Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Eendracht der katholieke partij in den kiesstrijdToestandHet katholieke België ziet niet zonder onrust het kiesjaar 1910 opdagen. Die onrust is wellicht een beter voorteeken dan eene te groote onbezorgdheid. Toch moeten wij bekennen dat in de laatste kiezingen onze partij den kreeftengang ging en dat zij nu staat op een punt waarop zij niets meer te verliezen over heeft. Is sedert 1908 onze kiestoestand verbeterd? Wij zouden het niet durven zeggen, als wij nagaan hoevele erge vraagstukken sedertdien het politieke water hebben troebel gemaakt. De verdaging der wet op den mijnarbeid, gevolg der tegenwringing van conservatieve senators, zal veel werkvolk ontstemd hebben. Eindelijk toch is de wet gestemd geraakt. Het sarrend heen en weer bollen met Coremans' wet heeft bij vele Vlamingen de misnoegdheid tot verbittering doen overslaan. En nu komt nog de militaire wet heel de partij overhoop zetten, de katholieke Regeering tegen de katholieke meerderheid in 't harnas jagen. De verhandeling, die men gaat lezen, was geschreven vóór die Kamer-strubbeling; maar deze heeft de partij zóó geschokt, dat wij, bij de bespreking van den toestand er niet langs om kunnen. Een woord dus daarover. | |
Het gehaspel met de Wet op SoldatenwervingMen heeft de Regeering beschuldigd van verraad aan de partij; aan Schollaert zelfs persoonlijke heerschzucht toegeschreven. Zulke beschuldiging is onrechtvaardig. Slechts dán kan er verraad zijn, wanneer men iets aan den vijand over- | |
[pagina 33]
| |
levert. En wat heeft de Regeering aan de linkerzij in handen gegeven? Den persoonlijken dienst, zegt men. Maar, behalve dat de persoonlijke dienst niet meer liberaal dan katholiek is en ook onder het katholieke volk veel meer aanhangers telt dan sommigen denken, is het nog zeker dat er sedert eenigen tijd in de Kamers eene meerderheid voor bestond. Het was eene rijpe vrucht, die den liberalen, socialisten en democraten moest in den schoot vallen. De Regeering heeft dus, in dit opzicht, aan de dienstplicht-gezinden niets geschonken dan hetgeen zij reeds in hunne macht hadden. Van haren kant heeft de linkerzij veel meer gegeven. Zij heeft de vrijstellingen der geestelijken gestemd; zij zal die later intrekken, indien zij aan 't bewind komt, dit weten wij. Maar dán zal die maatregel moedwillige plagerij blijken, vermits onze tegenstrevers nu bekennen dat hij voor het algemeen welzijn niet noodig is. Zij zijn eene wet bijgetreden, die zij eerst ongrondwettelijk hadden geheeten en hebben zich aldus niet weinig gekleineerd. Zij hebben eene vermindering van diensttijd gestemd, zoodanig dat, volgens de militaire overheid, de diensttijd voortaan niet merkelijk meer ingekort kan worden. De liberalen kunnen dus op hun militair program niets anders meer schrijven dan eene algemeen-making van den dienstplicht en de daarmee staphoudende verzwaring van lasten. Zoo hebben zij hun besten troef weggespeeld. Men neme dees in acht: eene zekere verzwaring der krijgslasten was onvermijdelijk, vermits de noodige manschappen, door de wet van 1902 gevorderd, er niet waren. Die verzwaring moest een hatelijk werk zijn voor de Regeering, die ze zou doen. Welnu, de minderheid heeft willen het grootste deel der verantwoordelijkheid op zich laden: past het ons daarover te klagen? Misschien wel was het groote voordeel, dat de minderheid er in zag, de verdeeldheid die onder de katholieken zou ontstaan. Indien het zoo is, dan is het ons gemakkelijk haar dit voordeel te ontnemen: wij moeten maar niet verdeeld zijn. Het is waar ook dat de minderheid eenige dagen de | |
[pagina 34]
| |
voldoening genoten heeft zich meester te voelen van de Kamer tot vernedering der rechterzij; maar wij hebben reeds gezegd hoe de linkerzij zelve zich daartoe heeft moeten tegenspreken en dus zich verlagen. Dat het ook eene vernedering voor vele leden der rechterzij geweest is, willen wij niet ontkennen; en, al hoeven zij dit nu niet te tragisch op te nemen (God geve dat zij er nooit ergere te lijden hebben), toch is dit voor elke katholieke Regeering eene reden om zulke stukken voortaan niet meer te vernieuwen. Dat er al eens op de eene of andere niet hoofdzakelijke kwestie eene toevallige meerderheid ontsta uit leden van links en van rechts, dat kunnen wij goed lijden; dat neemt zelfs iets weg van de zoo betreurlijke scherpte van onzen politieken strijd. Maar de Regeering, die gedurig het betrouwen harer meerderheid noodig heeft, mag aan deze niet den rug toe keeren, om de hand te reiken aan de tegenpartij. De Regeering moet met hare meerderheid besturen. Dit was ongetwijfeld de betrachting van den heer Schollaert, zoowel als vroeger van den heer Beernaert. De rechterzijde hadde het over het ontwerp der Regeering kunnen eens worden, mits deze de jaarlijksche stemming van het contingent toestond; den persoonlijken dienst, die toch vóór de deur stond, hadde zij kunnen invoeren met zooveel verzachtingen mogelijk. In zulken zin heeft Beernaert, die in gansch die zaak de schoonste rol gespeeld heeft, eene overeenkomst gezocht. Waarom zijn die pogingen mislukt? Misschien wel omdat de formuul: één man per gezin, moeilijk met de jaarlijksche stemming van het contingent overeen te brengen was; en ook omdat zekere antimilitaristen der Rechterzijde stelselmatig gekant waren tegen alles wat maar den schijn van verzwaring had of zelfs maar van verre daartoe de baan scheen te openen. Was die overeenkomst nog te hopen op het oogenblik dat de Regeering met de linkerzijde in onderhandeling trad? - Van het antwoord op die vraag hangt het oordeel af, dat wij over de Regeering moeten vellen. Veel gebelgde katholieken zullen op die vraag ja zeggen; Schollaert, | |
[pagina 35]
| |
Helleputte en Renkin hebben, na drie vruchtelooze vergaderingen der rechterzijde, de hoop van dien kant laten varen, en, van die gesteltenis uitgaande, hebben zij gedacht dat het beter was den knoop met behulp der linkerzijde door te hakken dan de rechterzijde te stellen vóór een ontslag van het ministerie. Het nieuwe ministerie hadde dan toch vóór dezelfde moeilijkheden gestaan en hadde wellicht de Kamers moeten ontbinden, wat eenen voor de katholieken noodlottigen kiesstrijd hadde verwekt. Doch, waarom zal men zeggen, de Rechterzijde nog niet eens vergaderd, als eene uiterste poging tot verzoening? Dit hadden wij ook geraadzaam geoordeeld; maar als het ministerie zich zeker achtte van eene mislukking, dan moest het die laatste poging niet wagen; want de onmacht der rechterzij ware te meer gebleken, en de linkerzij hadde zich min inschikkelijk getoond dan zij nu gedaan heeft. Men moet bekennen dat het heel moeilijk is het gedrag van het ministerie met zekerheid af of goed te keuren. Zou het al te rap de verzoeningsplannen opgegeven hebben, dan kan men het toch ten hoogste maar beschuldigen van zenuwachtigheid, gejaagdheid, gebrek aan kalm doorzicht. Dit alles nu zijn toch geene redenen om te blijven wrokken of mokken op de Regeering, te meer daar het land in 't algemeen de nieuwe legerwet niet slecht onthaalt. Laten hier de grooten niet meer balsturig zijn dan de kleinen. Er zijn waarlijk al redenen genoeg om zich bekommerd af te vragen of bij de aanstaande kiezing de noodige eendracht onder onze mannen zal heerschen. | |
Doel van dit schriftJuist over die eendracht willen wij hier eenige beschouwingen in 't midden brengen, maar seffens waarschuwen wij den lezer dat wij over die eendracht zóó willen handelen, dat wij tevens de hooger genoemde vraagpunten, mitsgaders andere moeilijkheden, niet uit het oog verliezen. Kunnen wij de eendracht in de partij zóó behouden dat wij aan alle gegronde eischen recht laten weervaren, dan zal die eendracht al onze vroegere troepen in 't gelid scharen en dan gaan wij de zegepraal te gemoet. Zou in- | |
[pagina 36]
| |
tegendeel die eendracht ons een deel onzer manschappen moeten kosten, met andere woorden, zou zij maar op dien voet tot stand komen dat zij een deel der onzen wegjaagt, dan gaan wij, ook met onze eendracht, den dieperik in. Doch een gezond en kalm beschouwen van den toestand zal ons vaderland van dit onheil bewaren. Die toestand immers is niet hopeloos: de katholieke krachten bestaan nu als vroeger. De ware christenen zien met afschrik het voorspook eener hatelijke kerkvervolging en zullen het uiterste doen om ze af te weren; en zij die zich minder aan godsdienstige belangen gelegen laten, moeten toch inzien dat de stoffelijke welvaart van het land gedurende 25 jaren in bekwame en plichtgetrouwe handen was gesteld. Hier valt nu te onderzoeken hoe wij ons het vertrouwen van het grootst mogelijk getal kiezers zullen waardig toonen en hoe wij ze het best gelederen zullen. | |
1ste Grondregel: Gelijkrechtigheid der KiezersVooreerst zij opgemerkt dat alle kiezers hetzelfde recht hebben, wat aangaat het gebruik van hun stembriefje of briefjes. De rijken, zelfs de geleerden, hebben geene meesterschap over de kieskracht van den arme, van den geringe. Er zijn dus geen mannen of geene groepen van mannen, die mogen spreken: ‘wij zijn de partij van 't goede: gij moet voor ons stemmen, of gelijk wij het goedvinden’. Neen, alle goedgezinde burgers samen moeten de partij van 't goede uitmaken, en onder elkander kiezen zij dan hunne kandidaten en ook hunne partijhoofden. De partij moet hare leiders hebben, wil zij niet in 't blinde werken; maar die leiders moeten niet zich zelven aanstellen, veel minder zich opdringen. | |
Miskenning van dien GrondregelNu weten wij wel dat het geene kleinigheid is, eene partij, zelfs maar in één arrondissement, volmaaktelijk in te richten, zóó dat al de kiezers hun woord te zeggen hebben. Gewoonlijk zijn er maar eenigen die zich daar | |
[pagina 37]
| |
buiten kiestijd mee bezig houden, te midden de onverschilligheid van den grooten hoop. Geen wonder dat die eenigen genegen zijn om alles te schaveelen volgens hun goeddunken en zelfs volgens hun belang. Voor den arrondissementsbond hebben zij de voormannen uitgekipt en dikwijls is zelfs de poll tot vorming der kandidatenlijst een ijdele pleegvorm. In menig arrondissement is in dit opzicht veel te verbeteren en wij hopen dat men zich nog vóór de kiezing daarop toeleggen zal; doch alles zal men niet verhelpen, omdat zij, die misschien na de vaststelling der lijst het meest hunne misnoegdheid zullen lucht geven, zich de zaken niet op voorhand aantrekken, hetzij bij gebrek aan tijd of bekwaamheid, hetzij uit gemakzucht of zorgeloosheid. Ook is het klaar dat de geldschieters veel kans hebben alles naar hunnen zin te besteken. Daarom is er geene inrichting van bond of poll, die de partij kan vlot houden, indien zij, die aan 't roer zitten, haar niet in de goede richting sturen. Zij moeten gedurig uitzien vanwaar de wind komt en waar de gevaarlijke klippen liggen. Zij moeten aan de verschillende strekkingen, die zich openbaren, voldoening geven en verre van de jongere mannen van zich te stooten of te verbitteren, ze met voorzichtigheid laten vooruitkomen om de partij te verlevendigen en te verjongen. Zóó en zóó alleen kunnen zij hun gezag handhaven, dat, gelijk wij zegden, niet steunt dan op de goedwilligheid der kiezers en hun bijgevolg bij elke nieuwe worsteling kan uit de hand gespeeld worden. Weten zij door ware toewijding den schijn van dwingelandij te vermijden, dan kunnen er nog wel eens botsingen vanwege eerzuchtigen ontstaan, maar gewoonlijk zal gezond verstand en billijkheid bij de menigte zegepralen. | |
2de Grondregel: Onze Partij is niet confessioneelEen tweede punt, waar wij de aandacht willen op vestigen, is dat onze partij, al heet zij dan ook katholiek, en al behooren hare leiders steeds als trouwe kinderen der Kerk te handelen, toch niet confessioneel is. Graaf de Smet-de Naeyer verklaarde dat eens in de Kamer; en | |
[pagina 38]
| |
in Duitschland wil het katholieke Centrum evenmin als confessioneel doorgaan. Laatst nog nam het Centrum de volgende uitspraak aan: De Centrumspartij is principieel eene politieke, niet confessioneele partij; zij staat op den bodem der Constitutie van het Duitsche rijk dat van zijne afgevaardigden eischt zich als vertegenwoordigers van het geheele Duitsche volk te beschouwen. Integendeel, zij, die hier of in Duitschland de katholieke partij willen verzwakken, willen haar in het dwangkapootje van confessionaliteit doen optreden. Verklaren wij dit nader: In politiek gaat het eigenlijk niet om godsdienst. De Regeering moet, met medewerking der Kamers, zorgen voor de rust en veiligheid, voor de welvaart en vooruitgang van het land; de godsdienst is hare zaak niet, maar die der Kerk. Alleenlijk moet de Staat de rechten van God en Kerk erkennen en eerbiedigen, en op vriendschappelijken voet met het geestelijk gezag omgaan in zaken die den godsdienst betreffen. Ongelukkiglijk is in ons land, even als in Frankrijk, de godsdienst de inzet geworden van onzen politieken strijd. Door het aandrijven der Loge zijn de antiklerikale partijen zoo ver gekomen dat zij niet meer de stoffelijke welvaart, maar wel het knevelen en aan banden leggen van den godsdienstigen geest tot eerste mikpunt van hun staatkundig streven gekozen hebben. Daartegen hebben natuurlijk de katholieken zich moeten aaneensluiten tot verdediging der godsdienstbelangen. Zoo is dan de politieke strijd een godsdienstige geworden: gansch verkeerdelijk; want indien de politiek op haar eigen gebied bleef, gelijk b.v. in Engeland, dan zou zij, behoudens rechtmatigen eerbied voor de vrijheid en de rechten der Kerk, zich alleen moeten bezighouden met tijdelijke zaken als: ontwikkeling van landbouw en nijverheid, bescherming en ondersteuning der werkende standen, legerwerving, vrijhandel of tolrechten enz. Op die kwesties zouden de partijen moeten tot stand komen, en zich uitsluitend met den vooruitgang van het Land om strijd bekommeren, inplaats van de beste krachten nutteloos in godsdienstkrakeelen en onderlinge plagerijen te verspillen; dan zouden zij het volk veel meer vooruithelpen op de baan van voorspoed. Dit is wel de hoofdreden | |
[pagina 39]
| |
waarom Duitschland en Engeland in de laatste jaartientallen zooveel meer vooruitkwamen dan Frankrijk. In ons land heeft de katholieke Regeering sedert 25 jaren ook vrede en vrijheid op het gebied der gedachten doen heerschen en heeft zich dus gansch aan de openbare welvaart kunnen toewijden. Toch moesten de katholieken steeds de wacht optrekken tegen den vijand, die hunne gewetensvrijheid bedreigde, en moesten dus toezien zich op de stoffelijke en maatschappelijke vraagstukken niet te verdeelen. | |
Wat daaruit volgt voor ons Program en WerkingDit was zeker eene groote zwarigheid; want op godsdienstig gebied is, eens de rechten der Kerk erkend zijnde, niets meer te verrichten dan alles te laten gelijk het was: dit was dus geen regeeringsprogram. Hadde de katholieke partij aan het bewind niets anders te doen, dan was zij eene doode partij. Haar program van werkzaamheid moest zij dus zoeken in het verbeteren der burgerlijke en maatschappelijke instellingen. Doch op al die kwesties zijn de katholieken het niet noodzakelijk eens; wel zullen zij, bij het behandelen dier zaken, hunne beste ingevingen trekken uit den kristelijken godsdienst, uit zijnen geest van rechtvaardigheid, liefde en zedelijkheid; maar toch verschaft de godsdienst daarop geene bepaalde oplossingen; deze hangen af van vele bijzondere aangelegenheden, die iedereen naar zijn bijzonderen aard kan opvatten, zoodat praktisch de meeningen noodzakelijk zeer uiteenloopen. Willen dus de katholieken onder elkander tot eene zekere eenheid van werking komen en elkander niet verlammen op de baan van den vooruitgang, dan moeten zij elkander veel kunnen toegeven en zich onderling inschikkelijk en vredelievend toonen, veel water bij hunnen wijn doen. Doen zij dit, dan zal hun vooruitgang wel wat trager, maar daarom ook des te zekerder zijn. Er zullen in de partij rustige, maar ook vooruitstrevende elementen gevonden worden; en de eenen zullen de anderen in evenwicht houden. Onze partij zal alzoo eene partij zijn van voorzichtigen, goed | |
[pagina 40]
| |
bezonnen vooruitgang. Over het algemeen is zij dit in de laatste 25 jaren ook geweest, ofschoon er, vooral de laatste tien jaar, tijden waren van lamlendigheid op meer dan een gebied. In alle geval is het klaar dat wij geen confessioneele partij zijn, die enkel godsdienstbelangen zou te verdedigen hebben; dat wij ons niet mogen laten verkleinen, gelijk onze tegenstrevers het willen doen, tot eene pastoorspartij of tot een sakristijbond. Onze partij moet openstaan voor alle menschen van goeden wil, zelfs niet-katholieken, als zij ons maar volle godsdienstvrijheid toekennen en mannen zijn van orde en recht. Feitelijk is het te Brussel en te Antwerpen meer dan eens gebeurd dat vrijdenkers op onze lijst stonden en, evenals de beste geloovigen, door de geestelijken ondersteund werden. Immers het program der Antwerpsche Meeting en, later, dat der Brusselsche Onafhankelijken bedoelde alleen vrijheid, orde en stoffelijke welvaart tegenover de dwingelandij en de hatelijkheden der liberalen. | |
Miskenning van die waarheden.
| |
[pagina 41]
| |
Senator in elk voorkomend geval moet stemmen volgens zijn geweten en volgens de omstandigheden; maar van hunnen kant hebben de kiezers ook geen gebiedend mandaat om voor deze of gene te stempelen. Willen zij gewetensvol hunnen burgerplicht vervullen, dan moeten zij den man trachten te kennen, aan wien zij de lotsbestemmingen des vaderlands gaan toevertrouwen. Zij mogen en moeten zijne meening vragen over de belangrijke kwesties, waarbij de voorspoed van het volk op het spel staat. En het antwoord van den kandidaat op die vragen moet rechtzinnig zijn, waaruit zal volgen dat hij in de uitoefening van zijn mandaat de afgelegde verklaring zal naleven. Denkt hij in geweten verplicht te zijn van zienswijze te vernaderen, dan mag hij niet kwalijk nemen dat de kiezers te zijnen opzichte ook hunne houding veranderen, en hem bij eene naaste kiezing doorzenden. | |
Wat een Katholieke Regeering te doen heeftVermits de zaak van den godsdienst ons geen program tot werking op staatkundig gebied verschaft, rijst de vraag wat de katholieken eigenlijk aan 't bestuur te doen hebben. Zij hebben ten eerste goed te besturen, en dat is veel. Wanneer men in 1878 aan Malou vroeg: ‘Wat hebt gij gedaan?’ antwoordde hij: ‘Nous avons vécu. Wij hebben stillekens aangeboerd’. Misschien was een goed bestuur toen het voornaamste wat kon en moest verricht worden, want de tijden waren nog rustiger. Toch was reeds toen het land daarmee niet tevreden. En heden zou dit zeker niet genoeg zijn. Immers dit zou onderstellen, dat de inrichtingen niet meer te verbeteren, dat er geene hervormingen meer te verrichten zijn, en daar zijn wij nog ver af. Vóór de opkomst der maatschappelijke volksbeweging en vóór de uitbreiding van het stemrecht, hiet de katholieke partij zich de behoudsgezinde. Thans mag zij in haar geheel dien naam niet meer bewaren. ofschoon zij nog het eenige stevig bolwerk is tegen roekelooze omverwerping. Maar nevens het behoud van het goede, komt ook het streven naar iets beters, komt de uitroeiing van verouderde misbruiken en misstanden. | |
[pagina 42]
| |
Vroeger was de eenheid van program in de katholieke partij geene zoo moeilijke zaak, vermits dit program in geen geval zeer groot kon zijn. En zoo was het ‘catholique tout court’ toen veelal eene wezenlijkheid. Toch zien wij ook voorbeelden van het tegenovergestelde. Zoo is b.v. Antwerpen de andere arrondissementen vooruitgetreden met het opstellen van een echt staatkundig werkbord: ‘Vrijheid voor allen (begrijpende ook vrijhandel), antimilitarism en Vlaamsche taalrechten’. Wij onderzoeken hier niet de redelijkheid van dit program, maar bestatigen alleen zijn burgerlijk karakter in tegenstelling met het ‘katholiek zonder meer’. Ook gaf dit program aan de Antwerpsche Meeting eene bijzondere kracht en leven. Toch bleef het een bijna alleenstaand feit in de Belgische politiek, tot dat in de jaren '80 een gansche ommekeer plaats greep. | |
Verschil der huidige Noodwendigheden tegen de vroegereToen immers bleek het dat de valsche volkshuishoudkundige vrijheid de maatschappelijke toestanden tot wanverhoudingen misschapen en heel de maatschappij ondermijnd had. De grond onder onze voeten was niet meer vast en de zoolang neergedrukte volkskracht donderde met woest geweld van onder op. Toen werd ook de oude inrichting der partijen geschokt. | |
Bij onze TegenstreversHet meest ondervond dit de liberale gezindheid. Deze, reeds in de laatste tijden verdeeld in doctrinairen en progressisten, werd nu nog van achter in den rug geduwd door het opkomend socialism en er gansch door omvergeloopen. Daaraan hebben de katholieken grootendeels de langdurigheid van hun meesterschap te danken. Maar sedert ettelijke jaren hebben onze tegenstrevers dat gaan inzien; en, hoezeer ook op volkhuishoudkundig gebied hunne princiepen elkander uitsloten, toch hebben | |
[pagina 43]
| |
zij het middel gevonden om water en vuur in bond te klinken. Zelfs, wij moeten het tot onze schande bekennen, is hunne eendrachtGa naar voetnoot(1) heden grooter dan de onze, juist misschien omdat zij minder eenheid bedoelen. Hoe leggen zij het aan? Beide partijen, de liberale en de socialistische, zijn zelfstandig ingericht; op sommige plaatsen komt er nog eene derde tusschen: de vooruitstrevende. Die partijen, onderling onafhankelijk, kunnen ofwel met ofwel naast elkander strijden; want van tegen elkander zich dood te worstelen zijn zij teruggekomen. Maar het met of naast elkander weten zij goed te onderscheiden, al volgens hun kiesbelang. In de groote kiesomschrijvingen komen beide partijen afzonderlijk op: immers in een zeer talrijk kiezerskorps zijn veel verschillende goestingen en zienswijzen. Het zou al moeilijk zijn de bankiers en groote kooplieden der steden te doen stemmen voor socialistische onteigeningsgezinden, en wederzijds de socialisten voor de dikgemeste geldbazen. Zij zouden dus, met allen op ééne lijst te willen bijeenslaan, van boven en van onder misnoegden verwekken en aldus meer stemmen verliezen, dan het nutteloos overschot zal bedragen, dat zij krijgen met beiden afzonderlijk op te komen. Toch zullen zij, ofschoon als mededingers tegen elkander staande, elkander niet te veel afbreken, maar beiden met razernij op den gemeenen vijand, de katholieke partij, vallen. In de kleine arrondissementen, waar een dubbel afval van nuttelooze stemmen het verlies van een zetel zou veroorzaken, strijden liberalen en socialisten met dezelfde lijst: daar immers zijn de uiterst-hevigen en onverzoenbaren min talrijk dan in de groote steden. Zoo zijn onze tegenstrevers er toe gekomen aan hunne kieskrachten hunne volle waarde te geven en zelfs hunne | |
[pagina 44]
| |
verdeeldheid te gebruiken als eene drijfveer tot wedijvering en grooter krachtinspanning. Of die samenwerking, ook na hunnen zegepraal, aan het bewind zou blijven duren, dat is wat anders! Twee vijandige broeders samen aan den opbouw van een huis laten werken, dat kan, bij richtige werkverdeeling, nog al schikken, maar ze er samen doen in huishouden, dat is moeilijker. | |
Hoe staat het bij ons?Hoe is het intusschen gegaan met de eendracht onder katholieken? De uitbreiding van 't stemrecht heeft natuurlijk in het katholieke kiezersleger eene massa volks aangebracht, dat niet met de strekkingen der vroegere behoudsgezinden meegaat: juist de maatschappelijke ongelijkheden hadden aanleiding gegeven tot de nieuwe beweging, en die ongelijkheden bestaan ook onder katholieken. Zelfs klassenstrijd is daar niet onbekend. Want de belangen van werkgevers en werklieden botsen meer dan eens tegen elkander; ook in de werkhuizen van katholieken tierden truck- en sweatingsystem, vermoorsching van kinderkrachten en andere misbruiken. Nog heden zijn zij niet alle uitgeroeid. Onoverkomelijk verschil van grondbeginsels was er tusschen katholieken niet, vermits allen godsdienst, huisgezin en eigendom als grondsteenen der maatschappij huldigen. Toch waren vele katholieke grooten in gedachten en feiten aanklevers van de zoogezegde economische vrijheid, die niets anders was dan de vrijheid tot verdrukking der minderen. De Encycliek Rerum Novarum heeft veler gedachten in dit opzicht gewijzigd en aldus de grondslagen der katholieke eendracht gelegd; toch blijven sommige katholieken, b.v. een de Smet-de Nayer, nog grootendeels liberaal in volkshuishoudkunde. Dan, erger nog dan de oneenigheid in de gedachten, was de verwijdering der harten. Vele katholieken van aanzien, zelfs zij die als liefdadig en menschlievend willen bekend staan, zijn inderdaad hooghartig. Zij willen wel op den werkman en kleinen burger met welwillendheid, en vooral met medelijden neerblikken, zelfs tot hem gaan, hem met goedheid aanspreken en hem de hand drukken. | |
[pagina 45]
| |
Maar in den grond beschouwen zij hem als hun mindere; hun mindere is hij ja in stand; maar in zedelijke waarde, in verstandelijken aanleg en trouw plichtbesef dikwijls hun meerdere, en in politiek door het stemrecht hun gelijke, althans in dien zin dat hij even vrij als de rijke over zijn stembriefje beschikt. Dit laatste nu wilde er bij vele katholieke leiders, of liever meesterspelers, niet in. Zij waren het baas-zijn zoo gewoon dat zij nu nog, met het nieuw kiezerskorps, alles wilden beredderen en zich heel edelmoedig waanden als zij aan de bijgekomenen zegden: ‘Weest maar heel braaf, mijne vrienden, wij zien u toch zoo geerne en zullen voor u beter zorgen dan gij zelven het zoudt kunnen doen’. Ja, maar zoo verstonden het de nieuwe kiezers, althans velen van hen, niet. Zij hadden hun stemrecht, zij wilden ook hunne mannen. En de oude katholieken, waarvan sommigen hun zelfs het stemrecht hadden ontzegd en halsstarrig de economische vrijheid en niet-tusschenkomst van den Staat verdedigden, konden nu eenmaal niet meer als hunne mannen doorgaan. Hadde op dit oogenblik een vrijzinnig en vooruitstrevend man als Beernaert aan het hoofd der Katholieke Kringen gestaan, misschien ware er middel geweest om al de katholieke kiezers onder het vaandel dier vereenigingen te scharen; toch hadde het zelfs dan veel last geleden en ware het met vele bezwaren gepaard gegaan. Doch nu Woeste, de taaiste bevechter der grondwetherziening en der Staatstusschenkomst, daar den bevelstaf voerde, kon dit niet. Woeste is de Parlementsman bij uitstek, de vinnigste bekamper der tegenpartijen en als dusdanig een man van groote verdiensten, grooter nog door zijne weergalooze zelfopoffering en onbesproken onbaatzuchtigheid; maar algemeen aanvoerder der katholieke troepen, neen dat niet. En toch was hij het vooral die gedurig ‘eenheid’ blies en daardoor zelfs de eendracht en verstandhouding bijna onmogelijk maakte. | |
AutonomieTegen Woeste's zin werd de autonomie, de politieke zelfstandigheid der werkliedenkringen ingevoerd, in dezen | |
[pagina 46]
| |
zin dat de werklieden hunne eigene kandidaten op de katholieke lijst mochten brengen. Doch eer dit princiep erkend was, had het heel wat tijd gekost. Als wij daar nu op terugdenken, dan moeten wij het bespottelijk vinden dat de katholieke werkliebonden zoo lang hebben willen strijden voor iets dat zij dan toch maar voor het nemen hadden. | |
Gebrekkige toepassing van dit stelselEn eens dat het princiep er door was, was het met de toepassing nog ellendig gesteld. Op vele plaatsen wisten de conservatieve hoofden de zaken zóo te overleggen dat er van de katholieke werkliekandidaten niets thuis kwam. Te Antwerpen stichtte men een democratisch verbond hetwelk zoo zeer in 't gareel der conservatieven draafde dat een Van den Broeck, die wel vele goede hoedanigheden bezat maar van alle democratie openlijk den brui gaf, er jaren lang naar de Kamer toog als vertegenwoordiger der werklieden. Te Mechelen heeft de kandidaat der katholieke volkskringen het eens zoo ver gebracht dat hij suppleant was; maar toen die suppleant kans kreeg bij eenig sterfgeval ook eens in de Kamer te geraken, deed men de kiezing liever zonder suppleanten. En als er een plaatsken bij overlijden open viel, wist een conservatieve candidaat er binnen te springen door eene gedeeltelijke kiezing, gansch niet eervol voor de katholieke partij. Te Gent wist men ook eens Huyshauwer buiten te houden met hem op het waggelplaatsje te zetten; het was zooveel als aan de werklieden gezegd: ‘Stemt allen als brave kinderen voor de katholieke lijst, dan komt uw kandidaat er misschien door en de onzen zeker.’ Is de kunst der politieke taartsnijderij niet ver gebracht? Te Turnhout, te Leuven, te Kortrijk, te Brugge, overal was 't hetzelfde: de volksfractie kreeg niets, of men trachtte ze te paaien met eene doode musch. En de democraten, goede jongens, gaven toe, dikwijls met krimpend harte, dikwijls nadat een volksgezinde geestelijke, die in zijn gemoed ook om het onrecht leed, ze had | |
[pagina 47]
| |
moeten overhalen, om beters wil, om toch de eendracht te bewaren en de scheurmakerij te vermijden. | |
Missing der DemocratenWelnu, hunne inzichten kunnen nog zoo loffelijk geweest zijn, die democraten hadden ongelijk: niet omdat zij hunne eigene belangen geslachtofferd hebben (want een man van eer en plicht moet verheven staan boven de glorie- en plaatskenszucht) maar omdat zij ten slotte het werkvolk mee-opgeofferd hebben en gansch de katholieke partij verzwakt. Want wat was het gevolg? - Dat de werklieden geen vertrouwen genoeg stelden in de katholieke volksleiders en onze rangen meer en meer ontliepen voor die der socialisten, Waar de katholieke democraten kop gehouden hebben, is 't er niet slechter omgegaan: te Brussel b.v. wist men wel dat de mannen der Justice Sociale niet zinnens waren zich als onnoozele kinderen te laten onder de voeten leggen. Dank daaraan zetelen sedert lang in de Kamers Renkin en Carton de Wiart, die, de eerste vooral, eene kracht zijn voor de katholieke partij. Ons dunkens hadde overal de democratische groep zóó zelfstandig op politiek terrein moeten ingericht worden dat zij tot de oude partij kon spreken: ‘Laten wij rechtzinnig naar eene voor beiden eervolle overeenkomst zoeken. Vinden wij die niet, dan blijven wij van weerskanten vrij, en strijden afzonderlijk, zonder daarom elkander te bestrijden als vijanden.’ Mededingers wierden zij in dit geval wel, doch waarom vijanden? Zij konden beiden hun program verdedigen op maatschappelijk en staatkundig gebied, maar in datgene, wat hun als katholieken het nauwste aan het hert lag, namelijk de vrijheid van den godsdienst, daarin waren en bleven zij het eens: daarin hadden zij geene vijanden dan de socialisten en de liberalen. Evenals socialisten en liberalen, zelfs dan wanneer zij afzonderlijk opkomen, toch de katholieke partij tot mikpunt van hunne aanvallen nemen, zoo ook moesten katholieke behoudsgezinden en volksmannen, zelfs wanneer zij niet | |
[pagina 48]
| |
tot versmelting hunner lijsten kwamen, het eerst en vooral op de anti-klerikalen gemunt hebben en slechts daarna op hun gedachtenverschil met hunne katholieke broeders drukken. Wat bij de tegenstrevers gebeurt onder den drang van den godsdiensthaat, zou dat bij ons niet kunnen plaats hebben uit liefde tot den godsdienst? Waren de gemoederen der katholieke democraten alzoo gesteld geweest, dan zou men allicht overal tot eene treffelijke overeenkomst gekomen zijn; want die was zoo moeilijk niet te vinden, als men van weerskanten overtuigd was dat men wat moest toegeven. Maar, als de sterkste groep (hier de behoudsgezinde) op voorhand weet dat de zwakste toch zal toestemmen en nooit zelfstandig zal optreden, dan natuurlijk! geeft zij niets toe of zoo weinig mogelijk, en het weinige, dat zij toewerpt, aanziet zij nog als eene aalmoes, die men schenkt aan eenen bedelaar. Want, ja, als bedelaars werden de volksgezinden dikwijls door de behoudsgezinden behandeld, ofschoon zij van huis uit broeders waren met dezelfde rechten als hunne ouderen. Maar wat wilt ge? Als men zijn erfenis- en eigendomsrecht laat vervallen, dan is men in zijn eigen huis een schooier. | |
DaensistenEr zijn er, ja, die het anders hebben willen doen, namelijk de Daensisten, maar die juist hebben het spel verbrod. Niet door hun program, want dit was goed of althans met de katholieke beginselen vereenigbaar. Maar het ongeluk wilde, dat Daens een priester was. Als priester was hij, in zijn openbaar leven, gebonden aan de voorschriften zijner overheid; en wanneer zijn bisschop hem verbood meetingen te gaan geven (iets waar hij gegronde redenen kon toe hebben), dan hadde Daens moeten gehoorzamen; want een bisschop heeft de tucht over zijne geestelijken, gelijk een generaal over zijne soldaten. Daens weigerde gehoorzaamheid en hem werd het mislezen ontzegd. Met een priester die openbaar in opstand tegen zijne overheid en daarom gesuspendeerd was, konden echte katholieken op politiek gebied niet samengaan, en zeker konden de hoofden der katholieke gezindheid met | |
[pagina 49]
| |
zulken man geene overeenkomsten sluiten. Van dit oogenblik werd het Daensism eene partij van tegenwringers, van afbrekers der katholieke regeering, en dus door de katholieken als vijanden te duchten. Dit heeft heel de christene democratie in ons land verzwakt en bedorven; want indien de democraten van den Belgischen volksbond dikwijls te gedwee en te zwak jegens de conservatieve partij geweest zijn, dan is dit misschien grootendeels hieraan te wijten, dat zij niet voor Daensisten wilden doorgaan. Hadden te Gent of elders de katholieke werklieden afzonderlijk gestreden, hunne lijst zou een reuk van Daensism gehad hebben en ware mee verafschuwd geworden. Om dit te vermijden, dachten zij maar goedzakkig te moeten toegeven. | |
Gevolgen dier missingenZoo hadden wij dan in het Vlaamsche land twee fracties van christene volksmannen, maar geene enkele, die gansch was wat zij zijn moest: de eene die zich zelve gedoemd had om altijd tegen te wringen, de andere die zich op voorhand verplicht achtte altijd mee te gaan. Eene sterke, waarlijk zelfstandige volkspartij, die de hand zou gereikt hebben aan de oude katholieke partij, maar op voorwaarde dat hare rechten en belangen ten volle erkend werden, zulke onafhankelijke groep, die de volkszaak in de Kamer en elders krachtig hadde doorgedreven, bestond er ongelukkiglijk niet of bestaat nog niet. Bij gemis daaraan, is de volksklas in ons land al te zeer tot socialism verloopen. | |
Welke geneesmiddelen?En hier staan we nu voor de vraag: hoe de katholieke volksmannen den kiesstrijd moeten aangaan, zoowel in 't belang van onzen godsdienst als van de ware democratie. | |
Geene valsche eendracht!Op alle tonen heeft men gezongen: ‘Eendracht, eensgezindheid! Zonder dat geen zegepraal!’ | |
[pagina 50]
| |
Heel goed; maar wij vreezen dat, indien de eendracht onderhouden wordt gelijk die eendrachtapostelen ze voor hebben, wij dan in de kiezingen van Mei 1910 den berg afrollen; dat onze meerderheid, indien zij geene minderheid wordt, zoo klein zal geworden zijn dat er niet mee te regeeren valt. En inderdaad, wat zouden die eendrachtpreêkers zoo al willen? Dat het wetsontwerp Segers-Franck ofwel eenvoudig in den doofpot kon gestoken, ofwel door de Kamer van Volksvertegenwoordigers afgestemd of ten minste door den Senaat begraven worden. De vredevrienden wenschen natuurlijk dat de Vlamingen dit alles laten gebeuren en uit dankbaarheid in de kiezing ijverig de Regeering steunen, die hun de pert zou gebakken hebben. Wat de wet op den arbeid in de mijnen betreft, daar mochten de katholieke democraten zich ook niet warm voor maken, hetzij ze door de lagere kamer gestemd wierd gelijk zij verminkt uit den Senaat kwam, hetzij ze, juist om die verminking, in de scheurmand geworpen werd of in de kartons bleef slapen. Gelukkiglijk is nu die wagen van de baan. Dan, vooral bij het opmaken der lijsten mogen de verschillende bijkwesties (?) (werklie- en landbouwersbelangen, gelijkstelling der scholen, Vlaamsche taalrechten, legerwerving, enz.) niet op den voorgrond komen, althans niet zóó dat de oude partijbeheerders daardoor in het bezit hunner zetels zouden gestoord worden. Het beste ware, dat men de uittredende Kamerleden maar terug opname, of desnoods ze vervinge door anderen naar den zin van de Kleine Kapel, van den staf der partij. Een gruwel zou het zijn eene katholieke lijst te stellen benevens de hunne; een groot geluk, integendeel, indien zelfs de Daensisten in den kiesstrijd niet meer van zich deden spreken. Indien dit alles zoo kan bestoken worden, dan zullen de hoofden der partij juichen, en het zal heeten, dat wij in de volmaakste orde en met de meeste hoop op welgelukken ten strijde trekken. En welk zou dan de uitslag zijn? | |
[pagina 51]
| |
Wij denken: een algemeene achteruitgang der katholieke macht, en een wankelen, zooniet een omkantelen der katholieke Regeering. En de oorzaken daarvan? - De vele misnoegdheden, de lusteloosheid, of de afval van een groot deel der manschappen, die van het katholiek bewind wat anders verwachtten dan het catholique tout court of die de overheersching van eenige oude pruiken en potentaten moede zijn. | |
Les uit de Kiezing van 1908Wat onze sombere vooruitzichten billijkt, zijn de uitslagen van de laatste kiezing, die van 1908. Vooral komen hierbij in aanmerking de kiezingen in Oost-Vlaanderen, omdat de gemoedsgesteltenissen aldaar ongetwijfeld samenhangen met die van Antwerpen, Vlaamsch-Brabant en West-Vlaanderen, welke in 1910 in den kiesstrijd treden. Welnu Oost-Vlaanderen is ons in 1908 tegengevallen, niettegenstaande de zaken er opperbest stonden, althans naar het inzien der bovenbedoelde eendrachtsvrienden. Te Gent. - Te Gent was ééne katholieke lijst, en waarlijk eene schoone lijst, die, ditmaal zelfs voor volksgezinde en vooruitstrevende katholieken gansch aannemelijk was, vooral nadat De Smet de Naeyer er uit geweerd was geworden. Gent heeft zeker de flinkste deputatie van heel het land. Daarbij waren plaatselijke aangelegenheden den katholieken zeer gunstig. Zij hoopten dus terecht op een zetel meer, dien zij de vorige maal bijna veroverd hadden; want de Daensisten, wier hoofdman Planquaert met socialisten en liberalen gebroken had, kwamen ditmaal niet op. Kon het beter? En toch behaalden zij geenen zetel bij; want het bleek na de kiezing dat van de Daensisten meer dan 2/3 voor de socialisten gekozen en aan dezen een nieuwen zetel bezorgd hadden. Men moest dus besluiten dat het voor de katholieken een geluk geweest ware, indien Planquaert of een ander Daensist afzonderlijk gestreden had. Ofwel ware hij gekozen geweest ofwel ware hij beneden het quorum gebleven; en dan hadden de katholieken, niet de socialisten, eenen man meer. | |
[pagina 52]
| |
Dit bewijst dat eenheid van lijst niet altijd grooter sterkte beteekent. Te Dendermonde. - In 't arrondissement Dendermonde waren de katholieken niet zonder hoop eenen zetel op de liberalen te heroveren. Planquaert, schandelijk door de liberalen afgevangen, stond op eene afzonderlijke lijst, maar hij weerde zich niet en ontweek, om zoo te zeggen, het strijdperk. Het gevolg was dat de christene democraten hunne stemmen bij die der liberalen sloegen, en Van Damme kwam zegevierend uit den strijd. Te Aalst alleen heeft het Daensism zich als zelfstandige partij recht gehouden en zelfs 6000 stemmen gewonnen. Dat is vervaarlijk, als men bedenkt dat, gelijk het te Gent en te Dendermonde bleek, het Daensism rijp is voor socialism en liberalism. Wij zouden moeten wenschen dat Pier Daens nog lang zou leven; want, kwame hij te vallen en waren zijne troepen zonder hoofdman, zij liepen grootendeels over naar het leger der vrijmetselarij. Zou die man, die in den grond toch christen gebleven is, niet eens gaan denken wat groote verantwoordelijkheid op hem drukt? Wat wij hem verwijten is niet zijne democratie, al slaat zij al eens een valschen en vooral een zagenden toon aan. Doch wat hem meest misstaat, is zijne stelselmatige tegenwringerij tegen de Regeering, bij de stemming van begrootingen, dagorden enz., waar de democratie niets in te zien heeft. In zulke zaken moest hij toonen dat hij een katholiek hart heeft en dat zijne taak niet is eene katholieke Regeering om te wroeten of onmogelijk te maken. Dede hij dit, met andere woorden, ware hij niet van de oppositie, dan kon zijne partij als een uiterste vleugel van het katholiek leger dienst doen, en zou hij zelfs de ware christene democratie machtig kunnen vooruithelpen, daar hij nu niets anders zal geweest zijn dan een afbreker van den christelijken geest in Vlaanderen, zelf machteloos om iets op te bouwen. Moge hij, vooraleer te sterven, zijn leger tot het samenleven met de katholieken terugvoeren, dan zal misschien eens zijne nagedachtenis zelfs door katholieken, ten minste door de democraten, nog gezegend worden! Te St. Nikolaas en Oudenaarde. - In de arrondissementen | |
[pagina 53]
| |
St. Nikolaas en Oudenaarde is er niet veel bijzonders in de kiezing opgemerkt, dan dat daar toch de katholieken eer achteruit dan vooruit gingen. Het is onontkennelijk dat, heel Oostvlaanderen door, de geest van het Daensism voortvonkt, tegen de katholieke partij. Te Luik. - Volledigheidshalve zouden wij nu een woord moeten zeggen over de kiezing van Luik, waar de christene democraten afzonderlijk opgekomen en door de mand gevallen zijn. Alzoo is een zetel voor de katholieken verloren gegaan, niet alleen echter door dit afzonderlijk opkomen, maar vooral door de hardnekkigheid, waarmee zij elkander bekampt hebben. Daardoor hebben zij hunne krachten verspild en intusschen den vijand laten vooruitdringen, zoodanig dat zij niet alleen eenen zetel kwijt geraakten, maar ook, de stemmen van beide fracties samengeteld, in verhouding met het aangegroeide kiezerskorps merkelijk in getalsterkte achteruit gegaan zijn. Dit laatste ware zeker niet gebeurd. hadden zij, elkander niet kunnende verstaan, beiden afzonderlijk gestreden zonder elkander te verketteren of te verguizen. Tongeren, waar de katholieken voor het eerst een liberaal zagen zegevieren toont ons dat verdeeldheid of scheuring tusschen partijgenooten vooral schadelijk is in kleine arrondissementen, vermits het overschot, dat van elke lijst verloren gaat, in verhouding een grooter verlies meebrengt in een gering kiezerskorps dan in een groot. Socialisten en liberalen hebben dit begrepen, en daarom maken zij kartel in al de kleine kiesomschrijvingen. Het was dus eene spijtige zaak dat te Tongeren Gielen niet met de andere katholieken opkwam; wie daar schuld aan droeg, hebben wij hier niet te onderzoeken. Te Hasselt ging het wel zoo dwaas niet, maar veel wijsheid of grootmoedigheid hebben de groote katholieke heeren toch ook niet getoond; want het schijnt dat zij maar met tegenzin eenen volksman als Bellefroid op de katholieke lijst duldden. Doch zij konden er niet goed buiten, en daarom mocht Bellefroid wel op de laatste, op de strijdplaats staan, met last de kiezers te gaan omhalen, maar zonder dat hij persoonlijk er zou voordeel uit trekken. Het is zóó dat in ons verwrongen stelsel van E.V. de | |
[pagina 54]
| |
gemakzuchtigen, die bovenaan staan, als op voorhand gekozen zijn, terwijl de werkers op het slagveld sneuvelen. De wet heeft aldus eene ware aftruggelarij ingesteld. Immers de kiezer, die voor de volle lijst stemt, zegt daardoor: ‘Ik heb geen voorkeur voor een der kandidaten; zij zijn mij allen gelijk’; maar dan komt de wet en zegt: ‘Zulke stemming zal tellen als een voorkeurstem voor de bovenste kandidaten.’ Dat verwekt in zekere arrondissementen felle ruzie tusschen de kandidaten, om toch maar de eersten te staan. En dan moeten de achterstaanstaanden zich nog verbinden om geen voorkeurstemmen te zoeken. De socialisten, hierin ons weer te slim, stellen zooveel kandidaten als zij mogen, dus gewoonlijk 2/3 meer dan zij kunnen doen kiezen, om elke streek en soort van kiezers op hunne lijst te vertegenwoordigen, en zij laten aan elken kandidaat zijne vrije werking. Zoo komen zij tot een summum van krachtinspanning, dus ook tot hun summum van stemmen. Het is zeker wel niet heel ernstig, zooveel namen op de lijst alleen als lokvogels te doen prijken; maar onze wet is in dit opzicht ook niet ernstig. Waarom niet eenvoudig gezegd: ‘Al de lijststemmen zullen gelijkelijk aan al de kandidaten der lijst ten goede komen, en alleen de voorkeurstemmen zullen eene voorkeur geven.’ Dan zouden de kandidaten elkander de goede plaatsen niet meer betwisten; elk kandidaat zou persoonlijk moeten werken, en men zou geen overtolligheid van kandidaten, van nulliteiten op de lijst brengen. Er zouden ook geene volkskandidaten meer op de lijst staan, die enkel als wildopjagers voor de groote heeren moeten dienen. | |
Vooruitzichten voor 1910Gaan wij nu over tot het kiesgebied van 1910, vooral tot de provincies Brabant, Antwerpen en West-Vlaanderen: die drie gewesten grenzen aan Oost-Vlaanderen en de geestesgesteltenissen zullen er al niet zeer verschillend zijn. Brussel. - Vooreerst het arrondissement Brussel, dat als eene provincie op zijn eigen is. In geen enkele kiesomschrijving is zoo ernstig gewerkt om tot eene degelijke kiesinrichting te geraken, en in geen | |
[pagina 55]
| |
enkele was daarover meer harrewar. Elke fractie der partij, ook de democratische, is er tot haar recht gekomen; maar, dit arrondissement is te groot: er zijn daar, ook onder katholieken, zooveel uiteenloopende strevingen dat men moeilijk ze allen met dezelfde lijst kan bevredigen. In de tegenwoordige omstandigheden is het wellicht niet wenschelijk, dit te willen bewerken. Onderstel eens dat alle katholiekan er maar eene lijst op nahouden, en dat zelfs de Daensisten niet meer strijden; zou dat gunstig zijn voor de katholieke partij? Wij weten dat de Daensisten er vroeger sterk genoeg waren om priester Daens in de Kamer te brengen; ook nog in de laatste kiezing gelukte hun dat bijna. Men mag dus zeggen dat hunne getalsterkte nagenoeg één kadidaat vertegenwoordigt. Welnu, in de onderstelling dat er geene Daensistische lijst is, waar zal die sterkte heengaan! Waarschijnlijk, gelijk te Gent gebeurde, naar de socialisten of de liberalen. Beter ware het dus voor de katholieken dat de Daensisten streden. Komen zij alleen op, dan zullen zij bijna zeker onder het quorum blijven steken, en aldus hunne macht doodleggen. Doch er is spraak dat zij zouden aanspannen met een deel der independenten, misschien zelfs met een deel der vlaamschschgezinden, indien dezen door het stemmen van Coremans'wet geene voldoening ontvangen. In dit geval zou die lijst er zeker éénen man door krijgen, ten minste indien de Daensisten een anderen kandidaat vooruitzetten dan priester Fonteyne; want een gesuspendeerde priester zou de gansche lijst bederven, te meer daar de aanhangers van Parmentier, met wie het bondgenootschap zou gesloten worden, katholieken menschen zijn, evenals de katholieke Vlamingen, die misschien zich uit misnoegdheid zouden mee afscheuren. Wat wij voor Brussel moeten wenschen, is dat de groote katholieke lijst er zoo volksgezind mogelijk samengesteld zij en dat, zoo er scheurlingen zijn, hunne gekozenen in de Kamer geene onhandelbare tegenwringers, maar rechtzinnige katholieke volksvrienden zouden zijn. Overigens moeten wij ons hier ook herinneren dat in het arrondissement Brussel de groote ruziestookster de | |
[pagina 56]
| |
kieswet zelve is, die op elke lijst bevoorrechte plaatsen instelt, waar dan natuurlijk reeds vóór de keus voor gevochten wordt.
Antwerpen. - Van de Staats-hoofdstad gaan we naar onze handels-hoofdstad. Hier staat het ook maar slim. De Meeting bestaat uit de Commissie van krijgsdienstbaarheden als opperraad, uit Nederduitschen Bond, Conservatieve Vereeniging, Democratisch Verbond en verder de buitenkantons. De grondslagen dier samenspanning zijn: vrijheid voor den godsdienst, antimilitarism, Vlaamsche taalrechten, werklie- en landbouwersbelangen. Die princiepen, de drie eerste vooral, zijn niet alleen elk door bijzondere kandidaten op de lijst vertegenwoordigd, maar moeten ook door al de gekozenen der Meeting verdedigd worden. Nu zijn er, wat het antimilitarism betreft, nog al vinnige klachten opgerezen over de zoogezegde ongetrouwheid sommiger gekozenen aan het program der Meeting. Hopen wij dat de oneenigheden dienaangaande zullen vergeten worden. Coremans' wet werd door de Meeting-afgevaardigden, buiten Coremans en Henderickx, niet gestemd. Dat was zeker een krook in het program, dat tot kiesbord had gediend. Wij zien zelfs niet hoe de Nederduitsche Bond nog met de andere fracties der Meeting zou kunnen samengaan, indien de gekozenen, vóór de kiezing, niet in gelegenheid gesteld worden om hun vergrijp te herstellen. Hopen wij nogmaals dat de zaak zal bijgelegd worden. Blijft nog: het democratisch bestanddeel der Meeting. Daaraan werd zeker het meest afbreuk gedaan. In opzicht van democratische strevingen is, vooral gedurende de twee laatste jaren, de Antwerpsche bank eene der achterlijkste gebleken van het gansche Parlement. In de stemming van de wet op den mijnarbeid, hebben de katholieke volksvertegenwoordigers van Antwerpen, Coremans en Henderickx nogmaals uitgezonderd, meer achteruitgeremd dan Woeste zelf: met Versteylen kwamen zij aan het uiterste staartje der katholieke partij. En gelukkig nog dat sedert de laatste kiezing Henderickx Van den Broeck vervangen heeft, want deze, ofschoon | |
[pagina 57]
| |
vertegenwoordiger van het Democratisch Verbond, hadde waarschijnlijk gestemd gelijk de verstoktste behoudsgezinde. Dit toont hoe slecht de democratie in Antwerpen ingericht is: instee van één democratischen bond, die al de werklieden van tijd tot tijd zou bijeenbrengen om hunne belangen te bespreken, en waaruit eene werking zou uitgaan over heel de onderste volkslagen, heeft men in Antwerpen een verbond van werkliekringen, die elkander nooit zien, die vreemd en zelfs vijandig zijn aan elkander. De leden van de meeste dier kringen komen alleen naar hun lokaal om te betalen voor den Onderlingen Bijstand, om eenig feest bij te wonen of een fooiken te krijgen van eenen eere-voorzitter, die zoo goed geweest is hun een vaandel te koopen of zich gewaardigt hen met een bezoek te vereeren. Sommige kringen loopen als bewusteloos mee aan den leiband van een bestuur dat, om alle moeilijkheden te vermijden, zich zelven vernieuwt of herkiest en in naam van de leden de gewichtigste besluiten neemt, zonder vergadering te beleggen. Een dier besturen vroeg alzoo het ontslag van Mr. Henderickx als volksvertegenwoordiger, omdat hij... gestemd had voor de beperking van den arbeidsduur in de mijnen. Met zulke inrichting is het geen wonder dat de katholieken hunnen invloed op het werkvolk zagen verzwakken en dat het socialism meer en meer meester werd van de haven. En met de buitenwerklieden gaat het al niet beter: in de laatste kiezing hebben de katholieken eenen zetel verloren, grootendeels ter oorzake van de zwenking in het kanton Boom. Dit kanton, met zijne duizenden steenbakkerswerklieden, die de slachtoffers zijn van vele misbruiken op maatschappelijk gebied, is vroeger fel bewerkt geweest door de Daensisten. De katholieke partij is er vertegenwoordigd door den heer Van Reeth, die zich voor de partij heel verdienstelijk maakte in de gemeentepolitiek, maar die, als steenbakkersbaas, het vertrouwen der werklieden zijner streek niet bezit. Wij denken dat geen klaarziend man zal betwisten dat de Antwerpsche deputatie behoefte heeft aan jonge, krachtige en meer vooruitstrevende mannen. Niet dat men daarom de ouden brutaal moet van kant zetten. Eene partij | |
[pagina 58]
| |
mag niet ondankbaar zijn; maar moet met voorzichtigheid zich zelve genoegzaam vernieuwen om nieuwe noodwendigheden het hoofd te bieden. Met spijt zouden wij afscheid nemen van den grijzen en eerbiedwaardigen Coremans, minder dan anderen versleten naar het hart, maar versleten, dacht men, naar het lichaam. Zijn optreden in de militaire wet heeft iedereen verbaasd, en misschien is er hoop dat hij zijne rol nog kan vervullen. De toestand der katholieke partij laat niet meer toe eenen zetel toe te kennen aan wie hem niet meer kan gaan innemen. Feitelijk zou dan de Nederduitsche Bond zonder vertegenwoordiger zijn; de Vlaamsche en volksgezinde zaak zou een kampioen minder tellen, en zij heeft er al zoo weinig! En moest Coremans na de kiezing toch zijn mandaat laten varen, dan zou dit vervallen aan eene der andere fracties en misschien in een heel anderen geest vervuld worden. Toch hopen wij dat de verjonging daarbij niet zal blijven, en dat nieuwe mannen aan de Antwerpsche Meeting nieuwe levenskracht zullen instorten en hare afveerdiging, die vroeger zoo schitterend was, zullen waardig maken van die van andere groote steden. En dan zal iedere katholiek zich gaarne rond het oude vaan der Meeting scharen. De Meeting toch is wellicht zoo ziek niet als zij schijnt: hare inrichting immers was voorheen en is nu nog eene der stevigste van het heel land. Dank zij heur kloek gestel, overwint zij vele vlagen en verkoudheden. Maar zij is soms verlamd door rhumatismen: de ergste daarvan zijn het wantrouwen en de gedurige wrijvingen tusschen hare verschillende fracties. Vooral de conservatieve vleugel zou moeten weten dat de democratische groep werkt voor heel de partij, wanneer zij de kristelijk-democratische gedachten onder het volk verspreidt, maar dat zij geen genoegzamen invloed op de volksklassen kan krijgen, indien zij niet vrij en ongehinderd als democratisch kan optreden. Mechelen. - Het zal wel niet noodig zijn nadruk te leggen op de grove missingen die daar van conservatieve zijde begaan werden. Eenige groote katholieke families van | |
[pagina 59]
| |
die stad schijnen in zake staatkunde geene andere vragen op te lossen te hebben dan deze: ‘Wie van ons is nu aan de beurt om op te stijgen?’ Dat er ook landbouw-, en werklie- en burgersbelangen en zelfs dat er partijbelangen bestaan, schijnt maar op de tweede plaats in aanmerking te komen. Zal in aanstaande kiezing het democratisch bestanddeel der partij (en dit is gewichtig in eene werkliedenstad als Mechelen) zich zonder breuk kunnen doen gelden of zal de overmoed der grooten het opnieuw zoeken te versmachten en aldus de eendracht onmogelijk maken? Wij zullen zien. Turnhout. - Spreken wij nu over Turnhout. Hadde men in dit arrondissement, bij uitstek eene landbouw-streek, al de krachten der katholieke partij willen vertegenwoordigen en aaneensnoeren, dan hadde men Seraf Lambrechts, den man der boerenbonden, gretig op de lijst moeten opnemen. Doch hier ook is het belang der partij niet de hoofdgedachte, die de leiders der kiesinrichtingen geleid heeft: een nestje maken voor eenige kleinsteedsche heeren, en dat zoo stil mogelijk onder elkander flikken, zonder veel beslag van poll of kiesmeetings, dat dacht hun veruit het beste. En zoo... ja zoo zijn ze gekomen tot verdeeldheid, waarin dan Lambrechts natuurlijk de zondebok was. Wat zal men nu doen bij de naaste kiezing? Wil men heel de afvaardiging katholiek houden, dan zou men de aanhangers van Lambrechts moeten voldoening schenken. Waarschijnlijk echter zal men weer, in naam der eendracht, een deel der katholieke kiezers laten op zij liggen (dus eendracht maken, maar niet allen vereenigen). In dit geval weten wij al niet of het beter is voor de katholieke partij, dat Lambrechts (of een zijner geestverwanten) opkome, dan wel niet. Komt hij op, dan zullen de stemmen die hij krijgt, misschien verloren stemmen zijn (in een klein arrondissement is daar meer voor te vreezen dan in een groot). Doet hij het niet, dan zullen een deel zijner vroegere kiezers naar de anti-katholieke partij oversteken; want hierin ligt de misrekening van vele katholieken: zij meenen dat het genoeg is, dat er geene katholieke nevenlijst is, om seffens al de katholieke stemmen bijeen te hebben. Maar zij vergeten dat, als de lijst al te zeer sommige bestanddeelen of strek- | |
[pagina 60]
| |
kingen van het kiezerskorps verwaarloost, er gemakkelijk afvalligen of overloopers gevonden worden. Leuven. - Een der rustigste kiesomschrijvingen tot hiertoe was die van Leuven: De Hoogeschoolstad was altijd vertegenwoordigd door voorname mannen, dikwijls door ministers. Toch is de streek onderduims nog al fel bewerkt geweest door de socialisten, terwijl ook de liberalen, vooral rond Thienen, hunne macht niet kwijt zijn. Volksmannen, die in de taal van 't volk tot de menigte eens opwekkend konden spreken en daarbij zich de belangen van boer en werkman aantrokken, die waren er te weinig onder de katholieke kandidaten of leiders. Dit is zeker eene leemte, die in de kiezing op eenige honderden stemmen kan komen te staan. Hier ook dus is het kwestie, jeugdige, vooruitwillende krachten bij te winnen. Kortrijk. - Steken wij nu naar West-Vlaanderen over, dan bestatigen wij daar hetzelfde droevig feit: de katholieke leiders, in Kleine Kapel vereenigd, veel te weinig rekening houdend met den nieuwen geest, met de verzuchtingen der volksklassen. Natuurlijk dat de socialisten er gebruik van maken om in te dringen. Zoo hadde b.v. te Kortrijk nooit De Bunne mogen gekozen worden; want hij werd het deels door katholieke stemmen. Zal men in 1910 beter uit de oogen zien en zorgen dat er een volksman op de lijst sta, die de twijfelachtigen terug kunne omhalen? Is er van katholieken kant een oprecht democratische candidatuur, hetzij op de oude lijst, hetzij afzonderlijk, dan ten minste zullen katholieke kiezers niet in verzoeking gebracht worden voor socialisten te stemmen; zóó alleen is er hoop den socialist buiten te krijgen. Brugge. - Iets dergelijks mogen wij zeggen over Brugge, waar het Daensism ook gebroeid heeft en nu nog niet uitgestorven is, al is het als partij van weinig bediedenis. Hier ook zou een flink democratische kandidaat ongetwijfeld de verstrooide en zoekende elementen tot de katholieke partij terugbrengen. | |
BesluitSluiten wij dit overzicht. Wat wij hebben willen betoogen is dat er een adem | |
[pagina 61]
| |
van vernieuwing over onze partij hoeft te waaien: meer vrijheid, meer jonge, vooruitstrevende kracht tegen den pruikerigen geest van sommige leiders in, en vooral tegen hunne gewoonte van meesterspelen, stilleggen en onder den duim houden. | |
OpwerpingMen zal ons verwijten dat wij vrede en eendracht storen. Wij antwoorden met eene vraag: Bestaat er vrede en eendracht? Er bestaat, ja, een schijnvrede, gevestigd op de albeslisserij der eenen en de morrende, misnoegde lijdzaamheid der anderen; eene eendracht, waarin men elkander mistrouwt en geenen stap vooruitwaagt uit vrees voor elkander. Zulke vrede en zulke eendracht verknagen en verteren inwendig de krachten der partij, instee van ze te versterken. Die vermolmde vrede en eendracht willen wij vervangen door eene machtige, vooruitstrevende samenwerking. | |
Ons Oordeel over de KamerDe Kamer is in haar geheel niet on-volksgezind. Door verscheidene stemmingen (Mr Hubert weet er van) heeft zij zelfs de ministers verder gedreven dan zij van zin waren te gaan. 't Is waar dat in zulke gevallen de sterkste stoot niet kwam van de katholieke vertegenwoordigers, maar toch hebben mannen als Verhaegen, Levie en anderen zich dapper geweerd in democratischen zin en verscheidene hunner partijgenooten in die richting meegetrokken. Over 't algemeen mogen wij zeggen dat de katholieke volksvertegenwoordigers en senators, schoon nog te weinig vooruitstrevend, toch ook niet koppig meer zijn in de oude gedachten der liberale volkshuishoudkunde en in de versleten politiek. | |
De groote oorzaak van verlammingligt, ons dunkens, in de arrondissementen zelven, namelijk in de kleine kapelletjes, die daar alles willen onder hun | |
[pagina 62]
| |
bedwang houden, de volksgezinde werking stremmen en de katholieke partij vervreemden van het lagere volk. Welnu de potentaten, die daar den staf zwaaien, zal men vruchreloos bepreêken met schoone volzinnen over naastenliefde, edelmoedigheid, opoffering enz.; zij zijn immers overtuigd dat hun baasschap alleen de partij kan rechthouden of redden; in hunne oogen zijn zij de partij: er is daar niets tegen te doen, dan te toonen... dat zij het niet zijn; dat een groot, en misschien het beste deel der partij leeft en roert buiten hen. Men bemerke wel, dat wij aan die leiders alle verdiensten niet ontzeggen, verre van daar! velen hunner hebben met hun geld, met hun tijd, met hun invloed de goede zaak machtig gesteund en vooruitgeholpen; zij zijn dikwijls de ziel van al de politieke en liefdadige, soms ook van maatschappelijke werken, die zonder hen bijna niet voortkunnen. En indien zij gewoon zijn aan de overheersching, 't is dat deze als van zelf tot hen gekomen is, uit oorzaak vooral van de onverschilligheid of het tijdgebrek van velen. Maar dit alles belet niet dat het alleen-meesterspelen niet meer is van onzen tijd, en vooral dat het de dood is der katholieke partij. Verre van alle gezag te willen tot zich trekken, zouden de leiders moeten blij zijn zooveel mogelijk verstandige, zelfdenkende en zelfwillende medewerkers te hebben; trouwens zóó alléén kan de katholieke werking langs alle kanten uitstralen en de menigte doordringen; maar daartoe zal men nooit komen, indien men niet aan alle billijke strekkingen laat recht wedervaren, al de persoonlijke krachten erkent en aanmoedigt, en die niet meer aan banden legt noch mistrouwig bewaakt. | |
Fils a papaVooral mag men niet de plaats der ware werkers laten innemen door de welgekamde en fijn afgeborstelde fils à papa, die, na hunne vooze jeugd in plezieren en niets-doen verspild te hebben, zich eindelijk ook eens gewaardigen hun geurig persoontje in het politiek strijdperk af te laten om daar hunne voetjes in de pantoffels van vader te steken en de vruchten van het werk der volksjongens in te zamelen. Genoeg is er op die genieters gekapt, maar veelal zonder | |
[pagina 63]
| |
hen te treffen, want wat kan hun al die strafpredikatie wel schelen, als zij ten slotte toch de groote mannen blijven of worden? Het eenigste raak argument zal wel zijn hen te doen voelen dat zij niets zullen worden indien zij niet verdienen iets te zijn. Het eenigste overtuigingsmiddel dat vat op hen heeft, maar nog niet gebruikt werd, is een ferme schop van achter, die hen met al hunne mamzelkens, peerden, speeltafels enz. voorgoed naar den bliksem zendt. En indien zij zich niet vernederen, de taal van 't volk te leeren, dan moet het volk hen met gelijke munt betalen en ze heensturen met de woorden ‘Ik kan nie verstoïn.’ Want van zulke nobilions willen wij de partij niet zijn; wel van die edelen, die zich hunnen rijkdom doen vergeven of liever er het maatschappelijk nut en de billijkheid van bewijzen met hun geld en goed, en vooral hunnen persoon, waarover zij door dien rijkdom vrijlijk beschikken, toe te wijden aan de opheffing der lagere standen en aan de ware belangen van het volk. | |
Oordeel van baron de BéthuneDat wij niet alleen staan om de heerschappij van sommige albeslissers te laken, bewijzen de woorden van Baron de Béthune in zijn verslag over Kiesvereenigingen, op het Mechelsch Congres; volgens XXe Siècle sprak hij: ‘Onze politieke inrichting is sterk, maar zij is niet volmaakt, en vergt verbeteringen. Er zijn geene Kiesvereenigingen genoeg. In te veel arrondissementen berust alles op éénen persoon; en komt deze te verdwijnen, alles valt. De bestaande vereenigingen dienen versterkt te worden en nieuwe ingericht, waar er geene bestaan. Zij zouden van tijd tot tijd moeten bijeenkomen. Zij moeten in betrekking blijven met het kiezerskorps, hunne verlangens in acht nemen, hunne belangen verdedigen, de gedachten vormen. De tijd is voorbij, waarop een kiesstrijd van eenige dagen, met wat meetingen, voldoende was om den zegepraal te bewerken. De inrichting alleen kan ons doen zegevieren. De afgevaardigden moeten aangeduid worden door de katholieke kiezers en niet, zooals het gebeurt, door de kleine kapel. Alle katholieken, armen en rijken, burgers, werklieden en boeren moeten hun woord te zeggen hebben in de kiesver- | |
[pagina 64]
| |
eenigingen en deze moeten, in alle omstandigheden, de wenschen hunner leden steunen. De afgevaardigden moeten ook regelmatig bijeenkomen. Laat ons katholieke kiesvereenigingen stichten op breede en volksgezinde grondvesten.’ De heer Freulien steunt de voorstellen van baron de Béthune: ‘De katholieke kiezers moeten het recht hebben te zeggen wat zij denken over al de besprokene vraagstukken... Men vreest te dikwijls de afgevaardigden samen te roepen onder voorwendsel dat zij verschillende denkbeelden hebben over zulk of zulk vraagstuk. Hoe dwaas! 't Is juist daarom dat zij zouden moeten bijeenkomen.’ Wij hebben niet gehoord dat die gedachten ernstig weersproken werden; het zijn gansch de onze. | |
Onze oplossingDe vraag is alleen: Wat hoeft er gedaan, indien de kleine kapellen voortgaan met hun alleenmeesterspelen? Wij weten niet wat baron de Béthune daarop zou antwoorden; misschien zou hij, en vele goedzakkige katholieken met hem, al zuchtend spreken: ‘Wat is er daaraan te doen, dan weeral maar te volgen, liever dan scheuring te verwekken?’ Ja, maar zóó hebben die vermaningen geene bekrachtiging, en zoo zullen zij weinig uithalen. Die kleine kapellen zullen voortgaan alle andere werkers weg te duwen, overtuigd dat niemand de zaken beter kan doen dan zij zelven. Daarom zetten wij een stap verder en zeggen: ‘Niet meer volgen! willen zij vooruit zonder naar hunne troepen om te zien, laat ze dan alleen gaan.’ Indien er in elk arrondissement eenige vastberaden volksmannen gevonden worden om dit door te drijven, dan zullen de kleine kapellen gauw gedaan hebben. Maar dit is nu de moeilijkheid: Wie moet beginnen met die weigering of met dien tegenstand? Wie moet, indien het noodig is, de afgescheiden katholieke lijst samenstellen? | |
Geene Kandidaturen op bijzondere belangenVooreerst kan er, onzes erachtens, geene spraak zijn van afgescheiden kandidaturen op bijzondere kwesties, b.v. | |
[pagina 65]
| |
op het antimilitarism, op de Vlaamsche taalrechten, op de klein-burgersbelangen enz. Trouwens, men gaat naar de Kamer niet om er ééne kwestie, maar om alle kwesties van ons staatkundig leven te behandelen. Aan iemand, die mij zou zeggen: ‘Stem voor mij, want ik ben flamingant’, zou ik natuurlijk moeten antwoorden: ‘Goed, maar wat zult gij doen als er over godsdienstige, maatschappelijke, krijgskundige vraagstukken enz. zal te spreken en te stemmen vallen?’ Hoe dwaas is het niet b.v. stemmen te vragen voor een lijst van ‘neringdoeners’? Het is onderstellen dat de kiezers onverschillig zouden zijn voor alle andere belangen dan de bijzondere belangen der neringdoeners. Vooral wanneer op zulke lijst liberalen en katholieken ondereen staan, heeft zulke stemming geene andere beteekenis dan die van een wit briefje. Want hoeveel kiezers in ons land kunnen het ‘liberaal’ of ‘katholiek’ van kant zetten om enkel eenige stoffelijke belangen in 't oog te houden? Ook komt de samenstelling van zulke lijst neer op eene onderlinge fopperij. Wij denken niet dat zelfs al de ‘peters’ er voor stemmen: zij hadden dikwijls geen ander doel dan aan de tegenpartij eenige stemmen te ontnemen. | |
Maar Democratische Kandidaturen?De eenige nevenlijsten, in de katholieke partij mogelijk, zijn, dunkt ons, de democratische in tegenstelling met de behoudsgezinde. Want de katholieke democraten hebben een volledig program: zij zijn het genoegzaam eens (voor het minst zoo goed als de behoudsgezinden onder elkander) niet alleen over economische vraagstukken, maar ook over die van onderwijs, stemrecht, legeraanwerving, Vlaamsche belangen enz. Ook de belangen der kleine burgers zijn de hunne. | |
Wie moet opkomen?Maar welke democraten moeten desnoods vooruitkomen met eene afzonderlijke lijst? Het schijnt dat zulke strijd zou moeten uitgaan van de democratische kringen, b.v. de plaatselijke afdeelingen van den Belgischen Volksbond. Maar hier staan we vóór het feit dat de geest van den | |
[pagina 66]
| |
Belgischen Volksbond niet is, afzonderlijk op politiek gebied den kiesstrijd aan te gaan. Op vele plaatsen zijn de democratische kringen geringeloord of door behoudsgezinde eerevoorzitters en ‘weldoeners’ fijntjes in de doeken gedaan. Daarbij, moest zulke kring als kring in het strijdperk treden, aanstonds zou hij den steun verliezen van vele invloedrijke katholieken, en zelfs de geestelijken zouden het er moeilijk bij uithouden. Daarom moeten wij besluiten dat zulke afzonderlijke democratische kandidaturen niet kunnen ontstaan dan door de samenspanning der goede katholieke volksmannen, onaangezien of zij bij eene vereeniging aangesloten zijn of niet. | |
Geen roekeloos BreekspelDoch hier valt veel in acht te nemen opdat zulke onderneming niet roekeloos aangegaan en geen nutteloos breekspel worde. Vooreerst mag zoo iets niet aangestoken worden dan bij klaarblijkende en openbare miskenning der volksgezinde strekking, zoodanig dat alle volksgezinden daardoor gekrenkt zijn en dan ook gemakkelijk één zeel zullen trekken. Zulke gevallen zijn, gelijk wij zegden, vroeger voorgekomen te Antwerpen, te Mechelen, zelfs te Gent en zij kunnen nog terugkeeren. Wanneer ten gevolge van gedeeltelijke toegevingen de toestand twijfelachtig is en dat men daarom niet kan rekenen op eene eendrachtige werking der goede, nietslaafsche democraten, dan is het beter den strijd niet aan te gaan; want dan kan hij slechts op eene schandige nederlaag uitloopen. Om niet tot zulken ellendigen uitslag te komen, is het noodig dat de volksmannen, die door hun talent en stand, zouden kunnen optreden als banierdragers der democratie en als kandidaten van het volk, niet geleid zijn door persoonlijke eerzucht noch jacht naar grootdoen. Juist de zucht naar meesterschap verwijten wij terecht aan sommige der oude leiders; de jongeren moeten toezien dat zij niet in dezelfde kwaal vervallen. Daarom moeten zij niet tegen heug en meug zichzelven willen optillen. Onze Kardinaal zegde op het Congres te Mechelen dat de jongeren niet driest moeten vooruitdringen, maar aan- | |
[pagina 67]
| |
schuiven en nederig wachten tot hun gezegd wordt: ‘kom hooger op.’ Dat is heel waar; de kwestie is alleen, wie hun moet zeggen, hooger op te komen. Indien zij moeten wachten totdat de oude pruiken hun dat zeggen, dan zullen zij waarschijnlijk moeten wachten tot dat zij zelven verouderd en pruikachtig zullen geworden zijn, of misschien tot zij een dier almogende heeren tot kruiwagen of... tot schoonvader gekregen hebben. Neen, zóó niet, maar het volk, en de klaarziende, vooruitstrevende mannen, die zich met 's volks belangen bezig houden, die moeten zeggen: ‘Treedt vooruit’. Dus geene afzonderlijke kandidatuur, of zij moet ten eerste door eene ware noodwendigheid, en ten tweede door eene echte volksbeweging gedragen zijn. En, zijn er in die omstandigheden verschillende personen, die evengoed, of bijna, de volkszaak zouden kunnen dienen, dan moeten zij niet vechten om den voorrang, maar eer genegen zijn om de anderen te laten voorgaan. Zóó zullen zij het volk dienen en niet zich zelf. | |
Noodige vastberadenheidVooral moeten zelf beheersching en koele voorzichtigheid hunne daden richten, zelfs in de warmte van den strijd. Misschien zullen zij door sommige kortziende katholieken verketterd en als tweedrachtstokers, verwaande zotten en wat weet ik al gescholden worden. Dat mag hen niet beletten, vastberaden en koelbloedig vooruit te gaan, en zelfs geene reden zijn om van hunnen kant ook op katholieken te schelden of te tieren; zij moeten daar boven staan en aan iedereen bewijzen dat het hun alleen om de katholieke en om de volkszaak te doen is.
Slot. - Daarmee eindigen wij: Is nu dit schrift eene opstoking tot tweedracht? Wij zijn overtuigd dat het een oproep is tot ware eendracht: levende, vooruitstrevende, en daarom sterke eendracht. Wij hopen dat in geen enkel arrondissement de noodwendigheid zal voorkomen, afzonderlijke katholieke kandidaten te stellen; maar, indien die noodzakelijkheid in den | |
[pagina 68]
| |
aanstaanden kiesstrijd niet meer bestaat (zelfs daar waar zij vroeger bestond) dan zullen de gedachten, die wij pogen te verspreiden, daar wel iets toe bijgebracht hebben. En indien die noodwendigheid wél bestaat, omdat men koppig volhardt in de oude misbruiken, welnu dan zal eene rechtzinnige splitsing ons meer dienstig zijn dan eene valsche en verlammende eendracht. Met één woord: wij willen vernieuwing, verjonging, geene afbreking noch ondermijning. Misschien zullen sommigen het ons ook euvel opnemen dat wij ons huishouden op straat brengen en het blootstellen aan de spotternijen onzer vijanden. Wij antwoorden: al wilden liberalen en socialisten zich daar nu krom om lachen, wat kan ons dat schelen? Intusschen zullen zij hunne huishoudelijke ellenden, die veel erger zijn dan de onze, wat vergeten, en dat gunnen wij hun van harte. Wat wij over onze partij gezegd hebben, zijn geen zoo schrikkelijke dingen. Bij de liberalen van Antwerpen b.v. staat het Vlaamsche volk veel meer achter den bezem dan bij ons. Een majoor Aelbrecht zou in de Antwerpsche Meeting gauw zijn erwten uit hebben, daar hij integendeel bij de liberale fiskens der Burgerwacht nog als een held gevierd wordt. Wij kennen in onze partij geenen knoetdrager gelijk Delvaux, en 't is genoeg bekend dat eenige Waalsche heerschappen zelfs in het Vlaamsche Antwerpen over de volksjongens willen meester spelen. Wat de socialistische werklieden betreft, die zullen van de vrijheid, die zij vanwege hunne kopstukken genieten, te Gent, te Antwerpen en elders, ook geene liekens dichten. Zeggen wij het vlakaf: in al de partijen zijn mannen, die op den rug der anderen wìllen opklefferen en baas zijn als zij het gedaan krijgen. Dat ieder dus beginne met zijn eigene stallen te kuischen; wij hebben het gedaan zooveel in onze macht is; willen socialisten en liberalen de hunne laten vuil liggen, en zelfs er nog op roemen, dit staat hun vrij. Goevaart. |
|