Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1909
(1909)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
Beethoven's levensavondIn heel de Beethoven-litteratuur is er misschien geen belangrijker werk dan het kleine boek, door Dr Gerhard von Breuning, gewijd aan de herinneringen van zijne kinderjaren. Alles is gewichtig voor den kinderblik. De ziel van het kind, nog onvervalscht door het bedriegelijke en laffe dezer wereld, oordeelt zoo diep en juist. Derhalve krijgt dit oordeel een ongemeene waarde. Ook is dit beeld, geprint op het onbeneveld oog van het kind, meer dan welk ander, het echte en getrouwe. Het beeld afgedrukt in het kleine boek: ‘Aus dem Schwarzspanierhause’, is dan ook het meest grootsche van den grooten Beethoven. Wat Wegeler's notice was voor de jeugd van den toondichter, dat is Dr von Breuning's werk voor de laatste dagen van den stervenden leeuw. Als een zoon uit een tweede huwelijk van Beethoven's boezemvriend, Stephan von Breuning, had Gerhard, zoo 't schijnt, in 's toondichters intimiteit moeten opgroeien, maar wij weten welke stormen soms oprezen in de betrekkingen met den grooten meester. Ook was het maar anderhalf jaar vóór zijn dood, dat de knaap Beethoven leerde kennen.Ga naar voetnoot(1)
‘Onder eene wandeling met mijne ouders, op zekeren namiddag van Augustus 1825, had ik het geluk Beethoven te leeren kennen. - Wij gingen in de allée, die rondom de binnenstad van Weenen loopt en het glacis doorsnijdt, en bevonden ons juist tusschen den Kärnthner- en Karolinenthor, door dewelke mijn vader voornemens was de richting van zijn bureau in te slaan, toen wij recht op ons zagen afkomen een alleen gaanden man, wiens ontmoeting aan beide zijden buitengewoon verheugde begroeting verwekte... ... Hij sprak bijna zonder ophouden, vragend naar onze gezondheid, onze tegenwoordige levenswijze, naar de | |
[pagina 390]
| |
verwanten aan den Rijn, enz. vertelde - zonder eerst naar antwoord op zijne vraag te wachten: waarom mijn vader hem in zoo langen tijd niet meer bezocht had - dat hij voortijds in de Kothgasse, nu onlangs in de Krugerstrasse had gewoond, den zomer door in Baden verbleef; met bijzonder vroolijke haast deelde hij ons echer mee, dat hij weldra - tegen einde September - zich kwam vestigen in onze onmiddellijke gebuurte: in het Schwarzspanierhaus (wij woonden in het schuins tegenoverstaande Rood huis van vorst Esterhazy); deze mededeeling deed de belangstelling nog klimmen; dan, zegde hij, hoopte hij ons heel dikwijls en veel te zien; hij verzocht mijne moeder zijn zeer slecht geregeld huishouden dan eindelijk in orde te willen brengen en in 't vervolg in 't oog te houden, enz. - Mijn vader, alhoewel zelden aan 't woord komend, sprak dan opvallend luid en duidelijk, daarbij nog levendig gesticuleerend. Onder de hartelijkste verzekeringen langs beide zijden van voortaan het levendigste verkeer te onderhouden, nam men voor dezen keer afscheid. De wensch zoo dikwijls tegenover mijne ouders geuit: Beethoven te leeren kennen, was eindelijk vervuld, en met jeugdige onstuimigheid telde ik de dagen af, die mij moesten brengen in de verlangde nauwe aanraking met den zoo dikwijls genoemden beroemden jeugdvriend mijns vaders. - Beethoven en mijn vader waren sedert verscheiden jaren minder bijeengekomen; aanvankelijk door kleine oorzaken, later door eene gewichtige gebeurtenis, die ik zal vertellen en die te verklaren is door beider opbruisend gemoed - ook misschien ten gevolge van de tactlooze handelwijze der broeders van Ludwig, Kaspar Karl en Johann, die krenkend was voor zijne vrienden. Immer nochtans kwam verzoening tot stand, doch de wederzijdsche bezigheden verhinderden het vroeger levendig verkeer, des te meer daar Beethoven's gedurig verhuizen en dikwijls onbestendige levenswijze het opzoeken en vinden bezwaarlijk maakte.’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 391]
| |
Gerhard deelt dan de bijzonderheden mede die wij reeds kennen over Beethoven's jeugd, zijnen omgang met de familie von Breuning. Enkel dit schetsken van de moeder wil ik uitknippen:
‘De Hofräthin Helene von Breuning ging zich in 1823/1824 te Keulen vestigen bij haren zoon Christoph en later bij haren schoonzoon Wegeler te Coblenz, waar ik ze in den herfst van 1838 nog zag. Toen mijne ouders den 1n Januari 1826 Beethoven een bezoek brachten, schrijft mijn vader in het conversatieboekske over zijne moeder, welke wij in 1825 voor een paar maanden bezocht hadden: “Die Mama ist mit 76 Jahren viel galanter als jemals. Kein Kleid ist ihr schön genug.”’Ga naar voetnoot(1)
Stephan von Breuning's eerste vrouw was Julie Vering, eene leerlinge van Beethoven's muzikalen raadgever, Joh. Schenk. 't Was een zeer goede pianiste, zij componeerde zelfs een weinig: ‘Zoo was het natuurlijk, dat Beethoven dubbel belang stelde in de 18-jarige talentvolle vrouw van Steffen. Hij speelde met haar vierhandig en bracht hulde aan haar kunstig streven met zijn vioolconcerto, op. 61, - reeds aan Stephan opgedragen -... voor klavier alleen om te werken en op te dragen aan “Julie von Breuning, geboren von Wering” - (eigenlijk Vering). Dikwijls, zoo vertelde mij mijn vader, bleef Beethoven tot diep in den nacht voor het jonge echtpaar fantazeeren.’Ga naar voetnoot(2)
Doch reeds den 21n Maart 1809 stierf de jonge vrouw na een huwelijksleven van enkel elf maanden.
‘Mijn vader’, zoo vaart Dr von Breuning voort, ‘vereenigde zich in tweede huwelijk met Constance Ruschowitz, mijne moeder. - Ook jegens haar was Beethoven steeds zeer vriendelijk voorkomend, gelijk hij het over 't algemeen jegens vrouwen was en zich geerne door | |
[pagina 392]
| |
haar aangetrokken voelde... Herhaaldelijk, tot nog kort vóór zijn dood, verklaarde hij aan mijne moeder dat hij het betreurde, niet gehuwd te zijn. - Doch waarlijk enkel eene vrouw van ongemeen harten- en geestesbegaafdheid... had eenen Beethoven kunnen gelukkig maken... Herhaalde malen ontvlamde Beethoven's hart in liefdevuur..... Mijn vader antwoordde aan mijne moeder, toen zij hem bij zekere gelegenheid zegde niet te kunnen verstaan hoe Beethoven de vrouwen beviel, wijl hij noch schoon noch elegant, ja slordig, half verwilderd eruit zag: “En toch heeft hij altijd geluk gehad bij de vrouwen”. - Bij Beethoven was het altijd eene edele, verhevene aandoening die zich openbaarde in zijne betrekking tot de vrouwen, 't zij in vriendschappelijke, 't zij in liefdesverhouding.’ -Ga naar voetnoot(1)
De geschiedenis van Beethoven's vervreemding van zijnen vader verhaalt Dr von Breuning volgenderwijze: ‘Beethoven's eerste broeder heette eigenlijk Caspar Carl, doch hij liet zich Carl noemen, wegens den schooneren klank... Caspar Carl was te Weenen bediende, kassier; zijn naam was niet al te gunstig gekend. Een vriend mijns vaders, die daarvan kennis droeg, voelde zich genoopt, dezen daarover te berichten, met het inzicht, dat mijn vader, zonder de bron te noemen, waarvoor hij zijn eerewoord moest geven, Ludwig zou waarschuwen, dat hij zich in geene geldzaken met zijn broeder zou inlaten. Mijn vader kweet zich getrouw van zijne boodschap. Doch Ludwig, in zijn nooit moegeworden streven, zijn broeder te willen verbeteren, had niets haastigers, dan dezen over zijne handelwijze aan te spreken, en hem het gehoorde klagen mee te deelen over zijn onkiesch gedrag; hij ging zoo ver, dat hij, op aandringen zijns broeders om den oorsprong van 't bericht te weten, den naam van zijn vriend Steffen vermeldde. Caspar wendde zich nu rechtstreeks tot mijnen vader, en verlangde van hem den verderen smeder dezer “denuntiatie” te kennen, en, als mijn | |
[pagina 393]
| |
vader dezen naam (Rösgen) bepaald weigerde te noemen, barstte Caspar uit in de gemeenste beleedigingen, die zoo ver gingen, dat hij brieven van eerkrenkenden aard onverzegeld liet afgeven door den poortier van den hoogeren krijgsraad. Mijn vader, verergerd en gekwetst door die ongemanierdheid en door Ludwig's woordbreken, hield dezen een scherpe strafpreek, die eindigde met de verklaring, dat hij met hem niet voort verkeeren kon uit hoofde van zijne onbetrouwbaarheid. De spanning tusschen beide vrienden hield langen tijd aan, - tot dat Ludwig den volgenden weergaloozen verzoeningsbrief schreef:
Achter dit schilderijGa naar voetnoot(1) mijn goede, lieve St. zij voor eeuwig verborgen, wat vóór een tijd tusschen ons is gebeurd - ik weet het, ik heb uw hart verscheurd, mijne aandoening in mij, die gij voorzeker bij mij bemerken moest, heeft mij genoeg daarvoor gestraft, boosheid was 't niet, wat in mij tegen U omging, neen ik ware uwer vriendschap nimmer meer weerdig, hartstocht bij U en bij mij - mistrouwen jegens U was in mij ontstaan - menschen kwamen tusschen ons staan - Die Uwer en mijner nimmer weerd zijn; - mijn portret was U al lang bestemd, Gij weet ja, dat ik het altijd voor iemand bestemd had, wien kon ik het ook met het warmste hart geven, dan U trouwe, goede, edele Steffen. - Vergeef mij, zoo ik U pijn deed; ik leed zelf niet minder, als ik U zoo lang niet meer om mij zag, gevoelde ik het eerst recht levendig, hoe dierbaar gij aan mijn hart zijt, en eeuwig zult zijn. (Zonder datum) Uw (De handteekening ontbreekt).
- Gij zult wel even vertrouwlijk in mijne armen vliegen, als vroeger -’ (Van buiten: ‘Pour Mr de Breuning’.Ga naar voetnoot(2)
Met recht voegt Gerhard hier bij: ‘Dat zulk hartelijke tegemoetkoming de oprechtste verzoening teweeg- | |
[pagina 394]
| |
bracht tusschen de twee vrienden, die even door het teervoelende hunner vriendschap verdeeld werden, spreekt uit den aard der zaak’.Ga naar voetnoot(1)
Niet minder is het te bewonderen dat Beethoven in zijne dertig jaren nog zoo teergevoelig was als een aankomende jongeling. Hoe spreekt dit voor den adel zijner natuur, de maagdelijkheid van zijn hart. Dr Kalischer inderdaad plaatst dit voorval in het jaar 1804, en geeft daartoe goede redenen.Ga naar voetnoot(2) Tot denzelfden tijd behooren dan natuurlijk de brieven waarin Beethoven zijne klachten uitspreekt over de vermeende euveldaden van zijn vriend. Om de hevigheid, de onstuimigheid dezer natuur in de gramschap zoowel als in het berouw te toonen, wil ik er eenen mededeelen. Ferdinand Ries was de gekozen bemiddelaar: | |
‘Baden den 24n Juli 1804.- - - Over de zaak van Breuning zult Gij U wel verwonderd hebben; geloof mij, waarde! mijn opbruisen was enkel een uitbreken van menig met hem onaangenaam voorgegaan voorval. Ik bezit de gaaf, over eene menigte zaken mijne gevoeligheid te verbergen en te kunnen terughouden; word ik echter eens opgehitst op een oogenblik, dat ik gevoeliger ben voor toorn, dan spat ik ook uit, sterker dan wie ook. Breuning heeft voorzeker voortreffelijke eigenschappen, maar hij gelooft zich vrij van alle gebreken, en heeft die vooral in den hoogsten graad, die hij in andere menschen meent te vinden. Hij heeft een geest van bekrompenheid, dien ik van kindsbeen af verachtte. Mijn oordeelskracht heeft mij wel bij voorbaat den gang met Breuning voorspeld, daar onze denk-, handels- en gevoelswijze te zeer verschilt, doch ik geloofde dat ik ook deze bezwaarnissen zou overwinnen; - de ondervinding heeft mij weerlegd. En nu ook geene vriendschap meer! Ik heb slechts twee vrienden op de wereld gevondenGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 395]
| |
met dewelke ik ook nooit in oneenigheid kwam, doch welke menschen! De eene is dood, de andere leeft nog. Ofschoon wij sedert omtrent zes jaren niets van elkander weten, weet ik toch dat ik in zijn hart de eerste plaats bekleed, zooals hij in het mijn. De grond der vriendschap eischt de grootste overeenkomst van zielen en harten bij de menschen. Ik wensch enkel dat Gij mijn brief, aan Breuning geschreven, leest en den zijnen aan mij. Neen, nooit meer zal hij in mijn hart de plaats innemen, die hij erin had. Wie zijnen vriend zulk gemeene denkwijze kan toeschrijven, en zich zelven zulk gemeene handelwijze jegens hem kan veroorloven, die is niet meer weerdig van de vriendschap van mij...’Ga naar voetnoot(1)
Zulke uitbarsting van onrechtveerdige woede helpt latere uitvallen verstaan tegen Schindler en andere onschuldigen. Misschien zal men zich afvragen hoe die episoden plaats vinden in dit hoofdstuk, doch wat staat er dichter bijeen dan de ouderdom en de kinderjaren? Hoe verder het leven vlucht, hoe duidelijker de eerste indrukken opduiken. Zoo vindt men in een brief der laatste jaren. - ‘Baden, Gutenbrunn op den 1n Augustus 1824’ - aan Advokaat Dr Bach, dezen roerenden zin: ‘___ aan mijn testament betreffende Karl, moet ik u herinneren, ik geloof wel eens door eene beroerte getroffen te worden, gelijk mijn vrome Grootvader, aan wien ik gelijk...’Ga naar voetnoot(2)
Beethoven staaft hier zelf wat ik vroeger beweerde: dat het Vlaamsch bloed nog luid in hem sprak; doch hij geeft ook het bewijs dat de eerste indrukken de zoetste zijn in de avonduren des levens. Zijn brief zet hij voort volgender wijze: ‘Karl is en blijft nu eenmaal universeel erfgenaam van al wat mijn is, en na mijnen dood zal voorhanden zijn, daar men echter aan verwanten, wanneer zij u ook in 't geheel niet verwant zijn, iets moet vermaken, zoo krijgt mijn H. Broederé mijn Fransch klavier van Parijs...’Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 396]
| |
Zijn lekkere broeders had de meester toch eindelijk leeren kennen, al was hij nog in zijn neef verblind. De brief is geadresseerd: ‘Aan Zijn Hooggeboren Hr. Dr B(?) Bach. Dr Bach neemt onder Beethoven's beschermende vrienden, eene eereplaats in. Onder een ander opzicht dan Nanette Streicher, was hij voor den grooten toonmeester eene ware voorzienigheid. Om dit uiteen te zetten, moet men opklimmen tot de gewichtige gebeurtenissen van 't jaar 1815. Den 14n November was Karl van Beethoven overleden, de voogdij van zijn zoon Karl, alsdan 8, 9 jaar oud, latende aan Ludwig. Wij hebben vroeger gezienGa naar voetnoot(1) wat al opoffering die voogdijschap beteekende. Dat van Beethoven een ware heldhaftigheid vereischt werd om zijn genie ten offer te brengen aan zijn plichtgevoel, lijdt geen twijfel; toch valt het te onderzoeken of de vlucht zijner ziel in die heldhaftigheid zelve, de diepe smarten door zijn gevoelig hart ondergaan, in de ruime onbeantwoorde liefde, niet zijn genie ten hoogsten top voerden en hem die werken ingaven die tijd en vergankelijkheid trotseeren. Zeker is het dat al de werken der laatste periode een eigen merk dragen van bovenaardschheid, van mystische ingetogenheid, van ademloos luisteren naar klanken die in hoogere sfeer zweven. Hier ook dus werkte het sacrificie louterend en verheffend, droeg het liefdeleven zijn gewone vruchten van rijke en rijpe schoonheid. Doch wij zijn nog met feiten bezig. - In Februari 1816 ontnam Beethoven reeds het kind aan zijne moeder en plaatste het in 't gesticht Gianastasio del Rio. Onmiddellijk deed zijne zwagerin hem een proces aan bij het hoog gerechtshof ‘das niederöstreichische Landrecht’. | |
[pagina 397]
| |
Die rechtbank was ingesteld voor de geschillen van adel en geestelijkheid, en tot dan werd het van vóor Beethoven's naam als adelstitel aanzien. ‘Den aangeklaagde was als eerste taak opgelegd, te bewijzen, dat zijne zwagerin eene onzedelijke vrouw was, derhalve niet geschikt om haren zoon op te brengen, voorzeker eene pijnlijke taak voor een man, die de wantoestanden zijner familie tot dan zoo verschoonend had verdragen. Gelijk het bij processen zoo dikwijls voorvalt, dat de verdedigers der strijdende partijen dezer hartstochten nog meer ophitsen, gebeurde het hier ook. De hof- en gerechtsadvocaat Dr von Adlersburg, eene grove natuur, scheen te vergeten, hoe hij, in Beethoven's naam optredend, dezen zelf te ontzien had in het ontdekken der in 't oog springende feiten. Zijn tegenstander, Dr Schönauer, een intrigueerder die naam had, ging vice versa nog veel verder’Ga naar voetnoot(1). Men kan denken welk een lijden voor een man gelijk Beethoven! Doch dit won hij er door dat de raad der voogdij hem macht toekende over zijn neef tot voleinding van 't proces. Karls moeder verzon dan een nieuwen strik: ‘De Koningin der nacht, zooals Beethoven de moeder van zijn neef heette, wist te bekomen dat men twijfelde aan 's meesters adel als van Beethoven en dat die zaak voor 't magistraat gebracht werd, 't geen hem diep krenkte, wijl men hem op de eerste plaatsGa naar voetnoot(2) beter wist te waardeeren; ook kwam het zoo ver, dat de voogdij hem ontnomen werd en zijn neef tot de moeder terugkeerde. Welke smart voor hem!’Ga naar voetnoot(3)
Deze woorden zijn ontleend aan de opteekeningen van Mev. Gianastasio del Rio en worden door Schindler aangehaald in zijn zoo duistere uiteenzetting van de zaak. Beter is het zich te houden aan de weinige feiten en datums door den echt-germaanschen biograaf gegeven dan hem te volgen in zijne pedantische bespiegelingen. Doch de datums zelve zijn soms tegenstrijdig. Dit staat toch vast: | |
[pagina 398]
| |
Karl bleef in 't Gianastasio-gesticht - op kosten van zijn oom natuurlijk - twee volle jaren: van Februari 1816 tot Februari 1818. Ziehier hoe Beethoven, waarschijnlijk den 15n Februari 1816, de komst van het kind aan Gianastasio meldt: | |
‘UEd. Hooggeboren!Ik zeg UEd. met groot genoegen, dat ik morgen eindelijk het mij toevertrouwde dierbaar pand tot UEd. brengen zal. - Overigens bid ik UEd. nog eens heelemaal geenen invloed aan de moeder te vergunnen, hoe of wanneer zij hem zien moet; dit alles zal ik met UEd. morgen nanoen bespreken... Over uwe bedienden moet UEd. zelfs eenigermate letten, want de mijne werd reeds door haar, ofschoon bij eene andere gelegenheid, omgekocht! - Mondelings uitvoeriger daarover, al ware het stilzwijgen daarover mij het aangenaamste - maar wegens Uw toekomenden wereldburger is deze mij pijnlijke mededeeling noodig. (Van Carls hand:) Ik verheug mij zeer tot UEd. te komen En ben Met hoogachting UEd. Hooggeboren onderdanige dienaar en vriend Beethoven’.Ga naar voetnoot(1) Uw Carl van Beethoven.
Wij weten door de aanteekening van Vrouw Gianastasio wat Carls arglistige moeder toen verzon: aan Beethoven's adel te doen twijfelen, zoodat hij genoodzaakt werd daarvan bewijzen voor te brengen. 't Was toen dat de meester, voor de rechtbank gedaagd, verklaarde dat ‘zijn adel hier en daar was’, wijzend naar hoofd en hart. Zulk een adel was niet gangbaar, en nu moest de zaak niet meer voor het hooggerechtshof, maar voor 't magistraat gepleit worden. Beethoven had toen het geluk zijne belangen aan Dr Bach toe te vertrouwen. | |
[pagina 399]
| |
Ik kan uit Schindler niet opmaken wanneer dit geschiedde. Deze spreekt eerst van één jaar, dat in plagerijen was verloopen, dan van de twee jaar die Carl bij Gianastasio overbracht. Doch de brieven geven gelukkig duidelijker inlichting. Dr Kalischer plaatst in 1818 den eersten brief door Beethoven aan Dr Bach geschreven. Intusschen moeten wij Carl nog een oogenblik in 't Gianastasio-gesticht volgen. Daar moest het kind, in September 1816, eene breuk-operatie onderstaan. Beethoven schrijft hem bij deze gelegenheid zijn eersten brief:
‘Mijn lieve C.
Het is noodig volgens het voorschrift van Hr. v. SmettanaGa naar voetnoot(1) u vóór de operatie nog eens te baden, heden is het weer gunstig, en nog juist de goede tijd, ik verwacht u bij de Stubenthor. - 't Spreekt van zelf dat gij eerst H.v.G. toelating vraagt. - Trek een onderbroek aan of neem ze mee, om ze onmiddellijk na 't bad te kunnen aantrekken in geval het weer verkoelt. -
Mijn (zoon) vaarwel ik ben - zelfs door u Uw broeksknop L.v. Beethoven.’Ga naar voetnoot(2)
Die schertsnaam ‘Hosenknopf’ was later het voorrecht van Gerhard von Breuning. Hier verschijnt hij voor de eerste maal. Hoe bezorgd ook Beethoven zich toonde vóór de operatie, nog vaderlijker was hij daarna. Hij schreef aan Giannastasio del Rio: | |
[pagina 400]
| |
uit te brengen of ten minste te stamelen. - Zij zouden toch niets zeggen in vergelijking van wat mijne gevoelens U geerne betalen wilden, dus stil. - Dat ik te hooren wensch, hoe het voorts met mijnen dierbaren zoon gaat, kunt U wel denken, vergeet U daarbij niet mij uwe woning duidelijk aan te wijzen, opdat ik zelf rechtstreeks aan U schrijven kunne. Ik heb sedert U van hier vertrok aan Bernhardt geschreven, opdat hij bij U zou hooren, doch kreeg geen antwoord, want op den duur zou U mij voor een halven, zorgloozen barbaar kunnen houden, daar Heer B. waarschijnlijk evenmin bij U is geweest, als hij mij geschreven heeft. - Bekommernis kan ik met uwe voortreffelijke gemalin niet hebben, gansch onmogelijk. Dat het mij wee doet geen deel te kunnen nemen aan de smarten van mijn Karl en ten minste dikwijls over zijnen toestand wensch te hooren, dat zal U zeer begrijpelijk zijn; daar ik nu een zoo gemoed- en deelnemingloozen vriend als Heer B. moet opgeven, ben ik wel verplicht uwe vriendschap en gedienstigheid in dat opzicht aan te spreken, ik hoop welhaast eenige regelen van U te bekomen en verzoek alle schoons en duizend maal dank aan Mevrouw uwe gemalin te zeggen. In ijl uw L.v. Beethoven. Aan Smetana verzoek ik mijne vereering en hoogachting over te brengen.’Ga naar voetnoot(1)
Immer blijft die hooge natuur zich gelijk en al wat zij ademt is grootschheid van denken en voelen. Een opvoedingstelsel zou men kunnen opmaken uit Beethoven's brieven. Gelijk hij volledig man was in zijne belangstelling in alle onderwerpen: politiek, studie der oudheid, letterkunde, in zijn overzien van 't ruimste wereldveld, zoo loochende zich ook nooit zijn prachtig gevoel en gemoedsleven. Men kan opwerpen dat hij niet wonderwel slaagde met zijn neefken; doch hoe kwam het kind tot hem: reeds verkankerd door slecht voorbeeld, gewoon ‘enkel door slagen te gehoorzamen bij zijns vaders leven’;Ga naar voetnoot(2) ook | |
[pagina 401]
| |
afstammend van twee menschen die niet door kieschheid of kuischheid uitmuntten. - Onder 't voeren van 't proces zelf, had de Koningin der nacht nog een kind. En wat voor eene intrigante zij was, blijkt uit een schrijven van neef Karls weduwe, Caroline van Beethoven, uit het jaar 1867: ‘Hemel en aarde wist zij in beweging te brengen door haar schrijven en haar spreken, en wanhoop kon zij met zulke gloeiende woorden schilderen en op zulke dramatische wijze, dat er geen tegenweren aan was. 't Was iederen keer een werkelijke scene, als een brief van Moeder aankwam en mijn man was steeds verscheiden dagen ziek van ontsteltenis, daar zij telkens met de uiterste middelen dreigde; reeds had zij alles verpand wat te verpanden was, morgen kwam de deurwaarder, om ook het laatste stuk, het eenige bed, dat zij, arme weduwe, bezat, weg te sleuren, haar bleef niets over dan in de Donau te springen enz. En zoo in ongeregeld huishouden heeft deze vrouw drie menschenleeftijden doorgeleefd, leeft zij nog, ver boven de 80 jaar oud, en had zij nog voor enkele jaren dezelfde drift, dezelfde doordringende tong, waartegen Beethoven in zijnen tijd niet bestand was.’Ga naar voetnoot(1) Tegen zulke hindernissen had de groote man te kampen, enkel gewapend met zijn rechtschapenheid van inborst, en dat hij, ofschoon hij zelf als slachtoffer viel, slaagde, bewijst het feit dat Karl later een eerlijk man werd. Welke beginselen hem bezielden toont een brief uit honderden: ‘- ik verzoek U meer zijn gevoel en gemoed aan te spreken, daar bijzonder het laatste de hefboom is tot al wat uitstekend is, en hoe bespottelijk en gering dikwijls het gemoedelijke geacht wordt, toch wordt het door onze grootste schrijvers gelijk b.v. Göthe e.a. als een voortreffelijke eigenschap aanschouwd, ja zonder gemoed beweren velen, dat geen uitstekende mensch kan bestaan, en geene diepte in den mensch kan voorhanden zijn...’Ga naar voetnoot(2) Beethoven was het met Bilderdyk eens dat het gevoel een vol aanschouwen der waarheid is, een aanschouwen in liefde. De feiten van Beethoven's strijd om meester te blijven | |
[pagina 402]
| |
over de opvoeding van zijn neef, moet ik in zoo helder licht mogelijk stellen. Die strijd duurde vier jaar: van 1816 tot 1820. Eerste periode: van Februari 1816 tot Februari 1818 is Carl in 't gesticht Gianastasio del Rio. Het Oostenrijksch Landrecht heeft Beethoven tot eenigen momber verklaard. Tweede periode: in den zomer van 1818 neemt Beethoven, te Mödling verblijvend, zijn neef tot zich en geeft hem een huisleeraar. Twee brieven van den 25n Sept. en van den 15n Decemb. aan het K.K.N.O. Landrecht gericht, bewijzen dat de zaak nog van die rechtbank afhing. Het verwijzen van Beethoven van het Landrecht naar 't Magistraat moet dan dagteekenen uit het begin van 1819. De eerste brief van den meester aan 't Magistraat is van den 5n Juli 1819. Toen was Carl in 't opvoedingsgesticht van den heer Blöchlinger, Kaisergasse, na korten tijd een ander gesticht van zekeren Kudlich bezocht te hebben. Door Dr Bach gesteund, zocht Beethoven nu, daar 't magistraat hem de voogdij had ontnomen, zijne rechten te doen gelden bij 't ‘K.K.N. Oesterr. Appellationsgericht’. De brief is van den 7n Januari 1820 en opent de Derde periode: waarin Beethoven de overwinning behaalt. Het beroepshof erkende de rechten van den grooten meester en gaf hem de voogdij terug. Uit deze verschillige perioden moeten wij 't een en 't ander opteekenen. En vooreerst het begin van dezen brief aan het Neder-Oostenrijksch Landrecht, van den 15n December 1818. ‘Het scheen mij aanvankelijk overbodig, het “K.K.N.O. Landrecht” nader in te lichten. Doch na de jongste gebeurtenissen, die, zooals het altijd meer mijn overtuiging wordt, door machinaties werden aangebracht om mij van mijn pupil te scheiden, vind ik het doelmatig en noodzakelijk, mijn tot hier gevolgde handelwijze omstandig uiteen te zetten. Dat hierin de strengste waarheid heerscht, waarborgt mijne gezindheid en mijn openbaar erkend moreel karakter ................. Ik plaatste in 't begin (mijn neef) in 't gesticht des Heeren Giannastasio del Rio, dat mij toch op den duur niet bevredigen kon, om het gewenschte doel te bereiken. Verleden zomer nam ik derhalve mijn pupil onder toezicht | |
[pagina 403]
| |
van een braven leermeester op mijne kosten bij mij in huis en daar het tijdstip naderde, dat men beslissen moest over de toekomst, bij mij op het land, om te kunnen waarnemen, hoe ver zijne neiging tot muziek onder mijne eigene leidingGa naar voetnoot(1) kon ontwikkeld worden, zonder zijne schoolstudiën op zij te schuiven, gelijk de getuigschriften bewijzen, want hier ook hield ik eenen leermeester. Alhoewel hij geen geringen aanleg daartoe liet blijken, verkoos hij toch de wetenschappen, en mijn inzicht was hem van stonde af, het openbaar onderwijs te laten volgen. Naar de stad teruggekeerd, liet ik hem aanstonds de openbare scholen volgen en thuis het noodig privaatonderricht genieten zoowel als voorbereiding voor de school als ook voor de muziek, het fransch en het teekenen. Na de laatste droevige onderbreking door de moeder plaatste ik hem oogenblikkelijk in het Giannastasio-gesticht. Tegenwoordig wijl hij zijne fout inziet en berouwt en enkel bidt om bij mij te mogen blijven, bevindt hij zich weer in mijn huis onder de leiding van mij en van een ervaren leeraar, die hem in en uit de school begeleidt en te huis onophoudelijk het onderricht en het toezicht gemeenschappelijk met mij bezorgt, waarvoor ik mij de aanzienlijke uitgaaf van jaarlijks 600 fl. getroost, zonder de overige emolumenten voor dezen leeraar in aanmerking te brengen...’Ga naar voetnoot(2). Dit vertoogschrift is waarschijnlijk door Dr Bach opgesteld, doch op brouillon van Beethoven, wiens gevoelen en gedachten heel duidelijk voorkomen. Uit den brief aan 't Magistraat van den 5n Juli 1819, insgelijks door Beethoven enkel onderteekend, is niets treffend op te nemen - wel uit het lange schrijven van den meester aan zijn raadgever Dr Bach, uit Weenen den 23n October 1819: | |
[pagina 404]
| |
waarde, als dat ik de aanvallen tegen mij zou wederleggen. Z. Keiz. Hoogheid, Eminentie e. Cardinaal, die mij als vriend en niet als dienaar behandelt, zou onverwijld een getuigenis afgeven zoowel over mijne moraliteit, als over het gewauwel van ollmützGa naar voetnoot(1), waar geen woord van waar is, zooveel men weet e.Z.H. zelf, zal dezelve er hoogstens 6 weken doorbrengen, edoch zou het te veel eer zijn aan zulke bijna wettelooze persoon, welke naar het § 191, toen zij voor 't Crimineel was, bijlange tot geen voogdij bekwaam was, nog bewijzen van de echtheid harer aantijgingen bij te brengen. - De hoofdzaak is, dat ik onmiddellijk als alleenige voogd erkend worde, ik neem geen medevoogd aan, daardoor juist is de moeder van allen omgang met haren zoon in 't Instituut uitgesloten, wijl tegen hare onzedigheid niet genoeg wachters daar kunnen zijn, en dat zij den opvoeder in de war brengt met de valsche verklaringen en leugens, die zij hem opdischt, evenals zij haren zoon verleidt tot afschuwelijke leugens en gezegden tegen mij, zelfs ook klachten tegen mij smeedt, dat ik hem nu eens te veel dan te weinig geef of heb gegeven; om echter de menschelijkheid uit het oog niet te verliezen, kon zij haren zoon somwijlen bij mij in tegenwoordigheid van den opvoeder en andere uitgelezene menschen (zien), - het L.r. verleende alsdan zeer wijselijk aan H. Giannastasio, bij wien hij toen in 't Instituut was, eene verordening in 't algemeen..... de toenmalige door mij aangestelde voogd M.r. TuscherGa naar voetnoot(2) gaf een rescript aan den instituteur bij wien de zoon was, waarbij hij ze niet meer bij haren zoon mocht toelaten doch wat er alles daarna voorviel, is schrikkelijk ___ ik ben van meening, dat U vast en onverbrekelijk moet aandringen, dat ik eenige voogd worde, dat deze onnatuurlijke moeder haren zoon nooit anders dan bij mij moge zien; mijne bekende humaniteit en beschaving zoowel als mijne gewone menschelijkheid waarborgen, dat | |
[pagina 405]
| |
mijne handelwijze tegenover haar niet minder edel dan tegenover haar zoon zijn zal, overigens geloof ik, dat men zoo gauw mogelijk een beroep moet trachten te bekomen voor den raad van voogdij, daar ik mijn neef onder een hoogere categorie heb gebracht, behoort noch hij noch ik tot het M.(agistraat), wijl zulker voogdij enkel herbergiers, schoenmakers en kleermakers behooren. ___’Ga naar voetnoot(1)
Dat is de echte Beethoven-toon, zoo kennelijk in zijn schrijven als in zijne muziek. De brief vervolgt in dezer voege: ‘Wat zijn huidig onderhoud betreft, zoolang ik leef, is en zal daarvoor gezorgd worden, voor de toekomst heeft hij 7000 Fl. w.w., waarvan zijne moeder, zoolang zij leeft, het vruchtgebruik heeft, - alsook 2000 fl. (of nog iets meer, daar ik hem deze heb overgebracht), waarvan hem de interesten toekomen, en 4000 fl. in zilver liggen op de bank, van mij; daar hij alles van mij erft, behooren zij tot zijn kapitaal; u ziet dat, benevens zijn groot talent, dat weliswaar niet in aanmerking komt bij 't v.(ereerde) M.(agistraat), wijl hij niet aanstonds een beroep kan uitoefenen, overvloedig voor hem reeds nu gezorgd is, in geval ik vroeger sterf, deze 12000 fl. hem bijeen te scharren, kostte veel geld, het mengelmoes van dit ellendig M.(agistraat) heeft mijne uitgaven veel vergroot, deze menschen zijn volstrekt niet in staat, deze gewichtige zaak te vatten, nog veel minder daarvoor of daarnaar te handelen. _____ Daar het testament niet voordeelig voor den zoon was en het L.(and)r.(echt) bepaalde, dat de zoon nooit bij zijne moeder mocht zijn, maakte ik alles zoo billijk mogelijk, ofschoon zij reeds bij 't inventaris verdacht werd van bedrog gepleegd te hebben bij 't L.r., mij was het enkel om zijne ziel te doen, derhalve liet men haar de gansche nalatenschap over jure crediti, zonder te onderzoeken of de opgegeven schulden in werkelijkheid juist waren, waardoor slechts weinig voor den zoon uitkwam, namelijk de hooger opgegeven 2000 fl. w.w. is alles wat men bekomen kon, benevens het vruchtgebruik voor hem, deze plaatste ik dan in Lotterieloten, wat een groote som kostte, opdat de inte- | |
[pagina 406]
| |
resten belangrijker voor hem zouden uitvallen, dan was ik haar gedienstig voor haar pensioen, waar zij de helft van afstond voor de gansche nalatenschap jure crediti, edoch reeds vóór 1816 zorgde ik voor mijnen neef en alles op eigene kosten; (daar haar slecht karakter niet anders toeliet dan ze in alles door 't gerecht te dwingen, kunt u licht denken welke sommen de knaap kostte) zooals gezegd, reeds vóór 1816 ging alles op mijne kosten, door de toenmalige duurte kostte zijn verblijf in 't Instituut groote sommen), dit duurde tot 1818, wanneer echter Vr. Beeth., daar zij haar pensioen eerst ontving, niets wilde afstaan; zij moest dus gerechtelijk daartoe gedwongen worden, het spel kostte over de 180 fl. w.w. ___ Wat ik dan ontving voor de opvoeding, is gauw berekend, van 1818 in Mei af; nu heb ik sedert 9 maanden geen duit van 't pensioen gekregen, daar zij zelf met vlijt niet ontvangt, in den waan mij daardoor in verlegenheid te zetten, daar ik zelf niet kan ontvangen, voor zij zelve het haalt, heb ik nog altijd een half jaar te kort; ___ nog nooit heeft het hem aan iets ontbroken, ja er zou nog meer gebeuren, als maar die overvoogd-plaag een einde nam; niets heeft mij weerhouden, geen chicane, geen hindernis, altijd gelijk voor hem zorg te dragen, zelfs onder een anderen voogd, als de zorgen nog grooter waren, ja zelfs bij de opruiingen van de moeder des knaaps tegen mij!!! ben ik immer dezelfde gebleven, gisteren nog niettegenstaande alle vernederingen heb ik aan den opvoeder geschreven, waar ik hem insgelijks zelf binnengebracht heb, dat ik voortging voor mijnen neef te zorgen, en dat ik hem volstrekt niet in handen van dit ellendig Mag. zou geven. ___ Oordeelt nu, of ik niet verdien voogd te zijn ik alleen, of liever mij in den vollen zin des woords de vadernaam niet toekomt, te meer, daar ik zijnen ongelukkigen vader door zijne afschuwelijke echtgenoote verscheiden jaren lang door mijne rijkelijke ondersteuningen het leven redde en verlengde ___ ik heb gedacht dat het niet onnuttig zou zijn, u met eenige datums in deze zaak ter zij te staan, verschoont mijne breedsprakigheid, zij is aan kortheid van tijd toe te schrijven, want reeds Cicero verontschuldigt zich, dat hij om kort te zijn te weinig tijd had. ___ Daarbij is de zaak zoo uiterst onaangenaam | |
[pagina 407]
| |
in zich _____ terwijl ik u in mijne aangelegenheid die mijns dierbaren neefs op 't beste beveel ben ik met uitgelezen hoogachting uw onderdanigste Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Hoe nobel klinkt hier alles, hoe zedelijk schoon! - ‘Mij was het enkel om zijne ziel te doen...’ En hoe uit de hoogte ziet hij neêr op het klein menschen-dwergjesgedoe: de intrigues zijner zwagerin, de zwakheden der magistraten! De toon is even grootsch als de grootsche tonen eener negende symphonie, eens zevenden kwartets. Gelukkig had de meester nu te doen met iemand die in staat was hem te waardeeren. Zoo schreef Dr Bach later (den 9n Juni 1839) aan Schindler: ‘Geen trek dezer groote ziel mag verloren gaan, want daarin ligt het bewijs, dat aan een onuitputtelijken geest een edel gemoed kan verbonden zijn.’Ga naar voetnoot(2) Uit het schrift aan 't beroepshof, door Beethoven enkel onderteekend en door Dr Bach ongetwijfeld opgesteld, maar volgens ingeving van den meester, wil ik nog dit aanhalen: ‘Mijn willen en streven heeft enkel voor doel aan den knaap de best-mogelijke opvoeding te verschaffen, daar zijn aanleg de blijdste hoop wettigt, en de verwachting te vervullen, welke zijn vader zaliger op mijne broederliefde bouwde. Nog is de stam buigzaam, doch indien men nog tijd verzuimt, zal hij in kromme richting de hand des vormenden hoveniers ontgroeien, en de rechte houding en wetenschap en karakter zijn voor eeuwig verloren. Ik ken geen heiliger plicht dan de zorg voor de opvoeding en vorming van een kind.’Ga naar voetnoot(3) Lacordaire spreekt ergens van ‘cette passion à cheveux blancs que nous nommons la paternité.’ Misschien is | |
[pagina 408]
| |
deze uitdrukking wat gewaagd, algemeen gesproken, want 't is in de jeugd dat de huwelijksbanden hunne vruchten dragen, maar in Beethoven's geval is zij volkomen gerechtveerdigd. Ook vindt de episode met het neefken hare plaats in 't laatste hoofdstuk van 's meesters leven. Al Lacordaire's woorden krijgen zoo goed hunne toepassing in Beethoven's grootmoedige handeling: ‘Avec les premières ombres de la vieillesse, le sentiment de la paternité descend dans notre coeur et prend possession du vide qu'y ont laissé ses précédentes affections. Ce n'est pas une décadence, gardezvous de le croire; après le regard de Dieu sur le monde, rien n'est plus beau que le regard du vieillard sur l'enfant, regard si pur, si tendre, si désintéressé, et qui marque dans notre vie le point même de la perfection et de la plus haute similitude avec Dieu. Le corps baisse avec l'âge, l'esprit peut-être encore, mais non pas l'âme, par laquelle nous aimons. La paternité est autant supérieure à l'amour que l'amour lui-même est supérieur à l'amitié. La paternité couronne la vie.’ Die verhevene, bijna bovennatuurlijke opvatting van leven en liefde doorstraalt al de werken van Beethoven's laatste periode; de kwartetten van 12 tot 17 in 't bijzonder. De gewichtige voorvallen der jaren 1816-1820 vat Schindler samen, onder den titel: ‘Resumeerend. Het jaar 1820 toont ons Beethoven op het toppunt zijner zoo lang bekampte, eindelijk toch bereikte wenschen. “Met zijnen Carl samenzijn”, gelijk wij hem hoorden uitroepen, kon nu verwezenlijkt worden. De indruk van den uitslag van dit proces op zijn gemoed was onder alle opzichten geweldig, wijl hij aan zijnen kant er altijd aan getwijfeld had. Uit reine vreugd en gelukzaligheid van de behaalde zegepraal over boosheid en list, doch ook om de gemeende redding uit lichamelijk en geestelijk gevaar van den talentvollen neef, werd den heelen zomer door weinig of niets gewerkt, - wellicht maar in schijn, daar de schetsboeken voortaan slechts witte bladzijden toonden. Al de sedert vier jaren geslagen wonden schenen vergeten en vergeven. Zelfs de andere gevolgen van dezen slechten tijdGa naar voetnoot(1)..... | |
[pagina 409]
| |
gaven hem geene bekommernis, want op God en zijn scheppingrijk genie vertrouwend, hoopte hij er in 't kort in te slagen zijn toekomstige levensbaan van alle hindernissen te bevrijden.’Ga naar voetnoot(1) Vergeten wij niet dat de vruchten dezer geweldige en rijpende periode waren: de Missa solemnis, de Negende Symphonie en de vijf laatste kwartetten. Uit den worsteltijd van 't proces had Beethoven eene blijvende plaag behouden: de geldnood, met zijn gevolg - schulden. Reeds in 1814 had de meester geld ontleend aan zijne trouwe vrienden, Franz en Toni Brentano. In zijn dagboek teekent hij op: ‘2300 Fl. ben ik aan V.A.B. schuldig, eens 1106 en 66 #’ (dat is ducaten).Ga naar voetnoot(2) ‘Deze familie uit Francfort noemde de meester in een schrijven aan (Schindler): “Zijne beste vrienden op de wereld”. -... Nooit hebben deze voortreffelijke menschen den meester herinnerd aan zijne verplichting, integendeel zij bemoeiden zich hem deze uit den geest te drijven, tot heel gunstige dagen zouden komen’.Ga naar voetnoot(3) Aan de dochter van dit edel paar, Maximiliane Brentano, droeg Beethoven zijne sonate in E-dur, op. 109, op, door den volgenden brief: | |
‘Aan Maximiliane v. Brentano -Eene dedicatie!!! ___ nu het is er geene, gelijk er zoo vele misbruikt worden. - Het is de geest, die edeler en beter menschen op dit wereldrond verbindt, e. dien geen tijd kan verwoesten, deze is het die thans tot U spreekt e. die u aan mij nog vertoont in uwe kinderjaren, en zoo gedenk ik uwe geliefde ouders, uwe zoo voortreffelijk geestvolle moeder, uwen zoo waarachtig met goede e. edele eigenschappen bezielden vader, steeds het wel zijner kinderen indachtig, en zoo ben ik voor het oogenblik op den grooten weg - en zie u voor mij, e. terwijl ik aan de voortreffelijke eigenschappen uwer ouders denk, kan ik | |
[pagina 410]
| |
onmogelijk twijfelen, of U zal tot edele navolging bezield worden, e. dagelijks meer - nooit kan het aandenken aan eene edele familie in mij uitdooven, moge U mijner menigmaal in het goede gedenken. ___ leve u hartelijk wel, de hemel zegene voor altijd uw e.u aller bestaan. Hartelijk e. ten allen tijd uw vriend Beethoven.’Ga naar voetnoot(1)
Weenen op 6den Decemb. 1821.
Eenige weken vroeger had Beethoven aan den vader van 't meisje, Franz Brentano, den volgenden weemoedigen brief geschreven: | |
‘Weenen, den 12n November 1821.Wille mij niet houden voor een schoft, of een lichtzinnig genie. - - Reeds sedert verleden jaar tot nu toe was ik altijd ziek, den zomer door insgelijks werd ik met geelzucht overvallen, dat duurde tot einde aug., in gevolg van Staudenheimers voorschrift moest ik, in September nog naar Baden gaan, daar het in die streek welhaast koud werd, werd ik door een zoo hevigen buikloop overvallen, dat ik de kuur niet kon volhouden en naar hier moest komen gevlucht, nu gaat het Godlof beter en eindelijk schijnt mij de gezondheid weer te willen opnieuw beleven, om weer opnieuw voor mijne kunst te leven, 't welk eigenlijk sedert 2 jaren niet het geval was zoowel uit gebrek aan gezondheid als ook wegens zoo veel ander menschelijk lijden. - - De mis had wel vroeger kunnen afgezonden worden, maar ze moet nauwkeurig overzien worden, want ginder zullen de uitgevers niet weg kunnen met mijne manuscripten - zooals ik uit ondervinding weet, moet, om zulk een afschrift te graveeren, noot voor noot nagezien worden, dat kon ik wegens mijn ziekelijken toestand niet doen, des te meer, daar ik bij dit alles in aanzien van mijn | |
[pagina 411]
| |
bestaan veel broodwerk (ongelukkig moet ik het zoo noemen) moest verrichten - ...’Ga naar voetnoot(1) Beethovens twee jaren zwijgen was dan niet alleen aan geldbeslommering te wijten, maar ook aan gedurige ziekelijkheid. Zoo bemerkt Dr Kalischer in de nota van dezen brief: ‘De jaren 1820 en 1821 zijn opvallend arm aan toonscheppingen, zoodat men niet verwonderd mag zijn, dat de roep door de wereld ging: “Beethoven heeft zich gansch uitgeschreven, hij vermag niets meer.” Uit dezen brief vatten wij de hoofdreden daarvan.....: de ziekte, de geelzucht’.Ga naar voetnoot(2) Reeds in eenen brief aan Aartshertog Rudolf, uit ‘Unterdöbling, op den 18n Julij 1821’, klaagt Beethoven over deze lastige kwaal: ‘Ik hoorde gisteren van Uwer Hoogheids aankomst hier, welke, hoe verheugend het mij ware, nu voor mij eene treurige gebeurtenis is geworden, daar het tamelijk lang zal duren, eer ik het geluk kan hebben U.K.H. op te wachten. Reeds lang zeer onwel, ontwikkelde zich eindelijk eene volkomene geelzucht, voor mij eene hoogst akelige ziekte. ik hoop nochtans, dat ik wel zoo ver zal hersteld zijn, om U.K.H. nog hier vóór haar afreizen te zien ___ ook den voorgaanden winter had ik de sterkste rheumatische aanvallen - veel komt voort uit mijn treurigen toestand, wat de economische omstandigheden betreft, tot hiertoe hoopte ik door alle mogelijke inspanning eindelijk dat te overwinnen, God, die mijn binnenste kent en weet hoe ik als mensch overal mijne plichten, welke mij de menschelijkheid, God en de natuur opleggen, op de heiligste wijze vervulde, zal mij wel eindelijk weer eens aan deze beproevingen ontrukken. - ....’Ga naar voetnoot(3)
Geelzucht komt gewoonlijk voort uit eene groote ontsteltenis, uit kommer en angst. Geen wonder dat de groote meester met deze ‘akelige ziekte’ zijn opoffering aan zijn neefken moest betalen. Nochtans bleef hij aan zijne ‘Missa Solemnis’ arbeiden. | |
[pagina 412]
| |
Hoe anders had de grijze toondichter zich zijn toekomst gedroomd! In het dagboek van 1814 leest men: ‘De oormachienen zoo mogelijk tot rijpheid brengen, dan reizen - dat zijt gij u, den menschen en hem, den Almachtige schuldig, enkel zoo kunt gij nog eens alles ontwikkelen, wat in u besloten moet blijven - - - en een klein hof - - eene kleine kapel - - van mij, daarin den zang geschreven, aangevoerd, ter eere des Almachtigen - des Eeuwigen, Oneindigen. - Zoo mochten de laatste dagen heenvloeien - - en voor de komende menschheid. Haendel, Bach, Gluck, Mozart, Haydn's portretten in mijne kamer - - Zij kunnen mij op lijdzaamheid helpen aanspraak maken - - - - -.’Ga naar voetnoot(1)
(Wordt vervolgd.) M.E. Belpaire. |
|