Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 363]
| |
Over kindersterfte in VlaanderenGa naar voetnoot(1)In 1878 schreef Albrecht Rodenbach zaliger ‘Door Vlaamsche Kamp verstaan wij niet het werk om onze taal en letterkunde te doen herleven, neen, dat niet of beter meer dan dat, een gansche wereld meer: het heropbeuren en den herbloei van het Vlaamsch in den breeden zin verstaan: het Vlaamsche volk in de volle ontwikkeling van eigen wezen, eigenschappen, zeden, gewoonten en gebruiken.’ ‘De Vlaamsche beweging mag niet slechts een taalbeweging zijn, maar een maatschappelijk streven in den breedsten zin van 't woord’, zei Vermeylen: Alhoewel de beschouwingen, die gaan volgen, eenigzins buiten 't spoor loopen der gewone bezigheden van dit zoo deftig als wetenschappelijk genootschap, durfde ik ze toch voordragen omdat ik hier sta voor een geheelen hoop Vlaamschgezinde geneesmeesters die de verheffing van ons volk als ideaal in hun herte dragen. Ja! ‘Vlaanderen moet herworden geheel en gansch van boven tot beneden’. Dat is de leus. Maar 't zal nog lang duren eer we de mei op 't dak zullen mogen steken! Vooral niet eer die twee gapende wonden genezen zijn die onzen stam verkankeren: ik bedoel de ongeletterdheid van ons minder volk en de schrikkelijke kindersterfte. De ongeletterdheid van ons werkvolk die, gepaard gaande met gemis aan vakkundige opleiding, ze voor fijnere ambachten ongeschikt maakt, als waren ze enkel voor grof en balgbrekerswerk geschapen. Middelen beramen om die kwale uit te roeien is 't werk van allen die met de geestelijke verheffing en stoffelijke verbetering van ons volk bemoeid zijn, 't is te zeggen van alle Vlamingen. Maar de kindersterfte bevechten dat is bijzonderlijk en van ambstwege ons werk: | |
[pagina 364]
| |
Vlaamsche geneesmeesters. Hier staan wij op onzen grond en zijn ten strijde uitgerust. Ja, die pijnlijke toestand die alle andere stammen met minder levenskracht bezield dan de onze, langzamerhand ten onderen zou brengen, die toestand, zoo vernederend voor ons, die zoo geerne pronken met ons roemrijk verleden, met onze kunstgewrochten, met den bloei onzer hedendaagsche letterkunde, die erbarmelijke toestand moet verdwijnen. Niet dat we onze voorgangers in de geneeskunde mogen beschuldigen die bittere kwale miskend te hebben of ze met de armen gekruist, onverschillig, harteloos te hebben bekeken. Neen, de annalen der provinciale geneeskundige genootschappen staan vol van hunne noodkreten. Onze voorgangers hebben hunnen plicht gekweten, maar door de uitvoerende macht ongeschraagd, zijn hunne edelmoedige pogingen vruchteloos, en is intusschen de kwale, schrikkelijk gebleven. Tot bewijs daarvan staan cijfers ten dienste en ze geven ons, Vlamingen, eenen alles behalve verkwikkelijken aanblik.
* * *
In de verschillige landen van Europa is het middelbaar getal der sterfgevallen onder de kinders beneden 1 jaar van 9 per % (Ierland), tot 29 per % (Rusland). In ons land, in zijn geheel genomen, sterven er op 100 geboren kinders in 't eerste jaar van hun leven 16 per %. Maar dat middengetal van 16% verspringt van provincie tot provincie. Terwijl het niet bereikt wordt in de provincie Namen, Luxemburg, Limburg, Luik en Henegouwen wordt het verre overtroffen in Oost-Vlaanderen, waar de sterfte rijst tot 19.92% en nog veel meer in West-Vlaanderen, waar ze klimt tot 22.97%. Als men nog in verdere verdeelingen gaat en de sterfte vergelijkt van 't eene arrondissement bij 't andere komt men tot eenen verbazenden uitslag. Zoo mogen b.v. de arrondissementen van Ath en Philippeville roemen op slechts eene sterfte van 10%. | |
[pagina 365]
| |
Aan de overzijde, op 't zwart bladje, komt eerst en vooral Oostende met 24%, op de tweede plaats,... op de tweede, horresco referens! de waarheid stelt somwijlen zoo van die pijnlijke eischen aan de vriendschap - komt het arrondissement waar onze machtigste kampioen zijnen gezegenden arbeid ten beste geeft, Veurne met 23%. Nog verder gaande, van gemeente tot gemeente komt Jacquart aan wie ik al deze cijfers ontleene tot fantastieke opgaven. 't En is van geen mensch gelooflijk en toch door statistieken bevestigd dat in sommige gemeenten op 100 kinders levende geboren 27, 33 en tot 38% ‘à peine assis au banquet de la vie’ - die voor velen maar een soberen maaltijd en is - eer dat ze een jaar oud zijn aan't feestmaal, 'k wil zeggen aan 't leven vaarwel hebben gezeid. De Vlaanders staan dus aan den top van de leere, maar niet overal vlak weg en is de toestand even slecht. Sommige arrondissementen lijk Brugge, Yper blijven beneden de 20% en Thielt, anders wat karig door de natuur begunstigd, geeft maar eene middelmatige kindersterfte van 16.5 per honderd, iets meer dus dan het middengetal van 16% voor geheel het land. Slecht staan de zaken in de arrondissementen Oostende, Veurne, Dixmude en den groep van gemeenten rondom Gent, in den groep van gemeenten palende aan de Fransche grens, in de nijverige gemeenten van 't arrondissement Rousselaere en Dendermonde, in de lage gemeenten van 't arrondissement St-Nikolaas die aan de overstroomingen van de Schelde onderhevig zijn. Gelukkig nog indien die hooge verbazende cijfers aan louter toeval of aan hedendaagsche veranderingen in onzen maatschappelijken toestand konden toegeschreven worden, maar eilaas, gaat men voorder op in den loop der jaren, 't is voor de zelfde streke altijd de zelfde hertgrievende kindermoorderij! Waarom dat voortdurend onheil onder ons kloek en struisch, eerlijk in handel en wandel, zedelijk volk van Vlaanderen? That is the question! Volgens nauwe berekeningen is 't onvermijdelijk dat op 100 kinderen die levende ter wereld komen er binnen | |
[pagina 366]
| |
't jaar 8 sterven 't zij om reden van ziekte of aangeboren zwakheid. Al wat boven dat getal is, is te wijten aan de ongunstige omgeving die 't kind bij zijn eerste stappen in 't leven te beurt valt. En dat die omgeving over zijn lot een beslissenden invloed heeft dat en vraagt geen verder betoog. Terwijl 't zaad dat de landman op zijnen versch gelabeurden akker zaait in zich zelven de voedstoffen draagt die 't in 't leven zullen houden tot dat blad en wortel het in staat stellen zijn nooddruft uit lucht en grond te putten, hangt het kind, van 't oogenblik dat het 't daglicht ziet, van andermans zorgen af. En dat die zorgen menigmaal onvoldoende zijn spruit uit velerlei oorzaken: 't zij omdat de moeder niet en weet welk het juist gepast voedsel is en welke de algemeene zorgen die ze aan haar kind moet toedienen - en moeder zijn is een kunst die men ongelukkiglijk nergens te leeren krijgt, 't zij dat ze uit kwàwilligheid niet en wil of uit armoede niet en kan die gepaste zorgen toedienen. In vele werkmansgezinnen, in zeer vruchtbare familiën komen vele kinders ongewenscht en ongeroepen voor den dag, en hoe klein ook, ze brengen in gevaar 't wankelachtig evenwicht van de huishoudelijke begrooting die ongelukkiglijk voor zoo vele moeders uit de volksklasse slechts ten prijze van ware kunstgrepen en dagelijksche dervingen en verstervingen in evenwicht te houden is. Maar waarom daar verder op steunen. Om eene vaste overtuiging op te doen aangaande den invloed der omgeving van 't kind is 't genoeg eens te vergelijken de sterfte der onwettige en wettige kinders: 't is dubbel tegen enkel. Er loopen zoo in de wereld vele meisjes die, volgens de prettige spreuke van Shakespeare ‘gemakkelijk vatten en alzoo een kind krijgen in de wiege vóór dat zij een man hebben in 't bed’. 't Leven van die kinders loopt groot gevaar; 't zijn onverwachte, onwelkome gasten, onbemind soms tot den dood, slecht behandeld ten huize of uitbesteed bij de eene of andere voedster, ervaren in de knepe van zonder opschudding te maken of geweld te gebruiken die lieve engeltjes ‘in Paradisum’ te zenden. Lust verhaalt, in zijn verslag van 1907, over de ‘Gouttes | |
[pagina 367]
| |
de lait’, dat er in de stad Brussel, in één van die voedsterhuizen 28 kinders stierven op de 29, meestal onwettige, die er werden naartoe gebracht! Indien die sterfte van 8%, die onvermijdelijk schijnt, in ons land klimt tot 16% en in Vlaanderen tot 20%, welke zijn hier die ongunstige levensomstandigheden waarin de kleine kinders verkeeren? Eerst en vooral, die groote kindersterfte in Vlaanderen kan geen algemeene oorzaak hebben, zooals de zwakheid van een ras dat uitsterft, de strengheid van 't klimaat, de ongezondheid van de streke, anders onder volwassenen zou men diezelfde vermeerdering van sterfte moeten aanstippen, en hier sterven niet meer groote menschen dan elders. Is 't armoede en haar onvermijdelijke sleep: vrouwenarbeid, ongezondheid der woningen, drankmisbruik? Misschien wel voor een deel in de nijverheidstreken, maar het wonderlijkste van al is dat juist in de omstreken van Veurne meest kinders sterven, en Veurne Ambacht is de rijkste streek van 't land. Buiten de boomen, die mager staan van klare vechten met den wind, is 't daar al vet en kloek en struisch: planten, dieren en menschen. Alles groeit er en gedijt er in overvloed van weelde, en nochtans de kinders komen daar moeilijk op! Aan een anderen kant treft men de kleinste kindersterfte aan in de Luxemburgsche Ardennen, daar waar de natuur, die nooit kwistig al haar giften ineens uitstrooit, de aarde, die ze tot onvruchtbaarheid doemde, met wondere schoonheid bekleedde. Hier in de kale eentonige vlakte: weelde en welstand en groote kindersterfte; ginder in de prachtige bergstreke: armoede en kleine kindersterfte. 't Kan dus de armoede alleen niet zijn. Is 't de overgroote geboorte? Voor een deel voorzeker; deels omdat in talrijke huisgezinnen de moeder den noodigen tijd niet vindt tot bekwame en gepaste zorgen. Daarbij veel monden maken de schapraai gauw ledig en nog achtereenvolgende zwangerschap put der moeders krachten uit en levert eene minderweerdige vrucht. Maar dat volgt niet altijd. Zoo bijv. in 't Rousselaersche, waar per 1000 getrouwde vrouwen 300 kinders geboren worden en is er | |
[pagina 368]
| |
niet meer kindersterfte dan in 't Veurnsche, waar 't zelfde getal getrouwde vrouwen maar 230 kinders voortbrengt. Neen, dat al is 't niet, en 't is gelukkig, want aan maatschappelijke of economische toestanden is er moeielijk grepe en derhalve ware alle hoop op verbetering verloren. Wat is nu eigenlijk de groote reden? 't Is de algemeene overtuiging van deskundigen en 't is aan een anderen kant door statistieken over de ziekten die de sterfte veroorzaken, bewezen dat hier in Vlaanderen meest gezondigd wordt tegen de Voedingsleer der kleine kinderen. Het middel ligt dus voor de hand: Ons volk loopt mis door onwetendheid, wij moeten het dus leeren hoe men kinders moet kweeken, voor oogen leggen bijzonderlijk: 1o Hoe verkeerd het is, tegenstrijdig met alle natuurwetten, schadelijk voor gezondheid van moeder en kind, den zuigeling van de moeders borst, waarop hij recht heeft, te berooven; 2o Hoe - wanneer het volstrekt onmogelijk is 't kind met de borst te voeden - de kunstmatige voeding. d.w.z., de voeding met dierenmelk en niets anders in de eerste 6 maanden, moet toegepast worden; 3o Hoe eindelijk het hoog tijd is, aan alle onwetenschappelijke vooroordeelen, overleveringen en bijgeloovigheden vaarwel te zeggen. Maar 't ware onbetamelijk hier uit te weiden over zaken die u allen welbekend zijn. Mijn doel was enkel U uiteen te doen hoe ten gevolge - in hoofdzake - van onverstandige moederlijke zorgen de sterfte der zuigelingen in ons Vlaanderen verschrikkelijk is, overtuigd dat het volstaat u voor oogen te leggen hoe groot de kwaal is, opdat allen, uit menschlievendheid en Vlaamsche fierheid, met de openbare machten, zouden meewerken om ze uit te roeien.
Dr H. Brutsaert. |
|