Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Concordet sermo cum vita Sen. (Door de Redactie ontvangen enkele dagen voor 's dichters overlijden. - Denkelijk dus zijn laatste verzen.) Zij hebben 't schoone woord van oudsher aangebeden, mijn vriend, en wisten met de trage zoetvijl hun taal te ronden als een puikjuweel; de deining grootscher klanken siddert door hun lucht en wentelt open langs den schemerigen einder; te middernacht ontsteken zij een vierwerk, dat knallend al de daken van de stad verlicht en op de markt des levens staat 't kijkgrage volk te turen naar den gulden zijpelregen en monkelt van voldaanheid; hun krijgsbazuinen schaatren in 't verschiet en 't verre trippeltrappen van de ruiterij klabettert over de besteende wegen; de wrok beklemt te wijlen hunne kelen en driftig tieren zij hem uit; zij toeven onder 't machtig walgewelf, dat ieders pratte kreten verzesvoudigt en wen zij juichen komt terstond de zege, gevleugeld als een bode Gods en wen zij zuchten springen keer op keer de zilte tranen tusschen uwe loome wimpers. O! laat u niet verschalken door die weelde, mijn vriend; de pauw stelt in den zonnegloed de bontste zijde van zijn waaiersteert te pronk en binst de winderige oogstmaand ritslen de looze haverbellen evenals de volle; bekreun u om geen ieftegroen, dat klautert langs de takken van een dooden boom; het schoone woord is niets - 't oprechte leven alles; [pagina 31] [p. 31] de stralen van den schitterlogen verbluffen wel, doch brengen koude aan huis: uw zeggen weze milder dan de morgendauw des hemels; uw denken zij ruimschootig en spannend als de regenboog, indien de houwe trouw niet nestelt, diep in 't diepste van uw boezem, ge zijt een veinzer, ge blanket uw vuigheid. Om. K. De Laey. Vorige Volgende