Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 460]
| |
KunstkroniekDe Tentoonstelling van Meunier te Leuven en de Lente-expositie in den Cinquantenaire, Gent en Doornik, Alma Tadema in de Royal Academy, Nieuwe Frans Hals, van Dycken en Turners in de National Gallery te Londen en de Jan Steen-tentoonstelling aldaar, Tentoonstelling van de schilderijen van den Koning in het Koninklijk Museum te Brussel, de Verzameling Fétis bij Leroy, Jacob Smits in het Kunstverbond te Antwerpen.Over de Lentetentoonstelling te Brussel en die van Meunier te Leuven zal ik kort zijn, omdat ze al wat geleden zijn en Karel van de Woesteyne 't over Meunier gehad heeft. - Naar de tentoonstelling in den Cinquantenaire was met enkele wijzigingen overgebracht de inzending van Kunst van Heden, van de leden van den kring en van Carpeaux. Evenals te Antwerpen waren de kunstvoorwerpen te Brussel prachtig geplaatst, te Antwerpen in meer somber- gedragen, te Brussel in helleren toon, het maakt zoo 'n verschil of kunstenaars de stukken hangen en voor de Lente-exposities hebben de heeren de Mot, Mathieu, Rousseau, enz. zitting in het Comité. - Mathieu vooral is een zeer fijn kunstenaar en Rousseau droeg ditmaal de palm op de heele tentoonstelling weg met zijn tors en kopje van een jong Meisje, 't mooiste werk dat ik ooit van hem en in lang van eenig beeldhouwer had gezien. Dikwijls dweep ik niet met Rousseau omdat hij soms zoo zwemmerig en aanstellerig zijn kan, zoo iets als Beets 't noemt van een ‘aangeblazen dichter’, maar dit Meisje was prachtig, uiterst teer en mollig gedaan, 't deed bijna niet onder voor de Vigne's Onsterfelijkheid. Dan was Paul Huet heel interessant met teekeningen en schilderstukken; Huet is de voorlooper geweest van de moderne landschapbeweging in Frankrijk en van Frankrijk uit in België en Holland. Nog belangrijker was Frank Brangwijn in zijn etsen. Brangwijn is een engelsch artist, van wien de Engelschen zelf weinig weten, maar met wien de Hollanders vooral hoog wegloopen en die zich dan ook hoofdzakelijk op Hollandsche kunst en wel 't meest op Rembrandt schijnt te hebben geïnspireerd. Hij werkt op 't oogenblik aan versieringen voor de Londensche beurs, waarvan de schetsen in Studio gestaan hebben. Op de Meuniertentoonstelling was ik vooral getroffen door | |
[pagina t.o. 460]
| |
Portret van Jan Stobbaerts (Naar eene fotografie)
| |
[pagina 461]
| |
't Monument van 't Werk, dat ik nog nooit in zijn geheel gezien had en dat indrukwekkend en uiterst voornaam, uitkwam tegen de stemmende omgeving van de mooie en specifiek Roomsche stad. En toch, - nu ga ik een vreeselijke ketterij verkondigen, - behoort het werk van Meunier m.i. tot de soort, die tot een zekere periode beperkt is en die den tijd niet langer dan ongeveer een eeuw zal staan. Lambeaux en de Vigne waren veel grooter artisten dan Meunier, maar ze waren geen beter menschen en juist omdat hij zoo 'n voortreffelijk mensch was, trekt Meunier vooral goede menschen en dichters, maar zelden andere beeldhouwers aan. Hij apitoyeert zich te veel in zijn werk, hij buigt zich te veel heen in mededoogen over den werkman met wien hij zich één heeft gevoeld. Maar een kunstenaar moet niet preeken, moet geen medelijden willen opwekken of iets beweren. Hij moet enkel maar schoon zijn in kleur, klank of lijn, zooals God schoon is in kleuren, klanken en lijnen; Vondel, Shakespeare, Michel Angelo en Goethe apitoyeerden zich nooit; Schiller wel, maar daarom is Goethe de aartsegoïst ook grooter kunstenaar dan Schiller.Ga naar voetnoot(1) Heel interessant was ook 't schilderwerk - hier in ruime keus verzameld - hoewel niemand zal willen beweren dat Meunier ooit een kolorist is geweest. En hierin, evenals in zijn beeldhouwwerken, werd hij ook steeds geobsedeerd door een en hetzelfde model. Maar vooral zijn studies uit Spanje en de Borinage waren belangrijk en de tentoonstelling was door de goede zorgen van Delaunois vooral, prachtig ingericht en zeer volledig. De XVste driejaarlijksche tentoonstelling in dit najaar te Gent gehouden, was veel belangrijker en beter dan die van vóor drie jaar. De minderwaardige Franschen, die toen de zalen overstroomden, waren geheel geweerd en we hadden behoudens enkele goede Duitschers en Engelschen, als Sauter en Russell bijna uitsluitend werk van inheemsche kunstenaars en de eene Hollander Mesdag was goed, hoewel grauw, bij de blijer gekleurde Belgen vergeleken. Had van de vorige tentoonstelling Arnold Goffin o.a. gezegd: Zalen aan zalen, waarvan de wanden van onder tot boven met schilderijen, akwarellen en teekeningen behangen zijn: historiestukken vol trotsche houdingen en heldhaftig gebaar, landschappen, vlakten en bergen, vlietend of stilstaand water, kleine hofkens vol bloemen of groote parken vol schaduw, Daar hangen ze allemaal naast, boven, op en onder elkaar - | |
[pagina 462]
| |
een gewemel van frisch geverniste doeken, glanzend in de versch vergulde lijsten. Elk er van prijst zijn waar om 't zeerste aan, 't eene dringt zich op, tamelijk insolent, op luiden, snijdenden toon - andere schijnen op de teenen te gaan staan, dat men ze in de menigte goed zou onderscheiden; ze zetten zelfgenoegzaam de borst vooruit en duwen de anderen met de ellebogen op zij om zelf op de voorste rei te komen...’ Dit jaar was dit alles veranderd; in hoeverre de kritiek hieraan debet is, weten we niet. Geen sprake meer van overlading, alles was zoo mogelijk à la rampe gehangen, op 't juiste licht en met behoorlijke ruimten tusschen elk stuk. - Er was over 't algemeen veel minder dan de vorige maal, maar dat mindere was beter. Bepaald slechte dingen waren er niet, alleen 't beeldhouwwerk deed in zijn geheel genomen onder voor de schilderkunst, maar er was éen prachtige Mannenkop van Rodin, die wel de clou vormde, niet enkel van deze afdeeling, maar van de heele tentoonstelling, naar ik meen, naar een zijner figuren op 't Kales monument genomen en van zijn beste werk, niet op die aanstellerige manier, als hij dikwijls doet, half in de steen verborgen, maar heel gevoeld en toch gewoon, op 't leven gegrepen, vol zwaarwichtige passie. En er waren de Blinden van Charlier, waarvan ik de schoonheid eigenlijk nooit zoo beseft had eer ik ze in licht zeegroen brons in het parkje vóor de prachtige cathedraal te Doornik had gezien. Dan was er de buste van zijn vrouw van Frans Huygelen, zijn jongste werk, dat in den Cinquantenaire echter veel beter geplaatst was. Waar zijn Met een kind spelend vrouwtje, waarmee hij te Antwerpen was, mij teleurstelde, behoort dit tot 't beste, rijpste werk van den jongen Meester, die, waar 't de bloote, technische uitvoering en de kloeke behandeling van de materie en der lijnen geldt, soms de Grieken nastreeft. Zoodra er echter eenige eischen aan zijn fantaisie worden gesteld, slaat hij er, als de meeste onzer Nederlandsche kunstenaar ‘neffen’. Wie geen geloof heeft, heeft ook geen fantaisie. Dát is een gave, die, hij mindere technische volmaking, o.a. Strijmans bezit, al hoorde de mannen buste, die hier van hem was, niet tot zijn beste werk. Hij is, in tegenslelling met andere beeldhouwers die vrouwen óf te gemeen óf te zoetelijk maken en vrouwen meest behandelen als 't wijfjes dier of een pop, zonder ziel, - 't best in vrouwen en wel in schoone wrouwen, schoon vooral in zielemooi. - Dit is een gevolg wellicht van zijn eigen zachten, droomerigen aard... Hij droomt te veel van andere sterren om heel veel succes te hebben op deze planeet. Verder was er nog een wél belovend Kinderkopje van den jongen Courtens - een Kantwerkstertje van Devreese, een | |
[pagina 463]
| |
mooie Leeuwin met Jong van Dupon, interessante Dieren van Bugatti en wel aardige dingen van een Rus Prins Troubetskoy, o.a. een paar heele intéressante Jachthonden en een prachtige buste van Rombeaux. Onder de schilders was vader Courtens, dit enkel om dat er tegenwoordig ook twee zonen Courtens zijn, er met zijn Kruis in de Sneeuw; hij heeft 't zelfde landschap ook in zomer geschilderd. 't Is niet een van zijn mooiste stukken, een beetje theatraal, maar het landschap is goed, toch niet zoo goed als hij 't wel kan. Zoon Courtens, de oudste zoon, Herman, die een kolorist gaat worden van eerste kracht, was er met een Meisje met een doode faisant en een prachtig Stilleven. Er is een stille, gedragen kracht in dien nog heel jongen man, die zeker met den tijd niet minder groot zal worden dan zijn vader, maar die in een veel moeilijker tijd aankomt dan deze deed, want een goeie dertig jaar geleden was de markt noch niet zóo overstroomd. Luyten, Frans Courtens' iets jongere tijdgenoot, was er met twee zijner mooiste en allernieuwste doeken, waarmee hij ook hier te Antwerpen en in den Cinquantenaire is geweest. Na de Bui en Morgendauw. Van een zijner beste leerlingen, Mej. Coradini, een der schoonste en meest begaafde vrouwen, die ik ooit heb ontmoet, was een Visschersvrouw die een net zit te boeten. 't Is inderdaad kapitaal werk van een vrouw, vooral in de handen; alleen is de inspiratie weinig oorspronkelijk - té recht op Luyten gebaseerd. Dit schijnt bij vrouwelijke leerlingen bijna onvermijdelijk, vooral als de leermeester een sterk overwegende mannelijke persoonlijkheid is. Als men werk van Mej. Leigh ziet, die hier ook was, denkt men altijd aan een zwakke Verstraete en die invloed doet zich nog gelden lang na den dood. Enkel in bloemen, we denken hier nu eens niet aan Suze Robertson, hoewel die ook sterk onder Breitner staat, of aan Rosa Bonheur, vermogen vrouwen soms iets heel oorspronkelijks te geven en zijn dan dikwijls beter kolorist dan de man. Een van de beste voorbeelden hiervan is Juliette Wytsman, die ik, hoewel haar man ook groote verdienste heeft, hooger stel dan hem. Ze beoefent een heel eigenaardig genre, waarmee ze zich dadelijk van haar mede bloemenlandschapschilders onderscheidt. Soms schildert ze een binnen omgeving - een tuintje - een koertje met oude huizen op den achtergrond en bloemen op 't voorplan (Begijnenhof te Brugge). Den laatsten tijd schijnt ze 't liefst op een bewogen terrein, naar den kant van 't Walenland op te schilderen. Haar achtergronden vormt ze dan meest door laag golvende heuvelen, soms met een beekje of een kleine rivier en op 't voorplan bloeien wijde | |
[pagina 464]
| |
uitgestrektheden bloemen, meest alle van dezelfde soort schermbloemigen: weegbree, dolle kervel, korenbloemen, brem of kollen. Ze ziet en geeft ze weer op haar eigen, eigenaardige wijze. Ze ziet vooral buitengewoon mooi kleur. Haar man, die graag mooie voorjaarslandschappen of wazige wintergezichtjes geeft, doet dit ook (zie o.a. Eerste Rijm), maar minder eigenaardig. In 't mooi zien van kleur streeft Kitty Gilsoul-Hoppe beiden op zij, (Gilsoul zelf was er met zijn kleine groene scheepjes met roode zeiltjes vóor een verlichte huizenkaai (Visschershaven) en Oude huizen aan de Dyle. Beide vindt men te Brussel op bijna alle tentoonstellingen en ze zijn zeer prolifiek. Heel verdienstelijke bloemenschilderessen, meest in den vorm van Stilleven, blijven verder de dames Meunier, Ronner en Art, die te Gent en te Doornik uitstekend vertegenwoordigd waren. Onder de mannen kunnen alleen Walter Vaes en Mortelmans zóo bloemen schilderen. Vaes was wél in den Cinquantenaire, maar niet in Gent. Mortelmans met prachtige Sneeuwballen. Crahay met zijn mooie Garnalenvisschers en Avondschemer. - Verder was er een prachtige Claus, Wilde Asters in een herfstlandschap tusschen de wuivende pluimen van 't riet, heel teer en blond en echt Clausachtig en een veel zwakkere Kleine Brug, met dat gewilde rosse rood, waarin hij zich soms begeeft. Hij hing evenals Mevr. de Weert, die zijn echo is, in de zaal der luministen, zoo ook Morren, van wien ik niet hou en dus liever over zwijg en Lucien Simon een der goede Franschen met zijn Goûter, dat we hier in Antwerpen en in Brussel gehad hebben. Het is verbazend knap geschilderd, kinderen die vruchten eten in een koepelkamer, welke uitziet op de zee, maar die aanstelling kokette Fransche kinderen zeggen niets tot mijn ziel. Een kunst daarentegen, die uit louter ziel bestaat, is die van Hens, die voortreffelijk te Gent was en nog voortreffelijker te Doornik, louter visies van blauw en goud. - Blauw en goud - dat zijn Hens zijn kleuren - parelgrijs, mauve en zilver die van Baseleer die steeds vooruit gaat. Blieck is ook een schoone beschouwer, een Ziener van de zee. 't Heeft me soms verbaasd dat Edmond Verstraeten onze wateren nooit beploegd heeft, hij blijft de schilder van de Lente en van 't Licht en was voortreffelijk te Gent en nog voortreffelijker in den Elan te Brussel. Hij werkt echter soms te snel en niet altijd gewetensvol, al is zijn teekening den laatsten tijd veel beter geworden. Een wien dit verwijt van gebrek aan ernst niet treffen kan is de jonge de Graaff, een zusterskind van ‘Onzen Door’ die heel mooi was in een voornaam Slootje, tusschen een wazig bloeiend bermpje in. Slordig in de teekening blijft echter vaak | |
[pagina 465]
| |
Jacob Smits, die geniaal als hij is zich boven dergelijke kleinigheden meent te kunnen verheffen, - als hij warm in zijn atelier zit, gaat hij liever niet naar buiten en schildert dan maar een lam uit zijn hoofd, ten gevolge waarvan 't lam uit 't lood hangt; de vacht van dit lam is echter zoo verrukkelijk, dat de verbouwereerde kritikus zwijgt. Zijn Moederschap was vooral aangrijpend door zware ponderante kleur. Een zonderling aantrekkelijk artist blijft altijd James Ensor. Ik gebruik opzettelijk deze termen omdat hij te gelijk zonderling en aantrekkelijk is; hij stelt zich wel eens een beetje aan met den Boschiaanschen en Breugheliaanschen geest, die in hem schijnt gevaren maar hij is een onzer grootste kleurenzieners. Hij kan heel aantrekkelijk zijn soms en soms heel embètant en zijn verbeelding kent geen grenzen. Te Gent was hij voortreffelijk met zijn Oestereetster. Zijn moeder was een Vlaamsche en zijn vader een Engelschman.
* * *
September 1.1. werd te Doornik gehouden ‘sous le haut patronage du Baron Descamps David’ en hoofdzakelijk ingericht door de uitstekende zorgen van den heer A. Soil, president van den Kunstkring te Tournai, (een rechtgeaard Hollander zegt nooit Doornik) een tentoonstelling van werken van Doorniksche meesters in de XIXde eeuw. Doornik is een aardig en typisch Waalsch stadje, al heeft 't in de middeleeuwen geruimen tijd tot Fransch grondgebied behoord, met een prachtige cathedraal, die als een steenen psalm hoog uitstaat boven de oude huizen. De tentoonstelling (in de oude Lakenhal) wekte eerst een gevoel van groote teleurstelling, al was ze bijzonder goed ingericht, louter academische en romantische kunst, scheen 't op 't eerste gezicht: Stallaert, Hennebicq, Herbo... the redeeming part of it - werd gevormd door Gallait en Boulenger - dezen laatste hebben we van 't voorjaar in Kunst van Heden kunnen bestudeeren. Gallait was geen genie, hij was in ieder opzicht een kind van zijn tijd, waar alleen geniën zich boven verheffen, maar hij was in veel opzichten een groot talent, dat hij aan alle kanten heeft weten te benutten, want hij was tevens een zeer handig zakenman en is rijk gestorven. Gallait was geboren of liever bloeide en plein romantisme, in den tijd toen van Beers zijn Zieke Jongeling schreef en Mevr. Bosboom 't Huis Lauernesse en Walter Scott zijn Heart of the Midlothian en Jane Austen haar zeeverige romans en Pieneman en Kruseman en Wappers en de Keyser hun uitgebreide doeken penseelden. De menschen | |
[pagina 466]
| |
hielden toen van lange geschiedverhalen en uitgebreide paneelen, nu bestudeeren ze hun eigen, vaak uiterst weinig belangrijke emoties alleen in een niet altijd puntig sonnet. De stukken van Gallait waren in den aanvang dan ook archivervelend, al is hij altijd een straf portrettist geweest en zijn gebroken Boog en Johanna de Waanzinnige zijn om van te gillen; maar hij heeft enkele goede dingen als Jezus die den Blinde geneest en Job op den Mesthoop en één meesterstuk gemaakt en dat is zijn Laatste Hulde aan de Graven Egmont en Hoorne. Gallait heeft altijd uitgemunt in 't schilderen van tranen, wat hij met een zeldzaam meesterschap deed, maar geen katholiek en laat staan een ketter, kan dit stuk met droge oogen zien. Het schilderij is zeker dramatisch, maar 't is niet theatraal. Ieder kent 't in de Zuidelijke Nederlanden, in 't Antwerpsch museum hangt een duplikaat, maar voor Holland wil ik 't even beschrijven. Het illustreert een der aangrijpendste episoden in onze schoone geschiedenis, die zich leest als een heldendicht en die men bij Motley (Rise of the Dutch Republic) op de volgende wijze beschreven vindt: ‘The bodies were afterwards delivered to their friends, a stalety procession of the guilds, accompanied by many of the clergy, conveyed the dead to the Church of Saint Gudule’... De dooden rusten naast elkaar op een praalbed - de schoone rechterhand van Egmond ligt op een houten schabeel. Het crucifix, omdat Egmont katholiek en zelfs geestdrijverig katholiek en Hoorne protestant was, ligt tusschen beiden in. Aan 't hoofdeind, naast Hoorne, staat een Spaansche soldenier, en achter hem een zeer donkerharig edelman, dien sommigen zeggen dat Alva moet verbeelden, hoewel hij daar te jong voor schijnt. Achter de dooden ontsteekt een dienende broeder de kaarsen. Aan 't voeteinde der verslagenen treden de gilden aan, waarop zich de hoofd aandacht van den beschouwer vestigt - de blonde zonen des lands - alle tot in de zïel bewogen; prachtig is weergegeven die zielsmart die zich uiten moet en zich niet uiten durft en de discipline gemengd met de deernis op 't gezicht van de Spanjaarden en die rustige rust op 't gelaat der dooden, die ver weg boven al deze dingen zijn... De heer Goffin zegt: ‘La vulgarité de ses sujets est insupportable’... maar ik beken eerlijk dat dergelijke ontwerpen mij meer belang inboezemen dan naakte dames, die toevallig aan een zeestrand aangespoeld zijn of de totaal oninteressante emoties van een totaal oninteressanten meneer, - een groot kolorist was Gallait niet, maar de kleur is hier toch zeer voldoende, vooral de lijkkleur is schoon en heel treffend is dat een Waal en een katholiek zóó 't gevoel van dien tijd heeft begrepen. Gallait was indirect een leerling van | |
[pagina 467]
| |
David; hij werd geboren in 1810 en stierf in 1887; zeer jong bezocht hij de Doorniksche teekenschool en volgde den leergang van Meester Hennequin, die een Franschman was. Daarna werkte hij lang aan de Antwerpsche academie. Hij debuteerde in 1833 met zijn Christus die een blinde het gezicht hergeeft, thans in den Cathedraal te Doornik en in 36, meen ik, zond hij in uit Parijs ‘où l'argent de sa ville natale lui permettait d'achever ses études: Montaigue visitant le Tasse à l'hôpital des fous à Ferrare. “Gallait, à partir de ce moment, prit rang dans l'école”, zegt Lemonnier. “Sa personnalité studieuse faisant entrevoir un art appliqué, savant et sévère, moins entaché de romantisme que chez Wappers”... In 1839 kondigde hij zijn Afstand van Keizer Karel aan, die hij eerst later zou voltooien... Het was de tijd der breede, epische gebaren en der nauwlijks te hanteeren doeken, maar Gallait heeft in dit onderwerp, waardoor hij beheerscht werd, maar dat hij niet heeft beheerscht, slechts de schaduw van den grooten keizer gegeven. Gallait continuait d'habiter Paris après d'avoir fini son abdication qui malgré tout eut un succès considérable. Du coup Wappers se vit distancé, et Gallait prit la tête de l'école’. Tusschen 54 en 74 heeft hij niet minder dan 14 groote stukken gemaakt, ongerekend de vele portretten. Na zijn terugkeer uit Parijs vestigde hij zich te Schaerbeek, waar hij een groote villa voor zich bouwen liet. Zijn laatste groote historiestuk was ‘la Lecture de la sentence aux comtes d'Egmont et de Horne’. ‘Gallait’ zegt Heymans, ‘war eine sehr fein organisirte Natur, etwas durchtrieben und den sachlichen Character der Dinge leicht erfassend, hat er oft den Beweis einer seltenen Empfänglichkeit geliefert. Aus Tournai gebürtig, war er dem Französischen Wesen verwannt. Wenn man auch in seiner Entwickelung den Einfluss seiner ersten Ausbildung unter einem Schüler Davids ebenso beachten muss wie seine Studiezeit an der Academie zu Antwerpen und seinen Aufenthalt in Paris, wo er unter Ary Scheffer studirte, so muss man doch seine Beharrlichkeit in der Arbeit gebührend wúrdigen. Er gab der Kunst seines Landes nicht nur neue Schlaglichter, sondern er öffnete ihr neue Einsichte... Er sollte die verheissungen seines ersten Erscheinens glänzend bewahren und erst spät die unvermeidlichen Nachteile einer langen Laufbahn kennen lernen, aber ein geborener Maler war er nicht.’
‘Een geboren schilder’ was wél Hippolyte Boulenger, van wien we dit voorjaar zulke mooie dingen in Kunst van Heden gehad hebben; hij vormde met Gallait, de hoofdaan- | |
[pagina 468]
| |
trekking van de expositie te Doornik. Hij werd den 8sten Oktober 1837 aldaar geboren, kreeg zijn eerste teekenlessen te Parijs én zond vanaf 1865 op tentoonstellingen in. Zijn vader was officier in Belgischen dienst, zijn moeder een Fransche. In 't begin van zijn leven was hij heel arm en had geen succes doch eerst toen hij op den goedkoopen buiten ging wonen, openbaarde zich de natuur aan hem. Hij is een der teederste, meest emotievolle, sappigste onzer landschapschilders, met zoo 'n eigen kijk op de natuur, dat zijn stukken nu nog even frisch zijn en ‘modern’ in den besten zin als toen hij ze schilderde. In Doornik was de clou van de geheele expositie zijn Messe de Saint-Hubert en ik zie nu nog de prachtige Klimpaal, dien we in Antwerpen hebben gehad. Dan zijn heerlijke Doode Reiger, Lente te Bosvoorde en zijn onvolprezen Regenboog. Omstreeks 1863 ontdekte hij de buurt van Tervueren, die hij nooit meer verliet. Tusschen 1866 en 1870 valt zijn vruchtbaarste periode, waaruit ik enkele stukken noem: In 't Park van den Koning, Oude Vyver, bovengenoemde Mis van St-Hubert, le Laboureur, enz. Ieder kent zijn prachtige Dreef bij Tervueren in 't Brusselsch museum. ‘A quelque temps de là’, zegt Lemonnier, ‘un roman de coeur se dénoue par le mariage. Lui qui si longtemps ne connut que le relai à l'auberge possède enfin tout au bout d'un jardin, qui est le sien, un vaste atelier prenant jour sur les champs....’ Maar hij heeft er niet lang kunnen genieten. Hij stierf te Brussel in zijn 38ste jaar.Ga naar voetnoot(1) Ik geloof dat ik hiermee voor de Retrospective kan volstaan. Voor Herbo (1850-1907) vermocht ik me niet te begeesteren; Houzé daarentegen, vooral met zijn Vue d'Allain en Après le Mistral, is wel een héel aantrekkelijk artist. Léonce Legendre (1831-1893), die van onbekleede dames schijnt te houden, was ook nog zoo kwaad niet in zijn Caprische Nymf. Stallaert (1825-1903) was me al te academisch: Polyphème immolé sur le bûcher d'Achille! Aan den titel heeft men al genoeg! Toch beteekende deze tentoonstelling in veel opzichten een kunstgebeurtenis, waarvoor de heer Soil zich veel moeite gegeven had en vooral de catalogus was bijzonder goed ingericht; het is een zeer moeilijk werk om een goeden kataloog te maken. Des te meer bevreemdt 't dat de andere 25me exposition du Cercle artistique de Tournai zoo slecht was; er waren enkele voortreffelijke stukken, doch zoozeer tusschen de prullen, die de overhand hadden door, dat men ze nauwelijks kon vinden; de ruimte was te klein, | |
[pagina t.o. 468]
| |
Barnenes Maaltid van Jan Steen te Nivaagaard in Denemarken
| |
[pagina 469]
| |
maar men had moeten beginnen met de lorren te weren en een kunstenaar in den arm nemen om de goeden te hangen, - een leek kan dat niet. Er waren een paar prachtige Hensen, misschien nog mooier dan die te Gent, Laag tij op de Schelde, Maansopgang over de Schelde en Zonsopgang; hoe meer ik van dezen teeder-verfijnden kunstenaar zie, hoe meer ik hem bewonder. Mej. Anna Boch, een onzer strafste schilderessen met een bijna mannelijken toets, was er een Haven van Mentone, Gilsoul, die te Gent beter was, met Le Pont des Bois, Laermans heel middelmatig, Isidoor Meyers, Jenny Montigny en Mortelmans zeer goed, Farasyn niet kwaad, maar net als alles van hem niet mooi van kleur. Dan was er een heele eigenaardige Lévêque. Over 't algemeen houd ik niet van Lévêque, omdat zijn ophoopingen van naakt-rose vrouwenvleesch mij altijd aan een charcuterie fine doen denken; maar hij is een verbazend knap teekenaar en hij was hier met een wonderlijk aandoende maar heel aantrekkelijke triptiek (die heel laag, bijna tegen den grond, onder een hoop andere stukken was gehangen!) (Hymne à la femme, een vrouw die een man kust (la bouche), een vrouw die een kind zoogt (le sein) een non (middenpaneel) die een gewonden soldaat verpleegt (les mains); hieruit kan eenieder leeren wat een Belg van een vrouw verwacht: kussen, zogen en verplegen! de non vooral is echter zeer schoon en 't geheel knap geschilderd, als 't goed hangt zal 't een heel mooi ding zijn.
En eindelijk ben ik dezen zomer naar Engeland geweest, niet zoozeer om kunst te beschouwen, hoewel ik dat toch so nebenbei heb gedaan. Engeland is er sedert den goddeloozen boerenoorlog niet op vooruitgegaan; ze zijn hun prestige kwijt, getuige rechts en links hun allianties, terwijl ze vroeger alleen durfden staan in hun grootsch isolement en op kunstgebied noch in literatuur, (behalve Kipling), noch in schilderkunst presteeren ze iets, 't is alles manierism, aanpassing en hun eenige redelijke kunstenaars zijn vreemden, behalve Sauter en Brangwijn, maar van die weten de Engelschen niets. Met den dood van de oude koningin Victoria is hun zon getaand! In the Royal Academy of Arts, the One Hundred and forty-first exhibition, was 't dan ook een triestig zoodje.... Men kent zoo 't genre, altijd stukken met een motto, waarbij meer op 't motto dan op 't gehalte van 't schilderij wordt gelet. ‘When fairies in their silken tents awake... and summer's lease hath all too short a day. - Who knows not Circe, the daughter of the sun...’ We love a poetic thought’, zeggen ze dan. Er waren zoowat vier heel | |
[pagina 470]
| |
goede stukken: Sir Lawrence Jenkins, Chief Justice of the High Court of Calcutta by Sir W.G. Orchardson R.A., een Dicksee, een paar goeie dingen van la Thange, en een heel schoone Alma Tadema, een Romeinsch of Pompejaansch bad: A favorite pastime, twee meisjes, een blonde en een rossige, die elkaar met water gooien in 't tepidarium. Daarachter 't apodyterium en de Palaestra, links een waterspuwende Faun op een mozaiek vloer van zwart en witte tegels, daarachter een marmeren bank met een zich uitkleedende jonge vrouw, een slaaf, die ruige badhanddoeken aandraagt en op een zwart marmerblad een groote bos paarsche asters... de achtergrond is gevuld met een menigtee uiterst fijn gepenseelde figuurtjes, de bezoekers die den Palaestra binnen treden. 't Geheel is bijna als een miniatuur behandeld en toch niet gelikt en uiterst delikaat van kleur, - de techniek is volkomen en 't geheel adelijk voornaam, met dien stijl die men enkel in Engeland kan vinden en toch is 't eigenlijk een vervelend ding... Waarom trekt Tadema een Hollander zelden aan? omdat 't kop kunst is en geen harte kunst... Zijn stukken zijn nooit geleefd, ieder streekje, ieder haaltje is uren lang overwogen en na lange overpeinzingen onberispelijk neer gezet... Ik weet niet waarom, maar hij doet me altijd aan van Beers denken, niet aan den van Beers van van Artevelde, maar den Parijschen van Beers. Beide hebben ze hun vaderland den rug gekeerd, maar zij erbij gesponnen hebben ze zeker!.. Men moet die prinselijke woning van Tadema zien! Tadema is al sedert jaren Engelschman genaturaliseerd en geadeld, hoewel hij, geloof ik, ook van ‘nobele’ afkomst is, want de meeste Friesche namen, die op a eindigen zijn van adel. Hij is den 8sten Januarij 1836 te Dronrijp in Friesland geboren, zijn vader Pieter Tadema, was een notaris, die veel van muziek hield en zijn moeder een zeer verstandige vrouw die zich na den dood van haar man met twee vóor en twee eigen kinderen, knaphandig door de wereld heeft geslagen. Tadema ontving zijn hoofdopleiding te Antwerpen onder Leys, van wien hij misschien zijn voorliefde voor geschiedkundige onderwerpen geërfd heeft, doch waar bij Leys alles leven en spontanieteiit is, is bij Tadema alles verstard overleg, maar onberispelijk was hij ten allen tijde en munt vooral in 't schilderen van marmer uit, terwijl hij naast zijn schilderkunde een nooit falende archeologische kennis bezit. Ik heb hem als kind dikwijls gezien, want hij was destijds zeer bevriend met van Tricht en herinner mij een stoere, blonde, zeer eigenzinnige maar buitengewoon goedmoedige man, die even als Multatuli bizonder veel van kinderen hield. Tadema is | |
[pagina 471]
| |
thans 73 jaar en zijn laatste stuk was om dien hoogen leeftijd dubbel eerbiedwaardig, hij heeft onlangs zijn vrouw verloren, die ook schilderde en in de Academy nog aanwezig was; zijn dochter schildert ook. Zijn meest beroemde stukken zijn: A Reading from Homer, Ave Caesar! Io Saturnalia, the Coliseum, An Audience at Agrippa's, enz., en in 't Suasso museum te Amsterdam hangt een heel interessant stuk van hem uit den Merovingischen tijd. Hij spreekt Engelsch als een Engelschman en is een imposante verschijning. In de National Gallery was er een nieuw stuk van Frans Hals, of betrekkelijk nieuw, ik meen dat 't er in 't najaar van 1907 is gekomen. Er zijn enorme sommen voor betaald, maar 't is geen eerste klas werk van den meester en scheen me niet geheel voltooid, - de handen, hoewel zeer fraai van modélé, waren ook niet alle geheel af, alleen de figuren van de moeder en de jongen die achter haar staat. waren zeer geacheveerd. Het stuk stelt voor een familie tafereel van een groot gezin, echt Hollandsch van opvatting, allemaal héel leelijke menschen, waarvan men zich afvraagt waarom ze hun oninteressante trekken deden vereeuwigen. Ze zijn gezeten, een groote schaar, vader, moeder en ettelijke kinderen, in een heuvelachtig, boschrijk landschap, vermoedelijk in de duinstreek, met een wijden blik in de verte, waar twee koeien grazen. Ze zitten tegen zwaar geboomte aan. Het landschap is prachtig, ook enkele der details zijn zeer schoon, o.a. een zwart en wit werktaschje, dat de oudste dochter in de hand houdt en de penseelvoering is vol brio, bevallig en los, maar de tijpen zijn gemeen, wat niet de schuld van Hals was, maar toch verstond hij niet als van Dyck de kunst om - bij wat men voelt een sprekende gelijkenis te zijn -, de meest alledaagsche trekken te adelen of er dat hemelsch licht over uit te spreiden als Rembrandt deed; twee nieuwe portretten van Van Dyck uit zijn allerbeste Italiaansche periode, waren hiervan een treffend hewijs, de Marchese en Marchesa Cattaneo, een man van ongeveer 34, de vrouw een 26 jarige, beide geheel in 't zwart met witte kragen, die van de vrouw sierlijk geplooid, prachtig uitlossend tegen donkerroode gordijnen. De vrouw bovendien met een roode bloem achter 't oor, bruine oogen en roode haren, van 't echte Venetiaansche rood. De man steekt een brief in de borst. Beide behooren tot 't meest precieuse werk van Van Dyck en waren prachtig geplaatst. Ten slotte waren er heerlijke nieuwe Turners, akwarellen vooral, en hoewel Turner noch een Vlaming, noch een Hollander was, wil ik hem hier toch even noemen, omdat hij de vader van het | |
[pagina 472]
| |
impressionnisme is geweest; lang voordat wij of zelfs de Franschen er over dachten en daarbij bezat hij een fijnen, puntigen en echt Engelschen geest en een zeer levendige verbeelding; alleen is zijn techniek niet altijd correct; in zijn vroegere stukken vooral zijn de menschengedaanten dikwijls veel te groot voor 't landschap en ongelukkig gebruikte hij net als Wiertz een soort verf, die nu al aan alle kanten barst; zijn waterverwen zijn alle goed bewaard. Hij was een beetje een geestenziener, op een portret, dat in een der zalen van de National hangt, heeft hij echte mediumsoogen en hij was een zonderling, die soms maanden lang voor niemand toegankelijk was en aan een ander adres woonde dan hij opgaf. Zijn moeder stierf in een private asylum, zijn vader was een beenhouwer (slachter). Zijn allerberoemdste stuk is the fighting temeraire tugged to her last berth en een Locomotief die in een nevel over een viaduct rijdt, waar hij een grootsche visie van 't stoomros heeft gehad. Hij lijkt op geen enkelen anderen kunstenaar, noch in Engeland noch op 't Vasteland. Hij schilderde louter visioenen en sprookjes, als een fata morgana in de lucht; alleen Walter Vaes heeft in zijn Venetië-visioenen wel eens iets van hem gehad. Turner's oeuvre is zóo omvangrijk dat 't hier onmogelijk te noemen is, de National Gallery geeft een zeer goed overzicht over zijn kunnen, vóor de uitvinding van Daguerre, heeft hij ook veel plaatsneden als verluchtingen voor boeken gemaakt. Hij heette Joseph, Mallord, William Turner, werd geboren den 23sten April 1775 en stierf den 19den December 1851. Hij ligt in de crypt van St. Paul's begraven. Als hij uit was op een wijze, die hij niet wou weten, stond hij in de wandeling bekend als Mr Booth. | |
NaschriftNog even een woord over de Jan Steen-tentoonstelling, die ik zelf niet bezocht, waar waarover ik een nota aan 't prachtige Jan Steen-nummer van Onze Kunst ontleen. Jan Steen was niet, zooals velen meenen, de ietwat grove vertolker van grove drinkgelagen of erger, maar een fijn oplettend hartenkenner - een speurder naar de menschenzielen, schoon deze zich meestal in nederige kringen bewogen; soms begaf hij zich zelfs een enkele maal aan religieuse voorstellingen, want te midden van bijna uitsluitend Protestante kunstenaars, bleef hij katholiek. De firma Dowdeswell te Londen, vereenigde dezen zomer een veertigtal zijner schoonste werken, waarvan bijna allen uit Engelsch privaat bezit afkomstig waren, maar ook enkele uit | |
[pagina 473]
| |
Holland van Dr Bredius. De lezers der Warande zullen wel doen met het Jan Steen-nummer van Onze Kunst te koopen om hem in al zijn guitigheid, zijn humor, zijn onnavolgbare juistheid van oog en bijna kinderlijke vroomheid te leeren kennen; we voegen hierbij de zeer zeldzame reproductie van een stuk uit privaat bezit in Denemarken afkomstig. Jan Steen was omstreeks 1626 te Leiden geboren, zijn vrouw heette Grietje van Goyen en was de dochter van den beroemden landschapschilder Jan van Goyen en Jan Steen zelf werd den 3n Februari 1877 in de Pieterskerk te Leyden begraven, - groote emoties of ingrijpende levenservaringen heeft hij niet gehad. Hij leefde en werkte in den nabloei van onze groote kunstperiode en was bij uitstek wat men een zedenschilder noemt.
Koning Leopold stelde onlangs het overschot zijner (moderne) schilderijen ten toon, naar men zegt, met 't doel om ook deze te verkoopen; men moge over deze - vorstelijke? - daad denken wat men wil, maar Z.M. heeft eens te meer een bewijs van zijn goeden smaak gegeven, want ik heb zelden zoo 'n exquise verzameling gezien! Om te beginnen twee prachtige Courtensen, die vielen allereerst in 't oog, een Boschlandschap in winter en zomer; dit is inderdaad 't werk van een machtig genie en behoorde tot het schoonste wat ik ooit van den meester gezien heb; dan heel interessante stukken van Gallait: een mooi Portret van Pio nono, De Verzoeking van den H. Antonius, eenigszins in de Ary Scheffer manier en de Voorlezing van het vonnis aan Egmont en Hoorne, waarop vooral de figuur van Hoorne zeer schoon is. De plaats ontbreekt om in verdere bijzonderheden te treden - bijna al de goede schilders zoo tusschen de jaren 30 en 90 waren er vertegenwoordigd, alleen niet die van den allerlaatsten tijd, o.a. de Gebr. Stevens, Jan van Beers, met een komischen neger, Boulenger, Lamoriniêre, enz., ook een interessant portret van Z.M. in zijn jeugd en een heel diafaan figuurtje van queen Victoria als klein meisje. Verder schijnt de Koning zich ook van zijn eetservies met de blazoenen van zijn edel geslacht te willen ontdoen! Ik geloof dat onze koningin 't ging besterven als 't publiek haar eetservies zag! Dan nog in Brussel de verkoop van de verzameling Fétis bij Leroy, met vooral een heel belangrijke Lucas van Leyden.
Jacob Smits is in den Antwerpschen Kunstkring geweest met een uitgebreide verzameling zijner schoonste werken, Moederschap, reeds in Gent gezien en beschreven, De Vader van den Veroordeelde, wel bekend, portretten van zijn vader en zijn | |
[pagina 474]
| |
zoontje - hij is altijd 't best in portret, omdat hij dan verplicht is nauwkeurig te teekenen, gouden luchten en zilverig parelenluchten op den Allerzielendag, enz. enz. Hij is een ziener en een dichter en bovendien een braaf, beminnelijk mensch. - Maar toen ik hem sprak had hij nog niets verkocht!Ga naar voetnoot(1)
A.W. Sanders van Loo. |
|