Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1910
(1910)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
‘Weenen op den 6en Maart 1823.Waarde vereerde vriend!
De dood zou kunnen komen, zonder zich te laten melden, in dat oogenblik is er geen tijd om een gerechtelijk testament te maken, ik deel UEd. derhalve door dezen eigenhandig mee, dat ik mijn geliefden neef Carl van Beethoven tot mijnen universeelen erfgenaam verklaar, en dat hem alles zonder uitzondering wat maar den naam heeft van 't is eender welk bezit van mij na mijnen dood in eigendom moet toebehooren. - Ik noem U tot mijnen curator en moest geen ander testament volgen dan dit, dan is UEd. verzocht en gebeden, eenen voogd voor mijnen geliefden neef K.v. Beethoven te zoeken - met uitsluiting van mijnen broeder Johan van Beethoven - en hem volgens de gebruikelijke wetten te laten erkennen. Dit schrijven verklaar ik geldig voor altijd, als ware het mijn laatste wil vóór mijnen dood. - Ik omarm U van harte
Tijd is het ook de andere zijde van het tafereel te schilderen: de handelwijze van dezen zoo vertroetelden neef tegenover zijn weldoener. Nogmaals moeten wij dat gaan zoeken in Beethoven's briefwisseling. Het vijfde en | |
[pagina 6]
| |
laatste deel daarvan, intusschen verschenen, zal ons in staat stellen eenige onnauwkeurigheden bij Schindler te verbeteren. Beethoven schrijft aan zijnen neef uit ‘Baden, den 29sten Aug.’ (1824? veronderstelt Dr Kalischer): | |
‘Lief voddeventje!Zie ons Mahonie-HoutGa naar voetnoot(1), hoe het zich weert - mijn plan is reeds gemaakt, wij geven het tegenwoordig kwartet aan Art... (Artaria, muziekuitgever) en het laatste aan Peters. - zie, heb ik ook niet iets geleerd, nu ik zie, ik speelde reeds op voorhand U ter eere den koopman ---- opdat gij den weg gebaand vindt. - Mijn maag is schrikkelijk ontsteld en geen arts! -- Pennen heb ik noodig stuur ze mij in eenen brief --- schrijf aan Peters ook niet Zaterdag, wij zullen nog wat wachten, zoo doen wij als toonden wij hem, dat het ons gelijk is. ik neem sedert gisteren niets als soep en een paar eieren e. enkel water, mijne tong is gansch geel, e. zonder afdrijven e. versterken zal mijn maag zich nooit niettegenstaande den consulteerenden doctor herstellen --- Het 3e kwartet behelst ook 6 stukken e. zeker zal het binnen 10 hoogstens 12 dagen gansch af zijn. Zie mij geerne beste e. indien ik u leed doe, gebeurt het niet, om u leed te doen, maar wel om u in de toekomst goed te doen -- Thans sluit ik weer ---- ik omarm u van harte, wees maar lief goed Vlijtig e. oprecht, daardoor is aan al mijn geluk grenzen gezet, schrijf lieve zoon, 't is mij leed om al uwe bewegingen om mijnentwille het zal nog eens beteren -- Holz schijnt onze vriend te kunnen worden ----- ik verwacht een spoedig schrijven van mijnen Benjamin. Baden, den 29sten Aug. Uw trouwe vader.’Ga naar voetnoot(2)
Wat was er intusschen van dezen ‘Benjamin’ geworden? Om dit te weten, moeten wij ons weer tot | |
[pagina 7]
| |
Schindler wenden. Deze vertelt (II, blz. 119 en volgende) hoe Carl in den herfst van 1824 naar de universiteit word gestuurd, wonende bij zijnen oom gelijk vroeger. Beethoven's neef was voor de wetenschappen goed aangelegd en, moeten wij den biograaf gelooven, hij had ‘zijnen beroemden naam kunnen weerdig worden en tot een uitstekenden wetenschapsman opgroeien’ in een andere omgeving. Doch te Weenen was men enkel bezorgd om staatsbeambten te vormen. Wel legde de student de halfjaarlijksche examens af met Paschen 1825, maar op zoo twijfelachtige wijze, dat reeds de invloed van den Beethoven-naam in aanmerking moest komen. ‘Gedurende 's meesters verblijf te Baden in den zomer werd de student voor kost en inwoon aan een betrouwbaren man overgelaten; deze echter was niet in staat, den jongeling te leiden in daden en richting. Grof misbruik der vrijheid, neiging tot het spel, herhaalde omgang met zijne ongelukkige moeder, wier zedelijke bedorvenheid den hoogsten graad had bereikt, waren oorzaak, dat op het einde van 't tweede semester in 't geheel geen examens werden afgelegd. Zoo had de wetenschappelijke loopbaan in eens een einde genomen.’ Uit die periode dagteekenen de meeste brieven van Beethoven aan zijn pleegzoon. Hoe ellendig het met de gezondheid van den grooten meester ondertusschen stond, getuigt ons een zijner brieven aan zijn geneesheer Dr Braunhofer: | |
‘op den 13. Mei 1825.Vereerde vriend!
Dr: hoe gaat het den patient? Pat. Wij steken in geen goed vel -- nog altijd zeer zwak, oprispingen etc. ik geloof dat op den duur versterkende medecijn noodig is, die echter niet stopt -- witten wijn met water moet ik kunnen drinken, want het mephitische bier kan mij enkel kwaad doen. -- mijn katharale toestand vertoont zich hier volgender wijze, namelijk: ik spuw tamelijk veel bloed uit, waarschijnlijk enkel uit de luchtpijp, uit den neus stroomt het nog dikwijlder, wat dezen winter ook dikwijls het geval | |
[pagina 8]
| |
was. Dat echter de maag schrikkelijk verslapt is, e. over 't algemeen mijne gansche natuur, dat lijdt geenen twijfel, enkel uit haar zelve, voor zooveel ik mijne natuur ken, zullen mijne krachten moeilijk weer hersteld worden. - Dr. ik zal helpen, nu eens Brovianer, dan weer Stollianer etc. zijn.Ga naar voetnoot(1) Pat. Het zou mij aangenaam zijn, weer met eenige krachten aan mijn schrijflessenaar te kunnen zitten overweeg dat -- Finis. zoodra ik in de stad kom, zie ik u, enkel aan Karl zeggen, wanneer ik u tref, kunt gij echter Karl zelf meegeven, wat nog moet genomen worden, de leste medecijn nam ik maar eens, e. heb ze verloren, ware dat nuttig --- Met hoogachting
Geschreven op den 11. Mej 1825, in Baden, Helenenthal aan de 2e Antons-Brücke naar Siechenfeld op.’
Adres: ‘Voor zijn hooggeboren H. von Braunhofer Professor der Artsenijkunde etc.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 9]
| |
Ook in zijne brieven aan zijnen neef klaagt de meester gedurig over zijne gezondheid:
‘Eindelijk -- geef toch ten minste aan de oude de chocolade ----- Ramler, indien hij nog niet genomen is, zou de oude misschien bezorgen -- ik word altijd magerder en bevind mij eerder slecht dan goed, en geen arts, geen deelnemenden mensch - indien gij eenigszins Zondag kunt, kom dan af, nochtans wil ik u van niets afhouden, was ik maar zeker dat de Zondag zonder mij goed overgebracht werd, ik moet mij immers alles ontzeggen, als mij maar deze weldaad gewordt, dat mijne zoo groote offers weerdige vruchten voortbrengen? --- waar ben ik niet verwond, verscheurd?! ---
uw trouwe
Dezen brief heb ik reeds volgens Schindler medegedeeld, doch hier staat hij naar den oorspronkelijken tekst, met het roerend slot, echte lijdenskreet. Omvangrijker schrijft Beethoven uit | |
‘Baden op den
| |
[pagina 10]
| |
heb ik gedaan en kan derhalve voor den allerhoogsten aller Rechters verschijnen - vrees niet morgen tot mij te komen, enkel vermoed ik tot nu, God geve, dat niets waar zij, want waarachtig, uw ongeluk ware niet aan te zien, hoe lichtzinnig mijn schurkachtige broeder e. misschien uwe moeder het met de oude zouden opnemen. ik verwacht u zeker.’Ga naar voetnoot(1)
Plechtig klinkt hier Beethoven's taal. Het is wel de tijd van het 15e kwartet, met de Canzona di ringraziamento. Op den ‘allerhoogsten aller Rechters’ neemt hij zijn beroep, waar alle menschelijke troost hem begeeft. Zijn geest verwijlt in die hoogere sferen, waarheen zijn muziek ons opvoert. En dien mensch heeft men ons als deïst afgeschilderd, waar heel zijn levensopvatting het diepste merk van 't christendom draagt! Heel den zomer door gaat Beethoven voort zijn neef te vermanen: | |
‘Baden
| |
[pagina 11]
| |
ik intusschen maandelijks stipt afkorten --- e. hiermee basta -- verwend, gelijk gij zijt, zal het u niet schaden, u eindelijk op Eenvoudigheid e. Waarheid toe te leggen, want mijn hart heeft te veel geleden van uw listig gedrag jegens mij en Moeilijk is het te vergeten, en wilde ik ook gelijk een jukos aan dit alles trekken zonder te morren, uw gedrag, als het anderen geldt, kan u nooit menschen bijbrengen, die u zullen beminnen. God is mijn getuige, dat ik enkel van u droom en van dezen ellendigen broeder e. van deze mij aangeschoeide afschuwelijke familie gansch verwijderd te zijn. God verhoore mijne wenschen, want betrouwen kan ik u nooit meer ---- ongelukkig
Baden op den 31. Mei
| |
‘Baden, den 9 Juni 1825.Ik wenschte ten minste dat gij Zondag naar hier zoudt komen. Vergeefs vraag ik naar antwoord, - God zij met u en met mij. Zooals altijd
................... vaarwel, wanneer ik u ook begrol, is het niet zonder grond, en niet zooveel had ik moeten aanwenden, om aan de wereld een gewonen mensch te geven -- ik hoop zeker u te zien -- Overigens indien de intriguen al rijp zijn, verklaar u openlijk (en natuurlijk), en gij zult dengenen, die in de goede zaak altijd gelijk blijft vinden. De woning stond gisteren in de gazet; hadt gij niets kunnen doen, ten minste door iemand anders, ook door te laten schrijven, indien gij soms onpasselijk waart. - Lief ware het mij niets anders... te moeten, hoe ik hier leef weet gij, nog daarbij met de koude weersgesteldheid, het bestendige alleen-zijn verslapt mij enkel nog meer, want werkelijk mijne slapheid grenst dikwijls aan machteloosheid, o! krenk | |
[pagina 12]
| |
niet meer, de Zeiseman zal ook zonder dat geen lang uitstel meer geven. - Hartverscheurend is de bemerking, als men gedenkt dat Beethoven's levensdraad inderdaad zoo snel ging afgesneden worden, en door de schuld van dienzelfden ondankbare. Nochtans gaat de meester voort, op de vaderlijkste wijze, in kleine bijzonderheden te treden. Nu eens heet het: ‘---- Trek overigens uwe kleederen niet anders dan te huis aan, wie ook moge binnenkomen, in huis moet men niet aangekleed zijn;...’Ga naar voetnoot(2), dan weer: ‘- God met u, doe wat gij eeniszins kunt, dat ik bevrijd worde van dezen ouden duivel, ---- (een der meiden). laat u niet verwikkelen in heimelijkheden met den heer Broeder - vooral wees niet heimelijk jegens mij, jegens uwen
vaarwel! de oude heks e. de Satanas e. ik?!’Ga naar voetnoot(3) Goeden nacht!
Al de brieven mededeelen is onmogelijk, doch hier en daar kan men iets lezen: ‘- wat de rechterhand doet, mag de linker niet weten -- zoo houden het de edele menschen...’ - ‘Aurora weze niet alleen wekster, maar bevleugele ook uwe werkzaamheid.’ -- Uit denzelfden brief deze lijdenszucht: ‘--- Het alleen-zijn aan tafel valt mij het hardste...’Ga naar voetnoot(4) Een ander maal: ‘-- als het u te lastig valt, naar hier te komen, laat het maar. Kunt gij echter op eenige mogelijke wijze, dan zal ik mij verheugen in mijne woestenij een menschenhart om mij te hebben ---’Ga naar voetnoot(5) ‘--- Het is niet in de orde, dat de Mainz. (er) zoo iets gedaan hebben, nochtans, wijl het nu toch gebeurd is, zal het niet schaden, ons tijdstip heeft krachtige geesten noodig, die deze kleinzuchtige, geniepige ellendige schoften | |
[pagina 13]
| |
van menschenzielen geeselen --- hoe zeer het mijn hart ook tegensteke eenen mensch wee te doen.’ Deze brief eindigt volgenderwijze: ‘---- weet mijn lieve eenige zoon, volg mijne deugden (na) zonder mijne gebreken echter, wijl de mensch moet falen, heb Verstandigere gebreken dan ik uw waarachtig u
hier komt Satanas ---- vandaag heeft hare kokende woede en haar waanzin wat afgenomen, ondertusschen ---- zou zij zich tot u willen wenden, verwijs ze tegen overmorgen naar mij -- de gansche week moest ik als een heilige lijden e. dulden ----...’Ga naar voetnoot(2) ‘De oude Gans volgt hierbij ---- Zij heeft u de pennen gegeven e. gij hebt weder gelogen ---- o wee ---- vaarwel,.... ---- God zal mij wel bevrijden, libera me domine de illis etc ---’Ga naar voetnoot(3) ‘... gij krijgt altijd te veel geld --- vergeefs een Veener blijft altijd een Veener, ik was blij, als ik mijne arme ouders kon helpen, welk verschil met u, in opzicht van u jegens mij --- lichtzinnige vaarwel.’Ga naar voetnoot(4) Den 25 Augustus, patroonfeest van Beethoven, (St. Ludovicus) schrijft de meester: ‘Ik hoopte ten minste al mocht deze dag zoo weinig van u als van mij geacht worden een schrijven - doch vergeefs - ...’Ga naar voetnoot(5)
Den brief van September 1825 heb ik, naar Schindler, gedeeltelijk medegedeeld, doch hier dient hij in zijn geheel te volgen:
‘Lieve zoon! Vergeet niet aan Tobias de kwittantie met het geld te geven ---- de heer instruc(tor) had vroeger moeten komen ---- wijl de zaak nu deze wending neemt, moet gij maar volgen ---- ik wensch ook niet dat gij den 14n Septemb. tot mij komt Het is beter, | |
[pagina 14]
| |
dat gij deze stud. eindigt --- God heeft mij nooit verlaten, Er zal nog wel iemand gevonden worden, om mij de oogen te sluiten --- Het schijnt mij overigens dat er iets gekonkeld is in al wat is voorgevallen, waar mijn hr Broeder (Pseudo) een rol meespeelde --- ik weet, dat gij later ook geen lust hebt om bij mij te zijn, natuurlijk Het gaat er te rein toe bij mij -- gij hebt ook verleden Zondag weer 1 fl. 15 + geleend bij de huishoudster, dit oud gemeen keukenmensch ---- Het was al verboden ---- doch zoo gaat het overal, met de wandelfrak had ik nog 2 jaar geriefd geweest, 't is waar ik heb de slechte gewoonte in huis een afgedragen jas aan te trekken, maar Mr Karl, o foei voor de schande e waarom? - de geldzak Hr L.v.B-n is immers daar enkel voor daar - ook dezen Zondag moet gij maar niet komen, want ware harmonie e. samenklank kan nooit uit uw gedrag onstaan ---- waarom dan huichelen gij wordt niet verplicht te veinzen, gij moet niet liegen, wat voor uw Moreel karakter op den duur beter is --- Ziet gij, zoo spiegelt gij u in mij af, want wat helpt het liefdevolste terecht wijzen!! - verslecht wordt gij nog bovenop --- wees overigens niet bang, voor u wordt altijd, gelijk nu onafgebroken gezorgd, zulke Scenen brengt gij bij mij te weeg --- toen ik die 1 fl. 15 + weer op de rekn. vond. Stuur zulke domme bladen niet meer, want de huishouds. kan ze bij 't licht lezen --- zooeven krijg ik dien brief van leipzig ik meen nochtans niet het quartett te zenden, Zondag kan dit besproken worden --- vroeger vóór 3 jaar verlangde ik maar 40 voor een quartett, Men moet aldus nu onderzoeken wat gij eigenlijk hebt geschreven ---vaarwel, degene, die u weliswaar niet het leven heeft gegeven, maar gewis toch behouden e. wat meer dan al het andere is voor de Vorming van uwen geest heeft gezorgd, vaderlijk ja meer dan dat, bidt u innigst, toch op den eenigen waren weg van alle goed e. recht te wandelen -- vaarwel
| |
[pagina 15]
| |
Naarmate de tijd vordert, worden Beethoven's angstkreten dringender, smeekender. Zoo in een brief uit Baden, den 4en October (1825): | |
‘Lieve Zoongelijk de wijze odysseus weet ik mij ook te helpen; .................... ik hoop... u voorzeker Zaterdag te zien, ik wensch dat gij wegens uwe liefdeloosheid tegenover mij nooit moget geschaamd worden, ik lijd enkel, anders kan ik niets zeggen; ik wensch en hoop, dat al wat gij aangebracht hebt hier om naar Veenen te gaan, zoo moge bevonden worden --- wees verzekerd, dat gij enkel alle Goed van mij te allentijd kunt verwachten, doch mag ik ook dit van u wenschen? -- als gij mij ook Stormachtig ziet, schrijf het toe aan mijne groote zorg voor u, daar gevaren u zoo licht bedreigen -- ik hoop ten minste morgen een schrijven van u, zet mij niet in angst, o bedenk mijn Lijden. van rechtswege moest ik deswegens in 't geheel geene bezorgdheid hebben, doch wat heb ik reeds beleefd?! - gelijk altijd
Bedenk, dat ik hier zit e. licht krank kan worden ---’Ga naar voetnoot(1)
De dreigwolken, die boven het hoofd van den ongelukkigen jongeling hingen, waren ondertusschen dicht opeengepakt, want 's anderendaags schrijft de meester, als in vertwijfeling, de twee volgende brieven: | |
[pagina 16]
| |
lievend zooals immer zult gij ontvangen worden, - wat te overleggen, wat te doen voor de toekomst dat zullen wij Liefdevol bespreken, mijn Eerewoord geen Verwijt, wijl het thans buitendien niet meer baten zou, enkel de Liefdevolste Zorg e. Hulp moogt gij van mij verwachten --
Kom aanstonds na ontvangst dezes naar huis.
(Adres:) ‘Voor Karl van Beethoven’ (Daaronder:) ‘Si vous ne viendrez pas
(Verder op de zijde van 't adres:) ‘Lisés la lettre et restés à la maison chez vous, venez de m'embrasser votre pere vous vraiment adonné soyez assurés, que tout cela restera entre nous.’Ga naar voetnoot(1) | |
‘Op den 5. Oktober 1825.Dierbare lieve Zoon
Zooeven ontvang ik uwen brief, reeds vol angst e. reeds heden besloten naar Veenen te spoeden, -- God zij dank, het is niet noodig; Volg mij maar e. liefde zooals geluk der Ziel met Menschelijk Geluk gepaard zal ons ter zijde staan e. gij zult een geluks(?)bestaan met het uiterlijke paren doch beter dat het eerste over het laatste bovenop sta - il fait trop Froid - zoodus Zaterdag zie ik u, schrijf nog of gij Vroeg of 's Avonds komt, wanneer ik u te gemoet snel - Duizend maal omarm ik u e. kus u niet mijnen verloren maar nieuwgeboren zoon -- aan Schlemer schreef ik, neem't niet kwalijk, ik ben nog te vol --’ (Hier is een stuk afgescheurd).
op 5den Oktober.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 17]
| |
Een laatste schrijven eindigt deze briefwisseling van 1825: | |
‘Baden op den 14n Oktob.Ik meld u IJlings, dat ik ook, wanneer het regent, zeker morgen voormiddag kom, laat mij u derhalve zeker, vinden; --- ik verheug mij u weder te zien e. wanneer nog duistere wolken voor u verschijnen, schrijf het niet vooropgezette boosheid toe, zij zullen ten volle verdreven worden door uw mij beloofde beter werken e. uw waar rein op daden gegrond geluk, door den laatsten brief zweefde mij iets voor, 't welk nochtans, niet gansch juist, eene zwarte stemming te weeg bracht, dit is na al het voorgaande wel licht mogelijk, doch wie zal zich weer ook niet verheugen, wanneer de dwalende weer in de rechte voetstappen treedt, ja dit hoop ik te beleven -- voornamelijk smertte het mij, dat gij zondag zoo laat kwaamt e. zoo vroeg weder heenspoeddet - ik kom morgen met den schrijnwerker, het Heksengespuis moet weg 't is te erg, voor dat de andere huishoudster binnentreedt, kan ik den schrijnwerker gebruiken -- mondel. Meer e. gij zult mij gelijkgeven -- verwacht mij aldus zeker Morgen trots Regen etc. Uw
Baden op den 14n Oktob.’Ga naar voetnoot(1)
Op dezen brief laat Dr Kalischer eene nota volgen, die den heelen gang der zaken verduidelijkt: ‘Daarmede hebben de ontroerende brieven van den overteederen oom-vader Beethoven aan zijn neef en erfgenaam - in den zomer van 1825 - een einde genomen. Het resultaat der vermaningen, inschikkelijkheid en liefde, het gewicht van den Beethoven-naam - alles bleek ijdel. De neef van den tragischen meester moest zijn lot vervullen. De verdere toegang wordt ons door Schindler klaar en duidelijk bericht. De neef onderstond de proeven van het | |
[pagina 18]
| |
2e Semester aan de Universiteit niet, weshalve een opgaan in den tweeden jaargang der philisophische faculteit onmogelijk werd. - Na vele consultaties kiest de neef, zooals uit de brieven blijkt, den koopmansstand, waartoe hij niet de geringste neiging had. Het Polytechnisch Instituut zou hem daarvoor bereiden. - De meester moest daarom zijn verblijf in Baden - dat reeds tot midden October duurde, verkorten en naar de stad spoeden, waar hij zijne laatste woning in het Schwarzspanierhaus betrok, eene woning ver gelegen van 't Polytechnisch Instituut. Daarom werd de neef in de woning van den man van vertrouwen (Schlemmer) geplaatst. De kommervolle gebeurtenissen van den zomer schenen vergeten - en Beethoven kon zich weer ongestoord overlaten aan den zin van zijn genie. Als wezenlijke geruststelling kwam bij, dat op zijn verzoek de vice-directeur van 't Instituut, Reissig, de medevoogdij aanveerd had over den neef, zoodat de meester onder diens toezicht zijn weergevonden “zoon veilig achtte.” Alles was waan. “Ondanks alle liefde en waakzaamheid van wege Beethoven en Directeur Reissig betrad neef Karl welhaast de zooeven verlaten glibberige baan en kwam eindelijk zoo ver, dat, nadat hij al de proeven van 't tweede semester niet onderstaan had, als uitkomstmiddel tot zelfmoord overging.” Van deze catastrophe die in Augustus van 't jaar 1826 voorviel, en die den ongelukkigen pleegvader op de diepste wijze moest neerdrukken - zullen wij nog hooren.’Ga naar voetnoot(1) 't Was den 15 October 1825 dat Beethoven zijn intrek nam in 't Schwarzspanierhaus, volgens dit briefke aan Karl Holz: | |
‘17 Oktober 1825.Als een schipbreukeling ben ik eergisteren avond hier aangekomen, ik zocht u gisteren; doch alles was stom - als Gij, vóór gij naar uw Collegium gaat, bij mij komen kunt, zal mij dat zeer welkom zijn
op den 17n Okt.
| |
[pagina 19]
| |
Het laatste levensjaar van den ‘Schipbreukeling’ in 't Schwarzspanierhaus moeten wij in Breuning's boek gaan nazoeken: ‘Na zoo veelvuldige woonstverandering moest dus, zoo had het afgunstige noodlot geschikt, de groote man zijne laatste woning - tot gezellige gebuurlijke familieverbintenis vol lieve jeugdherinneringen - in 't Schwarzspanierhaus vinden... Indien men uit de innigheid onzer vreugd bij deze gebeurtenis had kunnen besluiten over haren duur, dan had deze waarschijnlijk eene lange uitbreiding genomen. Doch anders was het ongelukkig geschreven in het boek des lots. Het door onze nauwe gebuurschap aanstonds aangelegde te-zamen-leven, in den waren zin des woords zoo verjongend vriendelijk voor mijne ouders, moest maar eene korte episode worden mijner jonkheid, des te gewichtiger, daar zij zoo onverwacht en gevoelig voor gansch mijn leven in eens zou eindigen. - Hoe kort ook die tijd, des te dieper de voorvallen ervan geprent werden in 't gemoed van den toenmalig overgelukkigen knaap. Het toeval dat besloten had, dat Beethoven zoo dicht bij ons eene woning zou vinden, was hem ook hoogst welkom, en ongeduldig had hij den tijd afgewacht om te verhuizen... De woning was ook allerliefst. Het Schwarzpanierhaus, met zijn gevel naar 't Zuiden, toen nog door geen der sinds dien nieuw-staande gebouwen omgeven, verleende wijd uitzicht over het glacis en de juist tegenover gelegen binnenstad met hare bolwerken en kerktorens... enkel rechts was het afgesloten door het Rothe Haus, in welks tweede verdieping zich de 10 vensters van onze woonst bevonden. Het huis, met de aanpalende kerk - toen ter tijd als magazijn voor krijgsbedden benuttigd - had zijn oorsprong te danken aan Benedictijnen uit Spanje afkomstig...’Ga naar voetnoot(1) Met de alles-ziende oogen van een kind en de dankbare herinnering eens grijsaards, beschreef Dr Breuning de minste bijzonderheden van Beethoven's woonst. Onmogelijk hem in al die nauwkeurigheden te volgen. Enkel wat de laatste dagen kan levendig maken, wil ik mededeelen: | |
[pagina 20]
| |
‘De woning... was volgenderwijze verdeeld: In de inkomkamer met één venster stonden, buiten eenige zetels aan den muur, een eenvoudige spijstafel, rechts tegen den muur een buffet, waarboven het borstbeeld in olieverf hing van Beethoven's zoo zeer geliefden grootvader... Het was het eenige stuk dat Beethoven... uit zijner ouders nalatenschap naar Weenen liet opsturen. - De kamer met één venster links miste, - behalve den toen buiten gebruik gestelden lessenaar (nu in mijn bezit) rechts tegen het venster - alle meubeleering. Enkel in den achtergrond hing midden aan den wand Beethoven's groot portret (dat met de lier en den tempel van den Galitzinberg)... Doch op den bodem lagen dooreen hoopen geschreven of gegraveerde muziek, zoowel van vreemde compositeurs als van den meester zelf. Zelden werd dat cabinet door iemand betreden; doch ik ging er dikwijls, 't zij uit nieuwsgierigheid, 't zij uit tijdverdrijf, of ook omdat Beethoven er mij heen stuurde om iets te zoeken; ik wandelde dan tusschen den schijnbaar ouden, dooreengeworpen rommel, weinig bewust door mijn jeugdigen ouderdom van de schatten, die een half jaar na Beethoven's dood, in bundels van manuscripten, waaronder soms onuitgegeven stukken zich bevonden, voor eenige gulden over heel de wereld zouden gegooid worden! De twee vertrekken rechts van de inkomkamer waren eigenlijk Beethoven's woning, het eerste zijn slaap- en klavierkamer het tweede, het cabinet, de scheppingsplaats zijner laatste werken (niet minder dan de Galitzin-kwartetten), de compositiekamer. Midden in de eerste kamer (die twee vensters had) stonden twee klavieren in eenander, buik aan buik geplaatst. De vleugel door de Philharmonie van Engeland geschonken, had de klaviatuur naar den ingang gewend. De namen der gevers, waarvan ik mij nauwkeurig herinner die van Kalkbrenner, Moscheles, Broadwood, waren eigenhandig in inkt geschreven op den klinkbodem onder de voorsnaren. Dit klavier, uit de fabriek Broadwood, ging van boven maar tot het C. Op de andere zijde - met het toetsenbord naar de deur der compositiekamer - stond een vleugel van den klavierfabrikant Graf te Weenen, Beethoven ter benutting | |
[pagina 21]
| |
overgelaten. Boven diens klaviatuur en hamerwerk stond een soort souffleurkast... bestemd om de toongolven geconcentreerd te leiden naar 't oor van den spelende.... Dit was ook in den laatsten tijd vergeefs gebleken... Aan den stijl tusschen de twee vensters... stond een schuifkast, en daarop tegen den muur vier zwartgeverfde schabben met boeken en schriften, daarvoor op de kast lagen verscheidene hoorpijpen en twee (valschelijk als Amati geteekende) vedels; dit alles in wanorde en erg bestoven. Beethoven's bed, nachttafeltje, een tafel en een kapstok nevens den haard volledigden deze kamerinrichting. De laatste kamer (weer met één venster) was Beethoven's arbeidsvertrek. Hier zat hij aan een tafel, wat afgewend van 't venster, recht voor de ingangsdeur gesteld met het gezicht naar de deur der groote kamer gekeerd, den rechterkant langs de vensterzijde. In dit cabinet bevond zich onder andere kasten een smal, hoog, zeer eenvoudig boeken- of kleederenkast...’Ga naar voetnoot(1)
Na Beethoven's woning aldus beschreven te hebben, gaat Dr Breuning voort: ‘Mijne moeder had op zich genomen het huishouden in te richten. Hare eerste bezigheid was: voor hem geschikte dienstboden te vinden. Een keukenmeid (“Sali”) trad in dienst, en, zooals later bleek, was zij eene toegewijde, vertrouwbare persoon, die niet alleen Beethoven's huis tot aan zijn einde geriefelijk maakte, maar ook den meester oppaste. Bij deze “Beethoven-Sali” werd eene helpster gevoegd, en het noodige keukengerief aangeschaft. In deze periode der huishoudinrichting nam hij voor ons bij zich uit te noodigen... en mijn vader ontving dezen humoristisch-rhapsodischen brief...: Gij zijt, mijn vereerde vriend, overladen, en ik ook, Daarbij bevind ik mij nog altijd niet gansch goed. - Ik zou u reeds ter tafel uitgenoodigd hebben, ware het niet dat ik daarvoor veel menschen noodig heb, wier geestrijke autor de kok, en wier geestrijke werken zich niet in hunnen kelder bevinden, die zulke nochtans in vreemde keukens en kelders nagaan; - met wier gezelschap gij weinig gediend | |
[pagina 22]
| |
zoudt zijn. Welhaast zal het echter beteren. Neem Czerny's klavierschool intusschen niet, ik krijg in 't kort nader bericht over eene andere. Hier het aan uwe vrouw beloofde modejournal en iets voor uwe kinderen. Het journal kan mij altijd door Uliên worden terugbezorgd, zooals gij over alles, wat gij van mij wenscht, beschikken moogt. Met liefde en vereering
Ik hoop ons welhaast te zamen te zien.’Ga naar voetnoot(1)
Uit wat hooger staat, kan men opmaken met welk behagen hij zijne nieuwe huiselijke toestanden en den gezelligen omgang te gemoet zag. Hij was overigens niet menschenschuw, enkel, uit spijtige ondervinding, was hij niet begeerig naar vreemde of verwantschapte omgeving. Hoe geordend echter zijn huishouden nu welhaast zich vertoonde, des te wanordelijker voortaan zijne kamers bleven, papieren en zaken vol stof dooreen geworpen, ongeborsteld zijne kleeren, daarbij hield hij nochtans van nauwkeurige reinheid zijns lichaams en van zijn linnen. In dit overdreven gebruik van water mag misschien de oorzaak gevonden worden zijner gehoorkrankheid, door rhumatische ontsteking; meer dan in zijn ‘aanleg voor onderlijfspijnen’, gelijk doorgaans aangenomen wordt. Hij had ten allen tijde de gewoonte, wanneer hij lang aan de tafel te componeeren gezeten had en daardoor zijn hoofd verhit voelde, naar de waschkom te loopen, kannen water over het verhitte hoofd te gieten, en na derwijze verkregen afkoeling, slechts vluchtig afgedroogd, terug naar zijn arbeid te keeren ofwel zelfs nog daartusschen een loopken in 't vrije te nemen. Hoezeer dit alles in vliegende haast geschiedde, om in de vlucht zijner fantazie niet belemmerd te worden, en hoe weinig hij eraan dacht zijn doornatten haarbos af te drogen, bewijst het feit dat dikwijls het door hem op den kop | |
[pagina 23]
| |
gegoten water, zonder dat hij het merkte, op den bodem liep, ja er door drong, aan de zoldering der onder hem wonende menschen verscheen, en wel eens aanleiding gaf... tot opzeggen der huur. Mijne moeder... bang van bestoven tellooren enz.... zocht telkens zijn herhaald aandringen, om ons bij hem ten middagmale te hebben, te ontwijken, hem liever aan onze tafel noodend. Ik genoot dus nooit het interessant voorrecht een middagmaal bij hem te zien. Daarentegen nam hij geerne de uitnoodigingen bij ons aan, of zond ons dikwijls een stuk visch, wanneer hij er op de markt had laten koopen; want visch behoorde tot zijn lievelingsspijzen, en, wat hij geerne at, deelde hij zoo gaarne met zijne vrienden mee. Wanneer hij zoo 's middags bij ons geëten had, en ook dikwijls anders, ging hij 's namiddags met ons wandelen, meest 's Zondags, daar mijn vader op de weekdagen zich zelden een vrijen namiddag gunde. Heel eenvoudig waren toen de wandelingen, en hoogst tevreden waren wij allen, als wij eens, in plaats van over het al te bekend glacis, den verschansingswal overschreden of naar Hernals of Ottakring gingen of zelfs naar Schönbrunn. - Daar hij hierbij mijne groote verkleefdheid voor mijnen vader gewaar werd en bemerkte, dat ik gedurig rond hem bewoog, gaf hij mij den bijnaam ‘Hosenknopf’, wijl ik ‘wie der Knopf an der Hose an ihm hafte.’Ga naar voetnoot(1) - Daar ik ook bij deze wandelingen dikwijls vooruitliep en weer terug naar 't gezelschap en gewoonlijk zeer levendig was, noemde hij mij ook ‘Ariel’, naar den vlug heen en weder loopenden bode in Shakespeare's ‘Storm’. Deze beide namen bleven voortaan standvastig de mijne, ook, wanneer hij later en nog gedurende zijne krankheid naar onze woning in 't Rothe Haus briefkens zond. Ik had er zoo twaalf, in knobbelvorm gevouwen met bestellingen voor mij of voor mijne ouders. Drie begonnen met: ‘Lieber Hosenknopf!’, negen met: ‘Lieber Ariel!’. Elf waren in potlood geschreven, een enkel in inkt. Tot mijn innig leedwezen werden zij bij ons | |
[pagina 24]
| |
verhuizen, na mijns vaders dood - als vermeende papillotten - door eene onwetende hand weggeworpen.’Ga naar voetnoot(1)
Er is iets bijzonder naïef en roerend in de herinneringen uit een zaligen kindertijd bij dien verkleefden grijsaard. Levendig weet hij ons het tafereel op te hangen van zijn verkeer met den vereerden grooten meester. Had deze, in plaats van zijn ondankbaren neef, zulk een minnend gemoed om zich in zijne laatste levensjaren kunnen hebben! op zoo onvruchtbaren grond waren toewijding en liefde niet gevallen.
‘Eens was hij’, gaat Dr Breuning voort, ‘bij ons ten disch verwacht, het was dicht bij 2 uur (ons etensuur). Mijne ouders, met rede vreezend dat hij, in 't componeeren verdiept, den tijd niet zou opmerken, zonden mij naar hem over, om hem af te halen. Ik trof hem aan de schrijftafel, het gezicht naar de opene deur der klavierkamer gewend, arbeidend aan de laatste (Gallitzinsche) kwartetten. Hij beval mij, kort opblikkend, wat te wachten tot hij de zooeven vastgehouden gedachten op het papier gebracht had. Een korten tijd hield ik mij stil, dan naderde ik het dichtst bij staande klavier - dat van Graf, met den opgestelden klankvanger - en begon, van Beethoven's doofheid voor tonen niet overtuigd, stil de toetsen aan te roeren. Ik zag daarbij dikwijls naar hem op, om te weten of hij daardoor verhinderd werd. Toen ik echter gewaar werd, dat hij daar niets van vernam, speelde ik harder en opzettelijk heel luid -; geen twijfel bleef mij over. Hij hoorde 't in 't geheel niet, schreef onbekommerd voort, tot hij, eindelijk klaar, mij noopte heen te gaan. Op straat vroeg hij mij iets: ik riep hem het antwoord recht in zijn oor; doch hij verstond enkel mijne teekens. Maar aan de tafel stiet een mijner zusters eens een schrillen hoogen kreet uit en dezen toch nog vernomen te hebben, maakte hem zoo gelukkig, dat hij luid en vroolijk lachte, waardoor zijn verblindend witte volle tandrijen volop ten toon kwamen. Karakteristiek was ook de levendigheid, waarmede hij | |
[pagina 25]
| |
onderwerpen van belang voor hem besprak. Het gebeurde wel eens, dat hij, met mijnen vader dan op en neer in de kamer stappend, in plaats van door het venster te spuwen, het op den spiegel deed, zonder het te merken.’Ga naar voetnoot(1) ‘Zijn leven had thans zeer aangenaam kunnen zijn, ware het niet, nevens zijne doofheid, in dewelke hij nochtans nu berustte, dat zijn broeder Johann en hoofdzakelijk neef Carl hem gedurig plaagden...’Ga naar voetnoot(2) ‘Ons leven was nu een leven van nauwe buurschap, doordrongen van nooit geëvenaarde vriendschap en hoogschatting. Ik was nog zeer schuchter en durfde niet dengene, wiens grootheid, ofschoon ik ze niet verstond, toch voelde en meer nog vermoedde, dagelijks naar wensch te bezoeken. Hoe blij was ik derhalve telkenmale als hij bij ons kwam, Hij hoorde welhaast naar mijn klavieronderricht, vroeg den naam van mijn leermeester, die Anton Heller heette en hem niet bekend was. Dan antwoordde hij: “Hm. hm; nu 't is goed.” - Op verzekering mijns vaders, dat hij braaf was, maar dat ik niet vlijtig genoeg mij beoefende, zegde hij: “Nu speel mij dan eens iets voor.” Ik deed het, waarbij hij - niets hoorend - heel oplettend mijne handen bezag, en hunne houding bevittend, onmiddellijk een snellen trek voorspelde. Het was op dien zelfden vleugel Brodmann, waarop hij in lang vervlogen tijden dikwijls met JulieGa naar voetnoot(3) gespeeld had en - toen hoorend - gefantazeerd. - “Welke klavierschool heeft Gerhard dan?” - Die van Pleyel. - “Ik zal hem die van Clementi verschaffen; die is op den duur nog de beste. Daaraan moet hij zich houden, en later raad ik hem verder.” - De methode was niet op de Wiener Platz voorhanden;... hij moest er dan voor schrijven....’Ga naar voetnoot(4)
Hier volgt Beethoven's brief aan Tobias Haslinger: | |
[pagina 26]
| |
‘Beste Hr. noordamerikaner
enkel voor een halven dag hier vraag ik u, wat de Clementische Klavierschool kost in 't Duitsch vertaald ik verzoek beleefd onmiddellijk bericht te geven, e. of U ze zelf hebt of waar ze anders te vinden is? - Beste Hr: Hm, Hm, Hm! vaar echt wel in uwe verschgelakeerde handelskamer, zorg dat nu het vroegere nest een Bier Huis worde, daar alle Bierdrinkers goede muzikanten zijn e. bij u ook aankloppen moeten. - Uw
(Adr.:) ‘Aan den Heer
‘Toen, na lang uitblijven deze klaviermethode eindelijk aankwam, zond hij ze uit het Schwarzspanierhaus aan mijnen vader met dezen brief:
Lieve waarde!
Eindelijk kan ik mijne grootspraak gestand doen. Hier volgt de beloofde klavierschool van Clementi voor Gerhard. Als hij ze zoo gebruikt, gelijk ik het hem welhaast zal aanduiden, zal zij voorzeker goede vruchten voortbrengen. Ik zie u in 't kort, en omarm u innigst. De uwe
‘Opdat deze brief toch niet verloren ga, maar mij tot blijvende gedachtenis zou bewaard worden, naaide mijn vader hem midden in de methode. Na de gelegenheid, die Beethoven had aangezet om dien vingertrek op het klavier voor mij voor te doen, | |
[pagina 27]
| |
wenschten mijne moeder en ik zeer, dat hij iets voor ons zou spelen of nog liever fantazeeren. Mijne moeder en ik hadden hem nooit hooren spelen. Wij vielen daarom vader aan; doch dezen griefde het te zeer dat Beethoven, gelijk een automaat, zonder zelf te kunnen hooren wat hij deed, spelen zoude, en kon het over zich niet krijgen, hem 't verlies van zijn gehoor aldus te laten voelen. Zoo bleef deze vingertrek het eenige wat ik ooit van hem hoorde. Hij hield alsdan de vingeren zeer gekromd, zoodat zij door de hand gansch verborgen waren: kortom, hij scheen de zoogenaamde oudere, tegenover de hedendaagsche, met meer vlakke vingeren in voege houding van de hand toegedaan.’Ga naar voetnoot(1)
De 28e Augustus was Gerhard von Breuning's 13e verjaardag. Denzelfden dag moest ook eene luchtreizigster, Mevr. Garnerin, opstijgen. ‘Beethoven werd zoowel om mij te vieren ten disch genoodigd, als om 's namiddags uit onze vensters, die uitzicht verleenden tot over de boomen des Praters, het experiment van Mevr. Garnerin te aanschouwen. Hij bracht een exemplaar van zijn onlangs bij M. Artaria verschenen portret ‘met de Missa Solemnis’, een lithographie door Stieler, opdat mijn vader het naar Wegeler in Coblentz zou sturen. Terwijl men aan 't wachten was naar de aeronautische vertooning, werden vergelijkingen gemaakt tusschen portret en oorspronkelijke, waarbij mijn vader van meening was: dat, ofschoon geen enkel portret, Beethoven gansch gelijk was, dit onder de laatste toch het beste was, ten minste indien men niet te zeer in bijzonderheden trad... Deze bemerking beviel Beethoven zeer. De 24e September 1826, zijnde mijn naamdag, was Beethoven weer ons dischgenoot, evenals mijn huisonderwijzer Waniek. Voor het eten toonde ons Beethoven de gouden medaille, die hij van Louis XVIII gekregen had... Onder den maaltijd vertelde hij ons, dat het Weener magistraat hem burger van Weenen had benoemd, daarbij hem opmerkzaam makend, dat hij geen werkelijk, maar eere- | |
[pagina 28]
| |
burger was geworden, waarop hij antwoordde: ‘Ik wist niet, dat er ook schandburgers te Weenen waren.’ 's Namiddags gingen wij allen te zamen te voet naar Schönbrunn. Mijne moeder had een bezoek af te leggen te Meidling (palend aan Schönbrunn). Ik ging met haar. Mijn vader, Beethoven en mijn leeraar verwachtten ons in 't parterre van den Schönbrunn-tuin op een der banken. Toen wij daarna door den tuin gingen wandelen, zegde Beethoven wijzend naar de naar Franschen smaak wandachtig gesneden boomen: ‘Louter kunst, afgericht gelijk de oude hoepelrokken. Mij is het enkel goed, als ik in de vrije natuur ben.’ - Een infanterie-soldaat ging ons voorbij. Onmiddellijk had hij de sarcastische opmerking op de lippen: ‘Een slaaf, die voor zijne dagelijksche vijf kreutzer zijne vrijheid heeft verkocht.’Ga naar voetnoot(1)
Hoe echt Vlaamsch is weer deze snedige bedenking!
‘Als wij naar huis gingen, speelden eenige jongens midden in de rechterzijdsche dreef voor de Schönbrunnbrug met de kegels en hun bol trof Beethoven toevallig aan den voet Denkend, dat dit opzettelijk uit kwaden wil geschied was, om hem te plagen, wendde hij zich aanstonds hevig naar hen toe, uitroepend: ‘Wie heeft u toegelaten hier te spelen? Moet gijliên juist hier uw fratsen houden?! -’ en hij wilde op hen losspringen, om ze weg te jagen. Mijn vader, die de ruwheid der straatjongens vreesde, wist hem spoedig te bedaren, en daarbij de bol had hem slechts vluchtige pijn veroorzaakt. Het was reeds donker, toen wij bij den terugweg over de ‘Schmelz’ den weg misten en genoodzaakt waren schuins over de beploegde velden te gaan. Beethoven bromde melodiën voor zichzelf, terwijl hij van de eene aardkluit naar de andere wankelde en wegens zijne kortzichtigheid van tijd tot tijd geerne leiding aanveerdde. Voor het Rothe Haus gekomen, namen wij afscheid van elkander. Mijn leeraar echter ging nog met hem naar zijne woning en werd door hem uítgenoodigd, bij hem soep en | |
[pagina 29]
| |
eierspijs als avondmaal te nemen. Hieronder sprak hij nog veel, zooals gedurende den dag, over zijnen neef Carl, die eenige dagen te voren de noodlottige streek had begaan, zich voor den kop te willen schieten, - en bemerkte onder ander daartusschen: ‘Mijn Carl was in een Instituut, de opvoedingsinrichtingen leveren maar broeikastplanten.’ -Ga naar voetnoot(1)
Dank moeten wij Dr Breuning weten ons zoo uitvoerig bericht te hebben over zijne laatste wandelingen met Beethoven. Krank kwam eenige weken later de arme meester uit Gneixendorf naar Weenen. De beschrijving van zijn levenseinde vraagt een afzonderlijk hoofdstuk. Hier zullen wij hem verlaten in gezelschap der trouwe vrienden, die eene lichtzinnige en ondankbare familie wisten te vervangen. M.E. Belpaire. 1ste Mei 1909. |
|