Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 414]
| |
Grondslag en ontwikkeling der Duitsche ‘Sozialdemokratie’EEN OVERZICHTGa naar voetnoot(1)
Een der belangrijkste verschijnselen onzer dagen is zeker het ontstaan en het ontwikkelen van het Socialisme in de samenleving. Iedereen dan ook, die zijn tijd begrijpen wil, moet eene kennismaking met het Socialisme beleggen en het binnen den kring van zijn onderzoek betrekken. In een tijd van gisting en wetenszucht, overal om ons heen, is er te meer reden dit te doen, daar wij weten moeten hoe anderen ontstaan en ontwikkelen, wat anderen doen en willen. Wij moeten immers anderen kennen, willen wij ons zelven begrijpen, en doen kennen wat wij zelf willen. Ons dunkt het dan ook goed een algemeen denkbeeld te geven over den grondslag en de ontwikkeling der Duitsche ‘Sozialdemocratie’. Zij immers bezit de leerzaamste inrichtingen, de beduidendste gedachten en beschikt over de sterkste verschansingen.
* * *
In de ontwikkeling der Duitsche Sociaaldemokratie onderscheidt men drie scherp tegenovereen afgeteekende perioden. De eerste namelijk gaat van het ontstaan der Beweging tot het Congres van Gotha in 1875. Afgezien van eenige voorloopige socialistische uitspattingen, die het omwentelingsjaar 1848 kenmerken, door den Bond der Kommunisten veroorzaakt, is die gansche periode een | |
[pagina 415]
| |
onverpoosd strijdvoeren tusschen de twee opkomende richtingen, de Lassaliaansche en de Marxistische. De levenslustige Lassalle is meer vaderlander, zijn socialisme is niet zoo woest, zoo afbrekend. Zijn verfijnde natuur, zijn verkeer met de hoogere standen boezemt een zekeren eerbied, eene zekere genegenheid in voor de keizerlijke monarchie, die hij slechts tot een staatssocialismus brengen wil. De Marxisten integendeel, geleid door Bebel en Liebknecht, zijn ruwer en wilder. Zij droomen eenen toekomststaat, waar geen persoonlijke eigendom meer bestaat, en tot wiens verwezenlijking zij voor geen woest geweld achteruit wijken. Die wederzijdsche strijd nochtans draagt geen verdelgend karakter. Zij willen woest tot eenheid komen. Het Congres van Gotha zal hun die eenheid geven. Het tweede tijdperk mag het tijdperk der ‘geslotene eenheid’ genoemd worden. De sociaaldemokratie is geworden een strijdlustige ridder in den maliënkolder van Karl Marx. 't Is op het ‘Kapital’ dat men zweren zal van 1875 tot 1891. Dit laatste jaar bijzonder was een triomf voor de Marxistische beginselen, die te Erfurt door gansch het Congres als de ware uiting der sociaaldemocratische bedoelingen werden uitgeroepen. Pas zijn de jubelkreten om het Erfurter Program verzwonden of strijdrumoer gaat op in het kamp der socialisten. Eene nieuwe periode vangt aan, waar schilden blinken en roode vanen bewegen. Het geldt om het herzien van het Erfurter Program. Ditmaal nochtans is het geen eenheid brengende krijg. De Revisionisten voeren scheuring in hun schild. Aan hun hoofd staat Bernstein, die met zijn boek: ‘Die Voraussetzungen des Sozialismus’, de gansche partij in roering bracht en eene richting schiep met den naam van ‘Revisionismus’ bestempeld. De tweespalt kwam eerst duidelijk te voorschijn op het Congres van Dresden in 1903. Daar nochtans bekwam het Marxismus de bovenhand. Doch Congresstemmingen vernietigen geene richting. Ook vervolgt het revisionismus zijnen weg traag, zeker en scheurmakend. Om den revisionistenstrijd te verstaan is het noodig een kort begrip te hebben over den eigenlijken grondslag | |
[pagina 416]
| |
van het Socialismus, namelijk over de beginselen van Karl Marx. De Marxistische gedachtengang, het wetenschappelijk pronkstuk van alle socialismus, berust bijzonder op twee theorieën: De Waardeleer en de materialistische Historiebeschouwing. ‘Volgens Marx heeft de ruilwaarde niets met de gebruikswaarde gemeen; maar zij bestaat in den menschelijken arbeid, die aan eene zaak is besteed. Arbeid is de “waardevormende substantie”. Waarde is arbeidsgelei. Zij wordt echter niet bepaald door den aard van den arbeid; want alleen, “abstract menschelijke arbeid” geeft de waarde. Maar zij wordt bepaald door den “sociaal noodzakelijken arbeidstijd”; d.w.z. den gemiddelden tijd, dien een arbeider met gemiddelde vaardigheid onder de bestaande sociale verhoudingen tot de voortbrenging van eenig goed noodig heeft. Eene zaak heeft zooveel waarde als er arbeidstijd in bovengenoemden zin aan besteed is’... ‘Nu is volgens Marx aan de arbeidskracht eene eigenaardigheid verbonden, die den kapitalist in staat stelt om, zonder te arbeiden, schatten op schatten te stapelen, terwijl de arbeider, die de ‘waardevormende substantie’ levert, met bijna ledige handen heengaat. De arbeidskracht heeft dit eigenaardige, dat zij meer waarde voortbrengt dan zij zelf bezit. Dat is de meerwaarde (Mehrwerth) en daarin ligt het geheim der ‘plusmakerij (Plusmacherei)’.Ga naar voetnoot(1) Die leer is klaarblijkelijk valsch. De waarde immers berust niet alleen op daden maar ook op persoonlijke schattingen. Een ding kan veel arbeid gekost hebben en geene waarde hebben, terwijl iets dat weinig arbeid gekost heeft een gansch fortuin kan uitmaken. Ziehier welke gevolgen Marx trekt uit de gegeven beginselen der waarde: ‘De kapitalist, zegt hij, kan de meerwaarde als zijn eigendom beschouwen daar hij de voortbrengstmiddelen in bezit heeft. Dit aanhoudend aaneenschakelen van meerwaarden (aushecken von Mehrwerthen) voert den rijkdom in de handen van een gering | |
[pagina 417]
| |
getal bezitters, terwijl de armoede gedurig toeneemt bij de uitgebuite proletariërs. De gevolgtrekking is klaar: breekt het maatschappelijk gebouw af en schept een nieuwen voortbrengstvorm.’ De tweede grondslag van het Marxismus is het geschiedkundig Materialismus. Deze opvatting is de trots van het Socialismus. Ziehier in korte woorden gansch het stelsel: ‘De grondslag is, dat er niets bestaat dan lichamelijke wezens. Deze bewegen en ontwikkelen zonder verpoozen. Ook de menschen en hunne onderlinge betrekkingen zijn onderworpen aan die onophoudende verderontwikkeling tot verhevener vormen. Naar Darwin's ontwikkelingsleer heeft de mensch, uit de nederigste beginselen gesproten, zich door den strijd om de voortteling en om het leven trapsgewijze ontwikkeld tot de hoogte, waarop hij zich nu bevindt. Op gelijke wijze verbeteren zich nu gedurig de uitwendige levensvoorwaarden der menschen, en dezer beschaving naar geest en lichaam, dank zij eene ontwikkeling, die zich met natuurlijke noodwendigheid voltrekt. De hoofdgedachten, die gedurende een bepaald tijdperk heerschten over staatkunde, wetenschap en godsdienst, vinden hunnen oorsprong in den toenmaligen toestand der voortbrenging en der handelsbetrekkingen: immers, wetenschap, godsdienst, staatkundige zienswijze en inrichtingen volgen den aard der voortbrenging en der handelsbetrekkingen van hunnen tijd.’Ga naar voetnoot(1) 't Zijn dus stoffelijke dingen die de wereld en het menschdom beheerschen. ‘Wij scheppen geene geschiedkundige toestanden’, zegt Karl Kautsky, ‘aan ons is het, ons naar die toestanden te schikken. Welke vormen de levenswil van ons organismus aanneemt hangt van bijzondere omstandigheden des levens af.’Ga naar voetnoot(2) Daaruit volgt dat het economisch leven met natuurlijke | |
[pagina 418]
| |
noodwendigheid ontwikkelt. De arbeidersklas heeft dus zelf geene oorbeelden te verwezenlijken; zij moet slechts beletselen laten voorbijgaan tot de zon voor het nieuwe gezelschapsleven opdaagt. Die ontwikkeling is tweevoudig. Langs den eenen weg stapelen de rijkdommen opeen, langs den anderen gaat het aangroeiend leger van uitgehongerde werklieden. Deze ontwikkeling moet, volgens Marx eindigen in een plotseling losbranden van haat en woede die de maatschappij moet ten onder brengen, en het rijk der ‘Sozialdemokratie’ inhuldigen.
* * *
Gansch de propaganda der Duitsche socialisten was oorspronkelijk volgens dit stelsel gekleurd. Zij predikt de tegenstrijdige belangen der twee bestaande volksklassen: de rijke uitbuiters en de arme werklieden. Wat tot het Proletariaat niet behoort is als vijand gebrandmerkt. Tusschen beide klassen is dan ook geene verzoening mogelijk. Vandaar klassenhaat, vandaar klassenstrijd. De ondergang der kapitalistenklas is de eerste voorwaarde voor den toekomststaat. Aangezien de kapitalisten niet vrij en blij hunne rijkdommen verzaken willen, noch hunne politieke overmacht afstaan, zoo is omwenteling met geweld en woestheid onvermijdelijk. Nochtans die omwenteling mag men zich niet slechts te vuur en te zwaard verbeelden. Zij draagt veel meer een sociaal karakter, daar zij met noodwendigheid uit het economisch leven ontwikkelen moet, door uitbuiting en aangroeiende verarming der volksmassa. Voor de socialistische propagandisten is dus eene sociale hervorming in den waren zin van 't woord eene onmogelijkheid, daar hunne richting door het ‘Fatum’ overheerscht is. Ten hoogste kunnen zij, benevens hunne economische verarming eene geestelijke, zedelijke en politieke (algemeen kiesrecht) verheffing nastreven. Ofschoon niet verwerpelijk, zijn wetgeving en zelfbewerking slechts schijnmiddelen tot verbetering, die het socialismus gerust missen kan. Tot bewijs dezer grondgedachten volgen teksten uit socialistische geschriften. | |
[pagina 419]
| |
Ziehier eenige uittreksels uit het ‘Communistisch Vertoog’: ‘... De gansche Maatschappij verdeelt zich meer en meer in twee vijandelijke legers, in twee groote tegenstrijdige klassen: Burgerij en Proletariaat... Het Proletariaat, de onderste laag der samenlevende klassen, kan zich niet verheffen, kan niet opstaan zonder dat de overbouw der maatschappij, door de burgerij vertegenwoordigd, in de lucht springt...’ ‘De kapitalistische bijzondere eigendom der voortbrengselen - grond en veld, groeven en mijnen, onverwerkte stoffen, werktuigen, vervoermiddelen - moet veranderd worden in maatschappelijken eigendom, en de voortbrenging van koopwaren moet veranderd worden in eene socialistische voortbrenging door en van de maatschappij...’ (Program van Gotha in 1875 nr 1.) Hooren wij verder het Program van ErfurtGa naar voetnoot(1) 1892: ‘De economische ontwikkeling der burgerlijke maatschappij leidt noodzakelijk tot den ondergang van het kleine bedrijf, hetwelk zijn grondslag vindt in de oplossing van des arbeiders bijzonderen eigendom door den nieuwen overweldigenden voortbrengstvorm. Hij scheidt den arbeider er van af, en verandert hem in een nietbezittenden proletariër, terwijl de voortbrengstmiddelen in het bezit komen van een betrekkelijk gering aantal kapitalisten en groote grondbezitters. Hand in hand met deze monopoliseering der voortbrengstmiddelen gaat de verdringing der versnipperde kleine bedrijven door zeer groote ondernemingen, gaat de ontwikkeling van het werktuig tot de machine, gaat een reusachtige toeneming der opbrengst van den menschelijken arbeid.... Voor het Proletariaat en voor de afzinkende middenlagen - kleine burgers, boeren - beteekent die monopoliseering, toenemende vermeerdering der onzekerheid van het bestaan, der ellende, der onderdrukking, der dienstbaarheid, der vernedering, der uitzuiging.’ | |
[pagina 420]
| |
Verder uit ‘Das Erfurter Program’, 1892, van Kautsky: ‘De economische ontwikkeling vertoont die hoogst aangename richting voor de kapitalisten, bestaande in de onderhoudskosten van den werkman te verminderen en het loonstijgen te verdrukken...’ (blz. 46). ‘De zedelijke verheffing of wedergeboorte van het Proletariaat is slechts mogelijk door wraakneming tegenover de kapitalisten die de neerdrukkende richting leiden...’ (blz. 140). Grondbeginselen en propaganda der oude Marxisten ondernamen dan een langdurigen strijd tegen syndicaten, werkmanskringen, sociale politiek enz. Feitelijk werd die oproerende beweging gesteund door het opmaken der ‘machine’, die menschenarbeid verving, en zoo oogenblikkelijk vele werklieden van brood en bestaan beroofde. 't Was een tijd van beroerte op sociaal gebied, uiterst wel geschikt om opgewonden gemoederen te verbitteren, en de handen naar een vernietigend tuig te doen grijpen. Het Socialismus dacht te zegepralen en de roode vaan op de rookende puinen der fabrieken te planten. Doch het viel anders uit. De overgang tot den nieuwen voortbrengstvorm was langzaam vooruitgegaan, eenen weg banend voor het herworden van het komend economisch leven. Vakvereenigingen en andere inrichtingen vatteden den nieuwen stroom, zoodat een aanpassend leven de maatschappij op haren grondslag bevestigde. Het Duitsch economisch leven in 1895 nam dan ook zijne vlucht naar het buitenland, zoodat voortbrengst, loon en werk ontwikkelden en vermeerderden tot welzijn en verheffing van het volk. Aan een anderen kant, door den invloed der politiek op sociaal gebied, door strijd en werking, uit zelfbewustzijn van eigene kracht, steeg het werkvolk tot een nieuw leven, dat alhoewel nog lijden en misstanden dragend, hun het bewustzijn schonk van een beteren stand en de hoop op hooger verheffing. * * *
Die onvoorziene omkeer op economisch gebied ten voordeele van de orde der sociale werking en van de belangen | |
[pagina 421]
| |
van het volk, bracht bij de volgelingen van Karl Marx eene beweging tot stand, die zijne fatalistische beginselen zou ondermijnen. Dit was de taak van het ‘Revisionismus.’ Het herbloeien van het economisch leven, inderdaad, was eene klaarblijkende loochening en verwerping van den afgrijzelijken toestand door Karl Marx in zijn ‘Kapítal’ afgeschilderd. Velen dan ook, wier geest niet gansch verbijsterd was, door woeste betoogingen en haatvolle voordrachten, zagen de tegenspraak en vreesden niet hunne meening vooruit te zetten. Bernstein was een dier mannen. ‘Het is over 't algemeen valsch, zegt hij, aan te nemen dat de tegenwoordige ekonomische ontwikkeling tot eene vermindering der bezitters leidt. Niet min of meer, doch eenvoudig meer en meer groeit het getal der eigenaars aan. Stonden de werkzaamheid en de goede uitslag der sociaaldemokratie daarmede in verband, dan konden wij ons gerust te slapen leggen. Doch het tegenovergestelde is waarheid, 't is te zeggen, niet van den achteruitgang doch van den aangroei der rijkdommen hangen de vooruitzichten van het socialismus af...’ ‘Indien het ineenstorten der moderne maatschappij moet voortkomen uit het verdwijnen van den middenstand, die de spits en den bodem der sociale Pyramide verbindt, dan staat nu Frankrijk, Engeland Duitschland niet dichter bij den val dan in gelijk welk vroeger tijdperk der negentiende eeuw.’Ga naar voetnoot(1) ‘Het middenstuk van den kegel is in werkelijkheid niet verdund... de wezenlijke bouw is een kegel gebleven.’Ga naar voetnoot(2) Op die wijze breekt Bernstein den staf over het Marxismus. Zijne gewichtigste theorieën, over verarming (Verelendungstheorie), opeenstapelen van rijkdommen in enkele handen (Concentrationstheorie), ineenstorten der maatschappij (Katastrophentheorie), worden door hem | |
[pagina 422]
| |
en door de Revisionisten kritisch onderzocht en onwetenschappelijk bevonden. Een eigen stelsel nochtans stelt het Revisionismus daar niet tegenover. Het geeft slechts eenige beginselen, die als leidraad dienen moeten in den werkelijken strijd. Die beginselen namelijk zijn demokratisch en genootschappelijk. Zal de algemeene eigendom der voortbrengstmiddelen afgeschaft worden? Zullen deze eigendom worden van staat, gemeente of vereeniging? Dit alles zijn vragen die het Revisionismus aan de ontwikkeling overlaat. ‘Het doel is mij niets, zegt Bernstein, de beweging alles.’Ga naar voetnoot(1) Daaruit volgt bij de revisionisten eene geestesgesteltenis, gansch verscheiden van die der Marxisten. Het verwerpen der theorieën, zooals die der verarming enz... brengt tot positief bewerken der sociale hervorming. Hunne propaganda heeft met de woeste denkbeelden der omwentelaars geen gemeen. Zelfs het denkbeeld der toenadering op sociaal gebied. met de hoogere standen, vindt bij hen geen tegenstand.’ ‘Daar wij, zegt Bernstein, ons geloof aan de toekomende sociale ramp verzaken moeten, verkrijgt onze huidige socialistische arbeid eene grootere waarde. Het geldt bij ons niet slechts verzachtingsmiddelen te gebruiken, die duren zoolang zij medegaan. De arbeiders strijdvaardig te houden dat heet echte ‘Voorarbeid’Ga naar voetnoot(2). Alle revisionisten, ingezien zij geen eigen volmaakt stelsel hebben, zijn het natuurlijk niet eens in zake van gedachten, of liever hunne gedachten dragen op een verschillig gebied. Het Revisionismus is geschakeerd. Zoo komt het meer theoretisch voor, bij Bernstein, Calwer en Schippel, terwijl het bij Vollmar meer politisch gekleurd is. Werkelijk hervormend, betuigt het zich in het vakvereenigingsleven. De ‘Sozialistische Monatshefte’, revisionistentijdschrift, dat tegenover het orgaan der Marxisten ‘Neue Zeit’ staat, is zeker niemand onbekend.
* * * | |
[pagina 423]
| |
Het zal niemand wonder schijnen, dat de voorstaanders van Karl Marx zich altijd sterk tegen het herzien van het socialistisch programma verzet hebben. Daarin zijn zij uiterlijk, namelijk op het Congres van Dresden 1903, overwinnaar gebleven. Ik zeg uiterlijk, want niettegenstaande hunne tegenwerking en hunne behoudsgezindheid, hebben zij tegen wil en dank met de beoordeelingen der revisionisten en met de hedendaagsche feiten rekening moeten houden. Zoo hebben zij, den marxistischen woordenschat bewarende, vele uitdrukkingen eenen anderen zin moeten geven. Vandaar veel nieuws onder hetzelfde dak. Zoo wat de ‘accumulatieleer’ betreft geven zij toe, dat de voorzegging van Marx niet gansch verwezenlijkt is; maar, voegen zij er bij, die beweging kan wel oogenblikkelijk kunstmatig tegengehouden worden. Zij verliezen dus niet alle hoop. Met de ‘verarmingsleer’ is het niet beter gesteld. Nochtans vinden zij weer eenen uitleg, om het allen naar den zin te maken. Is er geene volstrekte verarming, men kan ze toch, zeggen zij, betrekkelijk uitleggen en aannemen. Wij erkennen het economisch stijgen der arbeidersklas, maar, die verheffing gaat sneller bij de hoogere standen, zoodat de afstand tusschen beiden, in plaats van te verminderen, immer toeneemt.- Het huidige Marxismus houdt ook nog aan de noodwendigheid eener omwenteling vast. Deze nochtans zal niet ontstaan door het ineenstorten der maatschappij onder toedoen der uitgehongerde proletariërs, maar komen moet zij uit de aangroeiende tegenstelling tusschen arbeid en kapitaal. Het zal dus eene omwenteling zijn, gevoerd door de vereenigde, stoffelijk en zedelijk gestegen volksklas. Deze verbitterende tegenstelling is vooral veroorzaakt door de overweldigende macht der kapitalistenbonden, die den vooruitgang op sociaal gebied verhinderen en roemrijke volksslagen beletten. Daaruit volgt dat de Marxisten heel bescheiden het politiek gebied der sociale hervormingen betreden, en geloof beginnen te hechten aan de gedachte, dat zelf te werken het beste middel is om tot iets te geraken. Hier geven zij dus de hand aan de kapitalisten, die sociale politiek voeren ten voordeele der maatschappij. Doch hier juist zal, volgens de | |
[pagina 424]
| |
Marxisten, het oogenblik komen, waarop de bezittende klas weigeren zal sociale hervormingen te betrachten en dan wordt het losbranden der verbitterde gemoederen onvermijdelijk. Ziehier wanneer volgens KautskyGa naar voetnoot(1) het bazuinengeschal der komende omwenteling weerklinken moet: ‘1. Een eerste voorteeken is de misnoegdheid van het volk tegenover de heerschende standen. 2. Daarom moet eene onverzoenbare en wel ingerichte partij de proletariërs ter zijde staan. 3. Deze partij moet de belangen van het volk ter harte nemen en met betrouwen de gemoederen opruien tegen de hatelijke overheid. 4. Het vertrouwen in de heerschende klas, dat hare kracht en vastheid uitmaakt, moet in het hart zijner dienaars ondermijnd worden, bij beambten, in ministerie en legerkorpsen’. Kautsky meent dat de tegenwoordige toestand een opgaan is tot vervulling zijner indrukwekkende voorzeggingen; zoodat wij, met schrik en angst, den ondergang van een wereld mogen afwachten. Tot verdere bewijsvoering en staving zijner gezegden brengt hij nog bij, het verduren der levensmiddelen, de zinkende koopkracht van het geld en het aangroeien van het verderfelijk militarismus.
* * *
Gelijk ik het reeds aanduidde, heeft het Congres van Dresden den strijd niet gelenigd, niettegenstaande het in schijn zegepralend anathema door de vergaderde Marxisten tegen de revisionisten uitgesproken. Hier volgt het besluit op het Congres te Dresden neergelegd: ‘Het Congres veroordeelt ten strengste de revisionistische strekkingen en verbiedt onze zegevierende taktiek, rustend op klassenstrijd, te veranderen of tegen te gaan door eene vredelievende politiek te voeren op grondslag der huidige maatschappij, in plaats van onze tegenstrevers te bemeesteren door verovering der politieke macht. Het gevolg immers der revisionistische propaganda leidt niet | |
[pagina 425]
| |
genoeg tot snellen overgang der bestaande burgerlijke samenleving in den socialistischen toekomststaat, maar vormt eene partij die zich vergenoegt met burgerlijke hervormingen...’ Dit besluit verre van den verschillenden gedachtengang tot eenheid te brengen, heeft integendeel den strijd doen omslaan in persoonlijke en hatelijke aanvallen. Ter verklaring volgen eenige schilderijtjes door socialistische handen opgehangen: ‘Vooraf gelieve men eenmaal dat komediespel te staken, immer van eenheid en eenheid in onze partij te spreken... daar, waar van eenheid geen spraak meer zijn kan, en onze revisionisten stelselmatig arbeiden, om de tegenspraken in de partij uit te breiden en ze gansch naar de helling dringen...’Ga naar voetnoot(1) Te Iena riep Bebel uit: ‘Zóó eene algeheele verwarring over grondgedachten heb ik in onze partij nimmer gezien! Oude partijgenooten honen ze, en spotten met socialismus en toekomststaat.’ (Vorwärts, 323, 1905). Over de ‘Reformen’ verkondigt de Leipziger Volkszeitung van 1905, een woord van Mehring: ‘Knie op de borst en duimen op het oog!’
* * *
Op den strijd ter verspreiding der werkstaking en der Meifeesten, die in het Congres van Iena 1905 losbarst, volgt eene gansche reeks oneenigheden, zelf hatelijke geschillen op theoretisch en op praktisch gebied. De gewichtigste twist is zeker de vraag over het verband tusschen de partij en de vakvereenigingen. Eene geheime zitting werd belegd om de zaak te vereffenen tusschen de hoofden der partij en de vertegenwoordigers der vrije vereenigingen. Eene tweede zitting volgde in Februari 1906. De ‘Notulen’ en besluiten door het bestuur der partij openbaar gemaakt, duiden ons aan wat Marxisten en revisionisten over de leer der vakvereenigingen denken, en toonen ons, hoe bitsig de bespreking en hoe onverzoenbaar de geesten waren. | |
[pagina 426]
| |
Voorloopig werd de strijd om de vakvereenigingen gestild door een besluit van het Congres van Mannheim 1906, krachtens hetwelk de zelfstandigheid van ‘Partij’ en ‘Vereenigingen’ erkend werd. Daarentegen wordt vastgesteld, dat de vragen die beiden gemeen zijn, door eene onderlinge bespreking zullen vereffend worden; bovenal, dat de arbeidersbeweging van den socialistischen geest moet doordrongen zijnGa naar voetnoot(1). 't Is om de belangen van verstandhouding, dat de algemeene commissie (General-Kommission) der vrije werkliedenbonden van Hamburg naar Berlijn is overgebracht. Men moet het bekennen, sedert het Congres van Mannheim heeft de eenheid tusschen Marxisten en revisionisten eenigen vooruitgang gemaakt. Menige inrichtingen, zooals vakscholen, ontwikkelingsgestichten enz., waar zij officieel te samen werken, geven den indruk, dat zij het goed met elkander meenen. Hedendaags zelfs schijnt de overeenkomst vooral uit in kiestijd. Nochtans laat u niet bedriegen. Dit alles belet niet, dat in vele vragen de tegenstrijdigheid der richtingen den neteligen toestand van vroeger herinnert. Een klaar bewijs daarvan is het nieuwe boek van Kautsky ‘Der Weg zur Macht’, waar hij te velde trekt tegen de richting en de werking der vrije werkliedenbonden. Niet slechts op economisch en sociaal gebied maar ook op politiek gebied, treedt de geest, die in 't verborgene dreigt, te voorschijn. De Revisionistische partijgenooten immers verklaren zich bereid de begrooting te aanvaarden, wanneer er zekere doorslaande omstandigheden bijtreden. Zij bekennen gedeeltelijk de noodwendigheid der bewapening en het onvermijdlijke van den oorlog; zelfs verwerpen zij niet heel en al de ‘Kolonialpolitik’; met één woord, zij volgen den nationalen gedachtengang. Wie eenigszins met de revisionistenrichting bekend is, kan gemakkelijk ontwaren dat zij met alle geweld een politiek verdrag met het ‘Linksliberalismus’ wil sluiten. Dat onbeschaamd vooruitstreven (naar Marxistenzin!) kan Kautsky niet verkroppen. Overal komt hij er op terug. | |
[pagina 427]
| |
Iedere gelegenheid neemt hij te baat om de revisionistische tegenspraak duidelijk te maken. Hoort wat hij zegtGa naar voetnoot(1): ‘Het is de vraag niet te weten, of sociale wetgeving ten voordeele der werklieden, of vakvereenigingen en kringen nuttig en wenschelijk zijn; daarover zijn geen twee meeningen bij ons. Bestreden wordt slechts dit punt: of de uitbuitende klassen, die over politieke macht beschikken, eene ontwikkeling brengen zullen zoodanig, dat deze eene ontlasting van de kapitalistische drukking medebrengt; ofwel, of zij eenen tegenstand bieden zullen wiens hardnekkigheid slechts door opstand kan worden verbrijzeld. Verder bekreunen wij ons niet om verschillen in de medewerking der burgerij die wij ten voordeele van het Proletariaat benuttigen kunnen... Bestreden wordt slechts de mogelijkheid eener regeerende of regeeringsteunende partij, bestaande uit burgers en proletariërs...’ Men moet Kautsky toegeven, dat er tegenspraak in de revisionistische partij bestaat, in dien zin namenlijk, wanneer men hunne gedachten met de socialistische leer te samen brengt. Het Revisionismus behoudt immers den socialistischen voortbrengstvorm, den klassenstrijd enz... alle vormen der Marxistenleer, welke hare propaganda schijnt te loochenen. In den grond immers verwerpt het Revisionismus niet volstrekt het kapitalismus. (Bernstein 1909, Rede zu Rotterdam, vrgl. West. Arb. Ztg. 1909 nr 36.) Werkelijk nochtans prediken de Revisionistische propagandisten in schrift en voordracht, alsof de bezitters volstrekt verdwijnen moesten. Zij moeten dus aan den eenen kant Marx' kritiek over het kapitaal benuttigen, om het ingroeien van het socialismus te bewijzen, en aan den anderen kant, moeten zij dezelve verwerpen om eene vredelievende ontwikkeling staande te houden. Tot hiertoe zijn de Marxisten, de radicalen zooals men ze noemen kan, de overwinnaars gebleven. Men mag zelfs bevestigen, dat ook hunne gedachten, meer strookend met de opgewondenheid van vele proletariërs, de volks- | |
[pagina 428]
| |
massa beheeren en er diep inwortelen. Twee omstandigheden vooral dragen hier toe bij. Namelijk het dagblad en zijne ontkennende kritiek. De radicalen immers zijn meester van de drukpers. De meeste socialistische bladen prediken hunne gedachten en staan onder hunne leiding. Hun inhoud ook is meer geschikt om het volk te bewegen. Vlammende reden, afbrekende opwerpingen, woedende bedreigingen, alles wat eenigzins inbreuk biedt op de bestaande samenleving, wordt het volk vóórgeworpen onder voorwendsel van liefde, medelijden en zelfopoffering.
* * *
Zooals wij zagen verdedigt het revisionismus de gedachten van hervorming en ‘Possibilismus’, door de Marxisten zoo aanhoudend aangevallen, maar toch, met eene terughouding in het gebaar. Het ‘Anarcho-Socialismus’ is, mag ik zeggen, de tegenvoeter van het ‘Revisionismus’. Hier is de haat tegen de bestaande maatschappij tot waanzin overgeslagen. Deze leer verwerpt elk verbeteringsmiddel, en hierin gaat zij de oude Marxistenleer nog verre te boven. Volksvertegenwoordiging, algemeen kiesrecht, dat alles is voor de Anarcho-Socialisten zonder waarde. Verdrag en overkomsten zijn kinderspel. Zij stellen al hunne hoop op dynamiet, bommen, moord en brand. Hun hoofddoel is dus de volksmassa tot omwenteling te brengen door opstand in hart en ziel te verwekken. 't Is vooral in de werkliedenbonden dat volgens hen dergelijke opvoeding dient betracht. ‘De klassenstrijd, die niet politiek maar economisch en zielkundig (opvoeding tot opstand) is, moet gevat worden in socialistische inrichtingen voor klassenstrijd, inrichtingen die door ontwikkeling en vereeniging van opstandelingen den dagelijkschen strijd voeren moeten, tot verbetering van leven en arbeidsvoorwaarden...’ (Einigkeit, 1905, N. 35). De algemeene werkstaking, ziedaar het reddingsmiddel door de Anarcho-Socialisten gepredikt. Sterk verbreid is hunne leer niet. Zelfs hebben zij nog geene vastein richting. Hun leider Dr Friedeberg, is uit de Sociaaldemokratische | |
[pagina 429]
| |
partij gesloten, daar hij openlijk het Anarchismus predikte, en als tegenstrever der socialistische volksvertegenwoordiging optrad. De verschansingen van het Anarcho-Socialismus zijn meest te vinden bij de overgeblevene plaatselijke vereenigingen. Doch vele ontvallen hun, daar de ‘Lokalisten’ zich meestal bij de groote inrichtingen aansluiten. Hunne gedachten nochtans strekken verder dan de invloed der ‘Lokalisten’ reikt. Dit bewijzen duidelijk besprekingen over werkstaking, Meifeesten, begeleid door oorverdoovende toejuichingen en wraakzuchtige tusschenwerpsels! In Congressen, zoowel als in vlugschriften verheffen zich anarchistische stemmen, die in vele gemoederen weerklank vinden, rijzen gedachtenvormen op, met deze der Russische opstandelingen verwant.
* * *
Eene nieuwe richting van het Duitsche Sozialismus, bij ons weinig gekend en die nochtans in de laatste jaren veel opspraak verwekt heeft, is de ‘ethisch-esthetische’ beweging. Zij gaat uit, niet zoozeer van economische betrachtingen als van zedelijke gedachten geheel in tegenstelling met de leering van Karl Marx. Hier nochtans mag men zich geen christen-zedenleer verbeelden, ten dienste dezer richting. Zij blijft steken in Kantiaansche wijsbegeerte, herkneed en herdacht door een Professor uit Marburg, stichter der ‘Marburger Schule’, wiens leerlingen om zoo te zeggen de gansche beweging hebben tot stand gebracht. Hunne zedenleer is dan ook gansch gesteund op wenschelijke overtuiging. Hun eerste grondbeginsel is de Kantiaansche regel: ‘Handel zoo, dat uw handelen een algemeen voorschrift voor de gemeenschap bieden kan.’ Langs dit zedelijk richtsnoer leiden de ‘ethisch-estheten’ gansch hun socialismus. Indien men de zaken van nabij beschouwt, kan deze Kantiaansche bekentenis niet alleen het oorbeeld der Proletariërs voorstellen. Dit ware de algemeenheid van den Kantiaanschen regel miskennen. Daarom is het, dat hun | |
[pagina 430]
| |
socialismus een oorbeeld beoogt, ter verheffing, voor alle de standen der samenleving. Weshalve richten zij hunne wetenschappelijk gekleurde propaganda ook, tot de meer ontwikkelden. Kultuurpartij voor allen, geene klassenpartij: ziedaar het doel van hun streven. De beweging is dan ook geleid door verscheidene knappe en bedrijvige mannen, zooals: Kurt Gisner, Dr. Gradnauer, verder Dr. Kösters, Professor Michels, vroeger te Marburg, tegenwoordig te Turijn en vele andere. Een stelselmatig, bepaald programma hebben zij niet. Zij missen eene stevige inrichting en bovenal grooten invloed op de volksmassa. In den sociaal-democratischen tempel staan zij tegenwoordig als beelden wachtend op betere tijden! Men mag zeggen, dat hunne beweging en hunne bedrijvigheid slechts in de ontwikkelde wereld bekend staan en vrucht dragen. Onder den dekmantel der wetenschap drijven zij overigens, tot vervulling van hun sociaal-ethisch oorbeeld, eene propaganda, die met deze der radikalen veel gemeens heeft. Zoo geven zij de hand aan de Marxisten tot spijt der revisionisten.
P. Berthold Missiaen O.M.C.
M. Gladbach, 4 September 1909. |
|