknopt bestek te zamen gebracht, dat het verwondering baart. Een keus uit dien ruimen voorraad kan een leeraar des te gemakkelijker treffen, omdat P.G. een alleszins vertrouwbare gids is. Met vaste zekerheid weet hij de waarde van ieder werk met een paar woorden te schatten en af te wegen, met een nauwgezetheid van gewetensvollen geleerde (bv. nota blz. 25) die moeilijk verder kan gedreven worden.
Met de methodologie? Het hoofdst. over Horatius Lierdichten, dat de kern uitmaakt van het werk, is ook meesterlijk behandeld. Wat hier staat levert wel het beste over het onderwerp. Op alle vragen, die men zich stellen kan wordt, met beheersching, geantwoord: Welke oden uitgelegd? welke orde? hoe ze verklaard, om de leerlingen te brengen tot het verstaan, het begrijpen niet slechts van de woorden en de gedachten (P.G. toont aan hoe dikwijls zelfs dit punt verwaarloosd wordt en wat het dan eigenlijk is een schrijver te begrijpen, maar ook van de stemming waaruit ze geboren, de wereld van leven en gedachten waaruit zij geworden zijn; hoe afwisseling aangebracht? wat te vermijden? hoe ze in verband gezet met andere vakken? wat nut er uit te halen voor opstellen, enz., enz. Wie deze alleszins eenige juiste en gezonde methode volgt, zal nooit te vreezen hebben, dat hij zijn studenten vervelen mocht.
Misschien zal dit tijd en arbeid en lange voorbereiding vergen; men kan zich niet langer tevreden houden met pasklare vertalingen en commentaren. Maar door dezen persoonlijken arbeid alleen kan het humanistische onderwijs de vruchten afwerpen, die men ervan verwachten mag. Daardoor alleen ook zullen de jongens hun leeraar dankbaar zijn, en werken, ja, omdat zij voelen dat hun leeraar zelf veel werkt, en dat ze iets van zijn onderricht onthouden mogen. Want zijn de leerlingen dikwijls vadsig, ten grooten deele draagt het onderwijs de schuld ervan, omdat het niet belangwekkend is. Zelfs jongelingen wenschen een ernstige studie, en zoodra zij voelen dat ernst ontbreekt en dat het de moeite niet waard is de vertaling en de lange plannen mee te dragen, die de professor hun heeft gedicteerd nog wel, laten zij ook den ijver zinken: en wien kan dit verwonderen wie kan het euvel nemen?
Met den kunstzin? Want P. Geerebaert, met al de wetenschappelijke strengheid die hij bij 't verklaren van een schrijver verlangt, wil dat dit ernstig begrijpen ten slotte gericht zij op het aesthetisch genieten. In dit punt nogmaals behandelt hij, zonder ooit aan de oppervlakte te blijven, de verschillende methoden waarop een professor zijn studenten daartoe brengen kan. Noodzakerlijkerwijze gaf hij hier beschouwingen ten beste, die niet enkel hij Horatius passen, maar van veel verderdragende, ja van principieele beteekenis zijn: Over oratorische en psychische poezie, over verhouding tusschen inhoud en vorm; maat, rythme klank, en gedachte, gevoel, stemming; over navolging en oorspronkelijkheid, algemeenheid en per- | |
| |
soonlijkheid enz. telkens met toepassing op Horatius en met verrassende vergelijkingen uit moderne literaturen: uit de Nederlandsche (vooral uit Vondel en Gezelle), uit de Engelsche, de Duitsche, de Fransche. Dit is nu hoegenaamd geen boek van droge geleerdheid: P. Geerebaert blijkt thuis te zijn op elk gebied der letterkunde. In den loop van zijn uiteenzettingen heeft hij meermaals bedenkelijke opvattingen van in de hoogere onderwijsgestichten verspeide handleidingen tot de letterkunde moeten bekampen. De gevolgtrekking die er voor ons in ligt is: Wij, Vlamingen, kunnen niet gediend zijn met leerboeken, die eerst en vooral op Franschen leest geschoeid zijn, en die de uit de Fransche letteren afgeleide kunstregels, zij het dan ook zonder het zich bewust te zijn, in de Grieksche of Latijnsche letterkunden overdragen. Onze kennis van uitheemsche poëzie, vooral van Engelsche en Duitsche, heeft ons de Grieken en Romeinen in de eerste plaats als psychische zangers leeren waardeeren. Voor oratorische poëzie die niet psychisch blijft hebben wij geen zin, kunnen wij geen zin hebben, omdat wij voelen met onwankelbare
zekerheid dat onze opvatting alleen zich voor alle literaturen heeft bewaarheid. Ook ben ik er van verzekerd dat P. Verest in een toekomende uitgaaf van zijn alleszins verdienstelijk Manuel ten volle rekening met de door P. Geerebaert gemaakte opmerkingen zal houden.
Een boek zooals dit mag men niet aanbevelen: men moet het opdringen. Wien het ernst is met zijn onderwijs, moet dit boek niet lezen slechts. maar grondig bestudeeren. Het moet in de handen komen van alle humaniora-leeraars. Want zijn waarde strekt zich verder uit dan tot de verklaring van Horatius, zelfs verder dan tot de verklaring van oude schrijvers: alle liefhebbers van poëzie zullen er in mogen grasduinen.
Een dubbel register, vooral het tweede dat voor al de oden en epoden de plaatsen aanwijst waar er in 't boek over gehandeld wordt, kan uitstekende diensten bewijzen.
‘Horatius, die er weinig van hield onder handen van leermeesters te geraken moet de Jezuïeten bijzonder weinig genegen zijn,’ zegt P. Geerebaert in zijn hoofdst. over Horatius en de Jezuïeten. Na dit werk echter zal de vrede wel hersteld zijn, en Horatius in de onderwereld van vreugde hebben geglimlacht.
J.V.M.
| |
Brazilië, Een land der Toekomst, door N.R. De Leeuw, viceconsul van Brazilië. - Amsterdam, J.H. de Bussy, 1909, 393 bladz.
In zijn voorwoord zegt de schrijver dat zijn werk ‘volstrekt niet de pretentie van volledigheid’ koestert. ‘Het wil slechts een introductie zijn, eene opwekking om meer te willen weten.’
We hebben hier nochtans een algemeen overzicht over Brazilië, en dit blijkt reeds uit de titels der hoofdstukken: Historisch overzicht; Geographisch overzicht; Het Klimaat; Bevolking; Producten: Plantaardige, Mineralen, Dierenrijk; Nijverheid: Financiën; Het Verkeerswezen; Kolonisatie en Immigratie; De Bondshoofdstad. Dit moeten we voornamelijk aan den schrijver verwijten: Zijn werk, dat een tamelijk klaar overzicht geeft van den toestand, is te weinig doorleefd; de
| |
| |
schrijver zegt u, zoo van buiten uit. wat er is van de zaak die hij aankondigt in den titel van zijn hoofdstuk, maar hij beoordeelt dat niet. Hij zegt niet wat er mis gedaan is of wat er nog zou kunnen gedaan worden. Dat Brazilië een rijk land is, ‘een land der toekomst’, zooals de schrijver zijn boek betitelt, dat gelooft ge, wanneer ge het werk hebt gelezen, maar de schrijver boft te veel, te dikwijls zegt ge bij u zelven: Zou dat allegaar wel zoo zijn, is dat niet overdreven? En dan volgt die andere vraag: En het Braziliaansche volk, zooals het nu is, kan dat wel, zelfs als er vreemde kapitalen komen, profijt trekken uit al dien natuurlijken rijkdom? Zullen er geen vreemdelingen daar moeten naartoe gaan om de toekomst van Brazilië te maken?
Mag ik nu nog twee. drie bemerkingen maken?
In het geschiedkundig overzicht wordt er, en dat is natuurlijk, gehandeld over het Nederlandsch tijdvak in Brazilië. Met Johan Maurits van Nassau aan het hoofd, zijn de Hollanders zekeren tijd meester geweest van Noord-West Brazilië, in de XVIIe eeuw, en een zeer ernstige Braziliaan zei me dat het maar spijtig was dat de Hollanders zich toen niet meester hadden kunnen maken van gansch Brazilië en zich daar niet hadden kunnen behouden, dat het karakter en de werkzaamheid van de Hollanders heel iets anders was dan die van de Portugeezen. We hebben dit hier nu niet te bespreken en ook niets te zeggen van de schaduwzijde, dat alzoo Brazilië wellicht Protestantsch zou zijn. Maar een Vlaming of Hollander, die in Brazilië verblijft, zou dit tijdvak van dichtbij eens moeten bestudeeren en dan ook de archieven in Nederland daaromtrent moeten kunnen nagaan.
Van electriciteit zegt schrijver niets, maar wel van de kolen gevonden in de Zuiderstaten van Brazilië. Zelfs wordt er beweerd, dat die kolen goed zouden zijn tot het maken van briketten ‘zoodat ook de binnenlandsche briketten-industrie, indien zij met de nieuwste hulpmiddelen wordt uitgerust, ongetwijfeld groote financieele voordeelen zal afwerpen’. Dit zou ik niet durven tegenspreken, als zijnde daarin onbevoegd, maar men zal mij toelaten dat toch te betwijfelen. Tot hiertoe hebben de verschillende landen van Zuid-Amerika, Brazilië, Uruguay, Argentinië, geene betamelijke kolen en om zoo te zeggen alles wat dient om in de machienen te stoken komt uit Engeland, maar Brazilië heeft veel watervallen en kan electriciteit hebben zooveel het wil. Overal wordt er nu naar practische middelen gezocht om electrische smeltovens in te richten. Erts is er in Brazilië in overvloed en wanneer men met electrische smeltovens voort kan is Brazilië er boven op.
Over invoerrechten krijgen we hier maar een bladzijde en half. Dat is toch te weinig. Zonder invoerrechten zou de bond er niet kunnen komen, want hij vindt daar zijn inkomen, maar meer inlichtingen zouden wij hierover verlangen en ook bewijzen dat de invoerrechten over het algemeen te hoog zijn.
Met den lof voor de Braziliaansche staatslieden zullen alle lezers niet altijd instemmen. ook niet, wanneer de schrijver, zonder meer, spreekt over ‘Brazilisch overwicht op alle andere naties van Midden- en Zuid-Amerika;’ met reden zou men verlangen dat de schrijver ons zou zeggen hoe het nu staat met de valorisatie van de koffie, met andere woorden, met de politiek
| |
| |
van den Staat S. Paolo, om de prijs van de koffie niet onder een zeker peil te laten dalen. Men zal ook de gegronde opmerking maken dat de taal van den schrijver een beetje hoogdravend is en dat hij, waar ze werkelijk zouden kunnen gemist worden, Fransche woorden gebruikt; maar dit alles doet niet af dat we gaarne; de lezing van dit boek aanbevelen omdat het werkelijk een algemeen overzicht geeft. dat het opgesierd is door veel platen en dat er achteraan een schoone gekleurde kaart in staat van Brazilië.
E. Vl.
| |
Pages choisies des auteurs Belges, J. Boubée et Ch. Parras, S.J. - Etablissements Casterman, Paris-Tournai. 1910.
Dit is een bloemlezing uit Fransch-belgische prozaschrijvers en het aangekondigd tweede boek zal uit Fransch-Belgische gedichten zijn saamgesteld. Ik waag het niet te zeggen dat er een specifiek Belgische letterkunde. tolk van de ‘âme belge’ zou bestaan; pater Boubée beweert het, zelfs nog uitvoerig, in zijn inleiding en daarom schreef hij dit boek met behulp van zijn ordebroeder Parras, en daarom ook zullen ze er nog een tweede maken. Natuurlijk verdient menig Fransch-Belgisch woordkunstenaar meer bekend en menig Fransch-Belgisch werk beter gekend te zijn, maar het lijkt me - of heb ik het uit onwetendheid mis voor? - dat onder die 93 menschen heel wat dii minores ter bewondering zijn voorgesteld.
Tenzij quod abundat non vitiat. Het minderwaardige kunt ge dus maar overslaan en 't overblijvend beste is schoon, zeker en vast waard gelezen en genoten te worden. Ook kennen beide Jezuïeten de letteren van Fransch-België voortreffelijk en beide bewijzen door hun fijn-opgehaalde uittrekselen dat ze goeden smaak bezitten om het goede van het minder goede te onderscheiden. 't Is waarlijk een aantrekkelijk boek. 't Is overigens een boek dat spreekt van belezenheid en oordeelkundig letterinzicht. maar nog van warme sympathie voor de zaak. Dit straalt vooral door in het inleidend onderricht over de Belgische letterkunde, waarvan bij het eerst verschijnen in de ‘Etudes’, vóór jaren reeds, 't mij opviel dat menig stipje van schoonheid wel iets of wat door 't vergrootglas van de liefde was gezien geworden. Toch werd ook heel scherp toegekeken en een raak oordeel uitgebracht öp de gebreken van de bedoelde kunst. Voor de meeste lezers zal 't zelfs zoo zijn dat zij de gebreken - overigens de gewone van de moderne kunst - lichter zullen vatten dan de hoedanigheden en dit wel omdat deze moeten dienst doen als louter Belgische.
Beide paters verklaren dat ze zich voor elke verbetering welwillend aanbevolen houden. Daar ik geen andere reden dan onvrijwillige vergetelheid in het weglaten van Marguerite van de Wiele's naam kan uitdenken, wil ik hun oproep ook gaarne beantwoorden met hun dit bescheiden te zeggen. Ook zullen ze, naar ik durf verhopen, erkentelijk zijn voor dit blijk van bezorgdheid: dat nl. de opgaaf van enkele voorname werken ontbreekt bij Maeterlinck, Picard en Virrès.
Als mijn kommer, tot volmaking van hun waarlijk mooie anthologieën. nu ook het kleine omvat. zal ik wel niet afgewezen
| |
| |
worden waar ik vraag om toch ook in de inleiding over de ‘Belgische letterkunde’ een woordje over de onze te reppen. 't Mag en 't moet toch heel beknopt zijn. Maar 't zou toch den schijn wegnemen dat met uw bespreking over de heele Belgische schrijfkunst alles gezegd werd. En nadat ik zooveel lieve dingetjes te lezen kreeg in deze ‘Pages choisies’, betreur ik het als anderen dat verschillende der hier vernoemde Vlaamschgeboren schrijvers door 't gebruik van een spijts alles niet fijndoorvoelde noch diep-doorziene taal den vollen aandrang van hun machtig kunstvermogen niet tot vol-schoone uiting vermochten te brengen.
A.C.
| |
Keurbladzijden uit Nederlandsche schrijvers: Everardus Potgieter, met inleiding en aanteekeningen door M.S. Vromans. - De Seyn-Verhougstraete, Aalst, 206 blz., fr. 1.75.
Spotgoedkoop worden door den uitgever van Aalst tal van bloemlezingen uit onze beste schrijvers aan den man gebracht. Onlangs gaven we hier lof aan de goedgekozen fragmenten uit Alberdingk. Hooger nog plaatsen we dezen bundel, uit Potgieter verzameld. Zoo ooit een bloemlezing dan heeft deze haar zending: ze laat u genieten van 't beste van dezen beste, en ze maakt hem, den ietwat weerbarstige, tot iemand die ook de minder ontwikkelden gezellig zullen vinden. Wij gelooven niet dat er met keuriger speurzin uit Potgieter te kiezen viel, dan deze bloemlezer het heeft gedaan. Uit de 13 deelen is genomen hetgeen met een logische opvolging heel goed bij malkaar kan gezet, en in al zijn schakeeringen den indruk maakt van een harmonisch geheel: ook doemt de heele proza-Potgieter uit dit pieteitvol werk met zijn grootsche veelzijdigheid op.
Enkel de nota's schijnen ons al te schaarsch. De modeluitgaven van Hoogstraten kunnen in dit opzicht aan De Seyn nog heel wat leeren. Geen enkele gelijkaardige onderneming noch in 't Noorden noch in 't Zuiden haalt het overigens bij die van Hoogstraten. En eer iemand aan Potgieter probeert. 't zij in zijn geheel. 't zij in deze ‘Keurbladzijden’. moet voor Potgieter's geest en taal zich scholen in de beide bundeltjes van Hoogstraten.
| |
De haan en andere verhalen, door C.E. Van Koetsveld. - De Seyn-Verhougstraete, Aalst, 136 blz., fr. 1.
Van Koetsveld is geen reus als Potgieter, maar de bloemlezer heeft er voor onze schooljeugd heel wat genietbaars uitgehaald. ‘De Haan’ uit de Pastorij te Mastland is bekend genoeg. ‘Het Bezoek’ uit hetzelfde werk heeft ook bijval genoten. De andere drie stukken heeten: ‘Ware Armen’, dat onder al te veel lof is bezweken. ‘Krom Jantje’, uit dezelfde serie, ‘Godsdienstige en zedelijke Novellen’, en ‘Het Vlas’, uit Sprookjes in den trant van Andersen.
| |
Nederlandsche schrijvers voor het middelbaar onderwijs. L. Mulder, nr 15, door E.H.A. Commissaris.
Laat mij maar de waarheid zeggen: De Hoogstraatsche uitgave stelt haar boekjes aan ál te lagen prijs: Zoo geraken
| |
| |
onze menschen verwend, en enkelen durven dan nog denken, omdat het bijna niks kost, dat het ook zooveel zaaks niet zal zijn. Maar 't is waar, de uitgave is in de eerste plaats voor de studenten bestemd, en onze jongens, gezien ze doorgaans lang niet op een brandkast zitten, hebben recht op zoo 'n uitgave, die, ook uit het oogpunt van de christelijke zedenleer, van wege den ondernemer een geestelijk werk van barmhartigheid is jegens Vlaanderen. - Zooals nu weer deze Mulder. Wat een lekker boekje! Eerst een levensschets van den sympathieken schrijver, en dan, (na verwijzing naar zijn hoofdwerk, den historischen roman, Jan Faessen, dien elkeen in zijn geheel moet lezen) een brok waar men waarlijk iets aan heeft uit zijn novelle: ‘Iets uit den tijd toen ik nog een lief vers maakte’; verder zijn guitig ‘ernstig woord over sonnetten’, en ‘moderne schrijvers’. Ook een tooneel uit zijn bekend blijspel: De Kiesvereeniging van Stellendijk, en een paar fragmenten uit de reisbeschrijving: Algiers.
En langs om meer tekst weet de Hoogstraatsche Vlaamsche voorzienigheid in haar nrs van 56 bladzijden te proppen; eerst was 't groote letter; aldra de kleinst gebruikelijke voor vlotte lezing, en nu nog bezuiniging van interlinie. - ‘De nederigen zullen verheven worden’, laat het ook waar zijn voor deze stilweldoende boekjes uit het model-Seminarie.
J.P.
| |
The Gruno Series. Annotatea by C.P.H. Eykman and C.J. Voortman. - Uitgave P. Noordhoff, Groningen.
I. Little Lord Fauntleroy. door F.H. Burnett, 3d edition. 1909.
II. That Winter Night. And Other Stories (by Th.B. Aldrich and Rudyard Kipling) door R. Buchanan, 2nd ed. 1909. - Prijs van elk boekdeel f 1.50.
Van deze uitgave. reeds vroeger in Dietsche Warande en Belfort vermeld, hebben het de twee even-genoemde boekdeelen gebracht tot een tweede en derde oplage: zulk feit spreekt luider ten voordeele van hunne degelijkheid dan een waardeerende, zij het dan nog een zeer waardeerende recensie. Alleszins is deze uitgave merkwaardig: de aanteekenaars kiezen op de Engelsche boekenmarkt uit wat hun meest geschikt lijkt om de Nederlanders tot Engelsch lezen aan te zetten en hen in de Engelsche letterkunde in te leiden; overvoedige voetnota's, in 't Engelsch - een vreemde taal dient aangeleerd door middel van die taal zelve - zijn aangebracht om een moeilijk woord uit te leggen en een minder-gewoon door een ander te verduidelijken van meer dagelijksch gebruik. En een goeden smaak in 't uitkiezen der werken wordt blijkbaar aan den dag gelegd, ofschoon ik juist ‘That Winter Night’ voor minder goed uitgezocht acht, daar die novelle geen Engelsch-sprekenden tot helden heeft en geen Engelsche toestanden schildert: is het misschien om een onpartijdig oordeel over den Fransch-Duitschen oorlog (1870) te vernemen dat dit boek door de koopers meer geliefd wordt? Ik herinner me. toen ik begon Engelsch te lezen en de Gruno Series ter hand kreeg, wel aan álle werken deugd te hebben gehad, maar het meest toch aan Little Lord Fauntleroy en Misunderstood (nr IV), welk laatste, indien ik wel ben ingelicht. het nog niet heeft tot een herdruk kunnen brengen.
Warm aanbevolen zij deze uitgave - degelijke inhoud
| |
| |
gestoken in een keurig kleed (ieder boekdeel gebonden) - aan iedereen die wil Engelsch leeren lezen en voornamelijk aan de leeraars gelast met het onderwijs in de Engelsche taal.
J.S.
| |
The Scarlet Pimpernel, edited by I. Grasé and A. Swaen. door Baroness Orezy, 2d edit., illustrated. - Groningen J.B. Wolters, 1910.
Al het goede wat van de vorige uitgave werd gezegd, moet worden herhaald van deze. De uitgave is zelfs nog beter verzorgd. Buiten dit werkje verscheen nog in deze serie Well's ‘Wheel's of Chance’.
A.B.
| |
Serta Romana. Poetarum decem Latinorum carmina selecta, edidit et notis instruxit J. Woltjer, phil. theor. mag. litt. hum. doct. prof. ord in univ. libera ref. Amstelodamensi. Editio quarta. - Groningen, J.B. Wolters, 1909, 312 blz. fl. 1.90.
College's en athenaea's van 't Vlaamsche land, dit is nu eens echt een Latijnsch boek voor u. Een pracht van een bloemlezing uit tien Latijnsche dichters, uit meesters, die niet deelen in 't geluk van Vergilius of Horatius, namelijk in hun geheel onder de handen te komen der studenten-geslachten. We krijgen 't beste, of althans 't best geschikte in zijn uiting, van Lucretius (16 fragmenten), van Catullus (13), van Tibullus (6), van Propertius (11), van Ovidius (20), van Manilius (4), van Persius (1), van Lucanus (2), van Martialis (15), van Juvenalis (3). De keus der stukken laat in aesthetisch en in ethisch opzicht niets te wenschen over. De nota's zijn zoo, dat ze de beste Fransche uitgaven beschamen. Een werk dat met zijn 4 uitgaven tot eere strekt van 't Latijnsch onderwijs in Nederland. Mocht allengskens in de rasse opvolging dier drukken Vlaanderen zijn aandeel hebben.
A.B.
| |
La question flamande exposée aux wallons. Les objections des Wallonisants. L'entrée en scène de L.L.L. d'Anvers, par Alfons Sevens. - Ostende, Imprimerie Dhont & Co, rue du Cercle, 11; 49 pages, fr. 0.50.
Den 28n November l.l. heeft M. Sevens te Luik tegenover M. Chainaye van Brussel en Mr. Armand Spée, advokaat te Antwerpen. het Vlaamsch programma verdedigd. Hier hebben we de redevoering van M. Sevens, alsmede een korte inhoud der redevoering van M. Chainaye en de redevoering van M. Spée.
Nieuws is er in dat boekje niet veel te leeren. Volledigheid is hier natuurlijk niet te zoeken. Zelfs zullen velen niet aannemen wat hier staat op bladzijde 9 dat de grootste vijanden van het Vlaamsche volk de Belgische Bisschoppen zouden zijn, maar elkeen zal toegeven, dat de rede van G. Sevens zeer klaar is, en de hoofdpunten van ons Vlaamsch programma bevat. Ook kan het zijn belang hebben eens na te zien wat sommige Walen en Frankiljons over onze Vlaamsche beweging zooal zeggen Dit boekje kan, voornamelijk bij de Walen, zeer veel deugd doen.
J.L.
| |
Deutsches Aussfrachewörterbuch, W. Viëtor. - Leipzig, O.R. Reisland. (Heft 1 tot 3).
De Duitsche woordenboeken geven gewoonlijk de uitspraak
| |
| |
niet op, omdat deze verondersteid is voldoende bekend te zijn. En ieder vreemdeling tracht dan het Duitsch uit te spreken zoo goed als hij kan en neemt dikwijls als voorbeeld van ‘mustergultiges’ Duitsch, de uitspraak van den eenen of anderen Duitscher aan, met wien hij omgegaan heeft. Dat zulks echter niet voldoende is, bewijst ten volle het verschijnen van dit werk dat zich ten doel stelt de uitspraak van het voorbeeldig Duitsch weer te geven. Daarom hoopte de schrijver, toen hij in 1882 zijne voorrede schreef, het zijne bij te dragen om eene zuivere uitspraak, waardig van het geëenigde Duitsche rijk, te doen gelden op het tooneel, in de school, in de kerk en elders. Maar die zuivere uitspraak, waar is die te vinden? Daarop antwoordt hij heel goed: ‘As gibt ein Aussprache-Idea, das allen gebildeten deutschen Sprechern im Norden wie im Süden vorschwebt, und dem keine Umgangssprache genügen kann. auch nicht die von Hannover oder Berlin’. Enkele jaren nadien werd eene Bühnenkonferenz bijeengeroepen om vast te stellen welke uitspraak op het tooneel moest aangenomen worden. Nu is men reeds wat verder gevorderd en die uitspraak, die trouwens bij de meeste ontwikkelde menschen de gebruikelijke was, vindt langzamerhand ingang in andere kringen. Voor ons valt hier de uitspraak van de slot-g aan te merken in een woord als Berg, die als-h uitgesproken wordt, terwijl de meeste Nederlanders er een nederl.-g van maken.
Wij kunnen niet nalaten dit werk aan te bevelen aan de leeraars; ze zullen daar door hunne uitspraak bestudeeren en louteren van allen vreemden invloed en vervolgens zal dit ook ten goede komen aan de zuiverheid van hunne moedertaal.
J.K.
| |
Uit mijn vlegeljaren, door Victor Naveau. Penteekeningen van Stan van Offel. - Vlaamsche Boekhandel, Sint Willebrordsstraat, Antwerpen. 164 blz., fr. 2.50.
Dit boek behelst de volgende schetsen uit het kinderleven: Potteriekermis. - 'n Namiddagschool. - Kinderspel. - Vacantie. - Op den toren.
Die verhalen bevatten niets buitengewoons, maar ze zijn veel beter dan alledaagsch: Ze spreken over kindervreugd, over kinderwee, ze zijn levendig en met den hun passenden stijl geschreven.
Goede jongenslectuur dus. Groote menschen ook kunnen er genot en uitspanning in vinden.
L.D.
| |
Stille menschen, door Justus Van Maurik. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, fr. 0.75.
Van Maurik kon beter werk leveren dan in dezen bundel wordt gegeven. Wel komt hier en daar een flinke studie als over het Moederzoontje, maar ook oude sentimenteele historietjes als Mijn Buurmeisje en Stille Menschen krijgen wij nog te lezen. Dat is wel de keerzijde van alle volledige uitgaven, dat kaf en koren niet altijd gescheiden zijn. Iets thans blijft overal doortintelen: de goede, brave ziel van den schrijver.
L.D.
| |
Verspreide novellen, door Justus Van Maurik, 3de druk. - De Nederlandsche Boekhandel. 132 blz., fr. 0.75.
Me dunkt, deze is een van Maurik's beste bundels: veel afwisseling en geen enkel zouteloos schetsje noch herhaling
| |
| |
van wat wij vroeger van denzelfden schrijver reeds te lezen kregen. Het boek bevat:
Kromme Krisje, hoe ‘Krom Krisje’ goed ‘Krisje’ wordt; Een heele lieve verrassing: bezoek van zijn eenvoudige familie aan een heer die beweert van hooge afkomst te zijn; Als 't graf, de gevolgen van den laster; Oude Zielen, avonturen van matrozen; Eene Verkoudheid, geschiedenis eener verloving; Grog Américain, of haarpijn na een lustigen nacht; Een Journalistenstreek, hoe 'n journalist de opzegging van zijne verhuringsovereenkomst weet te ontgaan; Hans, van een oud paard en diens ouden makker; Mijn lezing te Boschwijk, tocht van een voordrachthouder in ‘partibus infidelium’; Bij 't opruimen: Vader en moeder vierden een gedenkenis van hun afgestorven zoontje; De Ooievaar komt, hoe een huisgezin bij de geboorte van een eerste kindje er wel uitziet.
L.D. |
|